Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herakles (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herakles
Afbeelding van HeraklesToon afbeelding van titelpagina van Herakles

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Fontijn

Jan Robert

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herakles

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

XXIII

De Held was langzaam de rotsen op geklommen en spiedde, boven, over het ruwe landschap uit. Het was rondomme een van mensch en dier verlatene baaierd van gestapelde reuzensteenen, van verspreide rotsige blokken, waar tusschen zich zandige vlakten strekten en langs die rotsige blokken kronkelden alleen de pijnboomen hunne armzalige takken en verwrongen zich in sombere wanhoop. Langs de laag, voor des Helden spiedenden blik, weg zinkende kusten, spoelde de grauwe zee naar de grijze einderlijn af, onder de lage, grauwende wolken. En het was troosteloos treurig, dit ruwe Thrakië, tusschen welks rotsen de wind zelfs niet woei... deze woeste verlatenheid van eenzame wateren en zanden, die de wind zelfs niet rimpelde.

De Held, bedachtzaam, stond stil. Hij stond reuzig en in de grauwe lucht verhief zijne reussilhouet zich, machtig van ruwe schoonheid, met de zware leeuwenvacht, die hem den kruin overkopte en vlokte over de schouderen, met den zwaren knots in den spierarm gekneld, en de wichtige boog en pijlenkoker zwaar wegende over de' overvachten rug. Trots zijn moed, was eene bijna vrome huivering voor wat hij den zoon van Ares zoû aan doen, in zijn weifelend en bedachtzaam willen en ieder oogenblik meende hij omringd door verhinderende machten of, plots, getroffen te zullen worden door verlammende ziekten in deze huivere atmosfeer, die hem vreemd was. Helderder klaarde de morgen niet en het latere licht bleef grauw als de dageraad was geweest, zonder rozen. Des te meer, om zoo weinig gunst van rozig gevingerde Eos, deez' grauwen dag, verwonderde Herakles, dat hij voor zijne voeten een bloedroode roos zag bloeien tusschen de voegen des rotssteens door. Hij bukte om zich te vergewissen, dat goed hij zag en plukte de roos en op ziende en verder uit spiedende, bespeurde hij, dat meerdere rozen, bloedrood en doorneloos, laag bloeiden de rotsen langs met tal van knoppen, die hij ontluiken zag, ook al faalde hen de zonnestraal. Het was als een pad van rozen, dat grillig slingerde over de rotsen heen... En de Held

[pagina 117]
[p. 117]

verwonderde zich of deze rozen waren ontloken in zoeten toover, maar onverklaarbaar... tot hij plots schrikte en staan bleef, reuzig, ruw schoon en de éene roode roos tusschen zijn vingers. Daar ginds, op de rotsen, rees eene glanzende, gansch naakte godinne-gestalte; parele-blank in het zonlooze morgenlicht, rankten uit de, rondom haar bloeiende, bloedroode rozen, hare slanke beenen van schoonheid en welfde haar weeldeschoot en boog, als verlegen, éven de lijn van haar molligen rug, en bedekte hare éene hand éven, schuchter de vingeren gespreid, zich de spitse, rozig getipte borsten, terwijl de andere de bloemen zamelde voor hare naaktheid, te vergeefs, daar die als zilveren glans bijna tusschen de rozen dóor door scheen. Hare azuren oogen waren allerliefst zacht van kwijnende loomheid; hare mond, in den verlegen glimlach, bleef zóo klein als een roode knop harer rozen en om haar aanbiddelijk, pareleblanke gelaat golfde, als levend goud, het glans-doorwemelde wonder van heur, in zwaren wrong naar achteren weg gewondene, haar.

Herakles, in wonderen schrik als omtooverd, herkende de blonde, blanke godin en hij trad, de roze in de hand, thans nader, een lach van blijheid om de baardige lippen. En sprak:

- O, goddelijke Afrodite, blijde wellust van goden en menschen, wat bloeit uwe blinkende schoonheid uit de bloedroode rozen verwonderend heerlijk omhoog tusschen de ruwe rotsen van Thrakië! Wat zalige verrassing werd uw aanblik den onzaligen, rampzaligen zwerveling! Met welk geluk vervult ge zijn hart! Met welken blijden rijkdom zijn treurige armoede! De rozen zijn aan uw aanbiddelijken voet ontbloeid maar de zon is ontgloeid aan uw eigenen goudenen glans! En rondom, baadt zich de baaierd in uw stralenden schijn en de lucht schijnt mij blauw van uw oogen!

- Verrassing moge de aanblik den menschlijken broeder zijner goddelijke zuster zijn, sprak de godin in lieflijken glimlach; maar niet anders, o Herakles, dan om den wil van ons beider Vader, Zeus, marde Afrodite op den weg, dien gij gaan zoudt. Want hijzelve riep mij tot hem en sprak, mij liefdevol bergende aan zijn borst:

[pagina 118]
[p. 118]

- O, dochter, die ik bemin, bezorgd is mijn hart om Alkmene's zoon, wien om Hera's haat hard de dagen zijn! Herakles maakt zich naar Thrakië op, waar wreede Diomedes heerscht en zich onmenschelijk vermeit de menschen-vretende Rossen te jagen door de eigene landen, en door der waardige Mykenaeërs mond beval Eurystheus den Held te verdelgen ondieren en onmensch, allen! Maar Zeus vreest, o dierbare dochter, dat Hera zelve haar woesten zoon, koper gehelmden Ares, op wekken zal te waken over dièns zoon Diomedes, en den wilden, onweêrstaanbaren woesteling Herakles te gemoet zal streven en hem ten strijde dagen en ongaarne gedoog ik oneenigheid tusschen broeders, beide mijn kinderen, zij de een ook zoon van goddelijke Hera, de ander slechts van Alkmene, de lieflijke koningsdochter... Daarom roept Zeus, u, o Afrodite en vraagt thans, teeder beminde: weet Gij niet Herakles bij te staan??

- Zoo sprak Zeus, onze vader, zei lieflijk lachend, de godin Afrodite; en ik haastte mij naar de aarde en trad mijn rozenweg rotsig Thrakië door om u, o Held, dien Afrodite bemint, en wien zij der vrouwen liefde vaak gunde, te wijzen waar rijst Diomedes' slot, opdat niet uw voet dwale en niet plots u verrassen de stormende Rossen, die Herakles zouden verslinden, zoo hij niet sta op zijn hoede en stille aan sluipe, de sombere rotsen door... Volg mij dus, o Held, want Afrodite weét te treden door Thrakië...

De Held, over de roode rozen heen, door de groeven der hooge rotsen heen, langs de loodrecht rijzende tafelen van steen, volgde de blanke godin, die door den grauwen dag hem voór ging, een zwevende glans gelijk. En Herakles was zoo bekoord door de heerlijke schoonheid dier leidsvrouw, die telkens omzag en tot hem lachte, den vinger tegen de lippen, opdat hij zoû dempen den klank van zijn zwaren voet, dat hij nauwlijks meer dacht aan de moeilijke taak, aan het vreeslijk gevaar, dat hem wachtte. Eindelijk stond stil Afrodite en wenkte dichter den Held en hare lieflijke vinger wees recht voor zich uit... Daar, op een breeden rots, rees het barre kasteel, grauw als rots zelve en groeide omhoog in de grijze wolken en hief uit de grachten de torens, wier tinnen als

[pagina 119]
[p. 119]

tanden de luchttransen vraten, onheilspellend en vol verholen geheim. De Held huiverde en zag de godin aarzelend in de goudglanzige, azuren, lachende oogen en zeide:

- O Afrodite, zelfs zoo ik dit geheimvolle slot binnen sluip, zal Diomedes ik dooden en zijn Rossen verdelgen, als Ares waakt over zijn zoon?

Maar de goudene Afrodite glimlachte en tusschen hare lange oogleden smolten hare blauwe blikken van schalke loomheid en schitterde de azuren vonk door haar even verlegene oogscheelen heen, toen zij fluisterde:

- Maar Ares, o Herakles, waakt niet... Hij sluimert, hij sluimert tusschen duizende mijner roode rozen, die ik deed òp bloeien rondom zijne sluimering; hij sluimert, hij sluimert tusschen de rozen-bloeiende rotsen van Thrakië; hij sluimert ver van zijn somberen zoon, die Afrodite niet lief als de vader is; hij sluimert en... zoo hij ontwaakt, o Herakles, zal Afrodite wakend ter zijde hem zijn, ter zij woesten Ares, wien zijn koperen helm, wien zijn zware zwaard en zijn klaterende schild en zijn kletterende speer Afrodite's eroten onder rozen zullen begraven... en Ares zal, o Herakles, niet den broeder weêrstreven: geen broeder zal broeder bekampen, omdat Zeus Afrodite haar bijstand vroeg en zij, machtig, verhinderen zal, dat broederbloed vloeie... Ga dus, o Held en verwin...

Voór Herakles, vervoerd, de lieftallige godin te voet vallen kon, was zij vervaagd in een zilveren nevel, loste zij op als een vervalende glans in de grijzige lucht... En voor den blik van den Held, daar ginds, rees het barre kasteel, groeide het grauw als de rots zelve omhoog en zag het hem, als met oogen, met slechts twee donkere ramen in zijn geheimvolle muurvlakken aan...

Langs de loodrechte steenen tafelen sloop Herakles nader...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken