Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herakles (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herakles
Afbeelding van HeraklesToon afbeelding van titelpagina van Herakles

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Fontijn

Jan Robert

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herakles

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

VII

Eurystheus, peinzende in den ronden, marmeren troon, welk werk hij zijn slaaf zoû op dragen, zoó zwaar, dat die bezwijken zoû en niet meer zichtbaar zoû zijn aan zijn nijdigen haat, schrikte op.

- Wat is dit rumoer in de straten? riep hij tot zijn heraut, die stond bij de poort van den troonhal. Wat juichen toch mijn Mykenaeërs en wien jubelen zij zóo blijde toe? Komt een naburige koning mij wellicht bezoeken om mij, Perseïde, zijn dochter aan te bieden tot gade?

- Held der Helden en stralende vorst van Mykenae, gij, die den Leeuw van Nemea versloegt en uwe landen verlostet van dien lastigen plaag! riep Kopreus, de heraut, zijn heer toe. Het is slechts uw eigene slaaf, de bastaard Alkaïos, die nadert, om uw tweede bevel te vernemen...

Eurystheus was driftig gerezen en repte zich tusschen de zuilen naar de open paleizepoort. En hij trad buiten den wijden portiek op de neêr tredende trappen en hij zag, onder zijn hand uit, in het verschiet van de zonnig beschenen straat. Zag hij goed, en had Kopreus waarheid gemeld? Was het dan slechts Alkaïos, de slaaf, die Hera vernederen wilde ter eere hèm, Eurystheus, en die ginds

[pagina 27]
[p. 27]

naderde, reuzig, een ongekende god gelijk, en toe gejubeld en toe gejuicht door het saâm gestroomde volk Mykenae's? Om de zuilen der huizen was lauwerfestoen gewonden, uit de ramen der huizen hing purperdoek uit, in de straat verdrong zich het volk, zoo als het zich verdrong op de daken en, door de dringende, blij jubelende, luid òp juichende menigte, naderde... ja, naderde werkelijk de slaaf Alkaïos, hij, dien het volk reeds Herakles noemde! Eurystheus herkende hem nu, tot zijn ziedende razernij... Want de Held, die naderde, trad nader als een nieuwe, nog niet aanschouwde god van fierheid en forschheid: Herakles, reuzig, dekte de eigen kop des Nemeïschen Leeuws den kruin en de reuzige Held scheen gegroeid, rees ontzag wekkend boven het wriemelende volk uit: het doode oog des gevelden Ondiers in den kop-helm had een felle fonkeling van hel beryl behouden; in den monsterlijken muil flonkerden steeds de vreeslijke tanden; de rosvale manen vielen in vele golvende vlokken langs de breede mannelijkheid van Herakles' schouders; de goud schitterende vacht rolde uit langs zijn welvenden rug en den Held, den knots in den arm, omgaven de vier vellen der vier pooten, waaraan vele klauwende nagelen, tot hij zelf een leeuwmensch scheen, een monster, maar wonderschoon, een goddelijkheid, die tusschen de aanbiddende menschheid door trad. Zijn bronzen gelaat, in goudbruinen baard, was van forsche trekken en goedheid bewonderenswaardig zacht en liefdewekkend; onder het korte voorhoofd, reeds gegroefd en waarom de dicht goudbruine kroes den leeuwenhelm ontkruifde, blikten de oogen grauw en blauw als de wisselende lucht, bijna droef lachende over den dringende volke heen, maar zijn mond, forsch gewelfde boog gelijk, ontspande den welwillenden glimlach. De mannen bewonderden hem, om de heuvelen zijner schouders; de vertakte rivieren zijner volle spieren, die verliepen langs zijn wichtige armen; zijne breede, vierkante borsten, hoog boven de wèg slankende ribben, om de builende dijen en de ballende kuiten, om den zwaar uit breidenden tred van zijn goeden, breeden voet, om den wijd uit grijpenden greep van zijn goede, breede hand, die hellend den knots hield

[pagina 28]
[p. 28]

in den arm geheven. De vrouwen hadden hem lief om zijn onweêrstaanbare kracht en zijn zoo zichtbaar hem ontwellende goedheid en zij vreesden hem niet, ook al wisten zij allen, dat hij zijn moeder Alkmene verslagen had, zijn gade Megara verworgd, zijn zonen en dochteren verpletterd, vermorzeld, vernietigd, in verblinding en razernij. Neen, zij vreesden Herakles niet, en zelfs de kinderen, trots den leeuwenhuid, die hem rondomme hing, vreesden hem niet, den Held, en liepen zorgeloos toe om hem te zien. Voor hem uit gingen Mykenae's jongelingen en zij droegen zijn boog en zijn pijlenkoker, die zwaar hen waren en die zij, velen hunner, hem torsten, en hunne zusteren, Mykenae's maagden, wierpen rozen en myrten voor zijn voet, als ware hij een lieve bruidegom en hieven hem lauwertwijgen.

Zoo zag hem Eurystheus naderen, en hij vergrauwde van nijd en grijnsde van haat en eindelijk, schor en schril, schreeuwde hij zijn slaaf en zijn volk toe, die hèm naderden als triomf van een koning:

- Alkaïos en gij, Mykenaeërs, zijt gij allen zinneloos geslagen, te veroorzaken ontroering en oproer langs de rustige straat van een stad, die mijn beheer dankt welvaart en vrede? Wat bedoelt deze jubelende eeretocht van een, die een misdadiger is, een boeteling en een slaaf?

- Heerlijke overwinnaar des Nemeïschen Leeuws, roemruchtige neef, Perseïde! riep tot Eurystheus Herakles. Wil niet uw dank baren volke toornen, dat het mij eert in stede van ù, zoo als het mij omhing den vacht van den Leeuw in stede van u dien omme te hangen, want wie weet niet, dat een vorst, een veldheer, en een held, als gij, hunne stedehouderen, zwaarddragers en dienaren bezitten om hun te verlichten het verpletterende werk, waarvan toch de eere den meester toe komt om de wijze beschikking des Noodlots en de zich schikkende wil zelfs van schijnbaar oppermachtige goden! Ik, Heer, tors slechts voor u dezen huid, wat ruig en ruim voor uw reeds rillende ruggetje, zoo als ik voor u, Heer, den Leeuw versloeg, wat wild en woest voor uw steeds knikkende knietjes, die het bezwaarlijk in drukken zouden zijn ijzeren

[pagina 29]
[p. 29]

ondierribben, maar zoo gij, o Heer, o Held, o Vorst, wilt wandelen in triomf door uw stad, zullen de maagden Mykenae's u de rozen en u de myrten strooien, u de lauwertwijgen verheffen en juich ik, uw slaaf, mede met allen, uit krachtigste longen misschien!

- Alkaïos! riep Eurystheus sidderend uit. Bij de vorstelijke eerwaardige Hera, die mij beschermt, bij den stralenden Foibos-Apollo, wiens heiligste Orakel u te Delfi, o moordenaar en misdadiger, stelde onder mijn heerlijk bevel, ik beveel: kom mij niet meer onder de oogen, en verneem dit maal mijn woord uit den helder klinkenden mond des herauten Kopreus: mijne Majesteit duldt niet langer den bezoedelenden aanblik van ùw onwaardigheid!

Daverend klaterde Herakles' lach, maar Eurystheus, achter de zuilen, deinsde terug en vluchtte het paleis in, waar hij, bevende, op den drempel, fluisterde tot een heraut. Toen sloten de poorten zich achter den vorst, en vóor, uit de portiek, trad Kopreus en riep, met helder klinkenden mond, waarvan de koperen klank langs de lange straat vergalmde:

- Dood de Hydra van Lerna!

De lach van den Held verstomde plotseling en hij stond als versteend, want hij wist nu, dat steeds het werk der onmogelijkheid hem tot zijn eindelijke bespotting en smaad zoû worden op gedragen en dat Hera machtiger zijn zoû dan Zeus en Athena samen. Hij stond droef en roerloos tusschen het verbleekte volk Mykenae's; toen wendde hij zich af, mompelend in den baard alleen:

- Het is goed...

En ging, in de richting der zwoele moerassen. Op het plein, voor het paleis, bleef het volk verzameld in smart en droeve hopeloosheid, en de maagden stortten hare korven uit en snikten, elkander omhelzende. Een doffe nacht, zonder starren, zonk over de stad; in de grauwe veerte weêrlichtte het...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken