Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herakles (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herakles
Afbeelding van HeraklesToon afbeelding van titelpagina van Herakles

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Fontijn

Jan Robert

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herakles

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXVII

Tusschen de sombere rotsen van Thrakië's hooggebergte was het wonder geschied. Want waar de hooge tafelen rezen tot den lagen, wolkigen hemel toe of schuin helden, en de spleten gebarsten waren en de schaduw der rotsgevaarten beschermend voor het oog van goden omhoog en menschen omlaag neêr sloeg, waren, om een wijder spelonk, duizende rozen toch uit zoo ongunstigen, onvruchtbaren grond gegroeid en slingerden zij hare klimmende

[pagina 135]
[p. 135]

ranken de rotsen langs en waren ontbloeid de duizende bloemen, toovergroot en diep als purperen, robijnen bekers, die geen wijn uit goten, maar geur. Langs dezen wonderen rozenbloei der rotsen, onzichtbaar voor der menschen en goden oog tot een geheimzinnig priëel van liefde herschapen, scheen de zon ter zijde zijne stralen als deed helle Helios of hij niet meer aanschouwde, dat Afrodite en Ares daar scholen tusschen de rozen: hij, àlziende god, die eenmaal hunne schuldige liefde der godin kreupelen gemaal, Hefaistos, had ontdekt, tot deze het kunstige net had gekronkeld om slapende minnaar en minnares en hen, sluimerend, beiden had prijs gegeven aan den spot der andere goden.

Hun kind der liefde, Eros, geboren zóo schoon en der wereld weldadig als nooit, meende Zeus, een kind van Hefaistos, den kreupele, schoon zoon van der goden god en der godinnen godin, schoon zoon van Zeus zèlven en Hera, der wereld ooit wezen zoû, was het geweten geheim der schuldige liefde van Afrodite door de goden geduld om het kind, om het wonderkind, om het heerlijke kind, om Eros. En scheen Helios langs het rozenpriëel of hij niet aanschouwde wie daar scholen tusschen de betooverde rotsen, wijl Hera, die haren zoon Ares, den heerlijken woesteling, heviger minde dan dien àndere, Hefaistos, den manken smid, wien de goddelijke smeedkunst alleen troostte voor smaad en misdeeldheid, ook duldde, dat hèm, den woeste maar tòch zoo geliefde, de liefde van Afrodite ten deel viel.

Tusschen de rozen lag Ares, af gezet den hoog overkamden bronzenen helm, het hoofd in den schoot der godin en wijl hij rustte, fronste hij de donkere brauwen en bromde:

- Voorwaar, zoo ik geweten hadde, dat Herakles zich hadde vermeten te vermoorden mijn zoon Diomedes, niet zoû ik hem zóo licht zijn Achtste Werk hebben laten volbrengen, als de knaap het thans heeft volbracht. Reeds doodde Herakles mijn zoon Kyknos en verwondde hij zelfs mij aan de kin toen ik mijn kind ter zijde stond; twee zonen doodde mij Herakles reeds en nòg nam Ares geen wraak op den vermetelen aterling, maar dat hij zij op zijn hoede, want, waarlijk, is gedaan mijn lankmoedigheid, dan

[pagina 136]
[p. 136]

laat ik mij zelfs niet door Zeus weêrhouden hem te vergoeden wat hij misdeed!

Maar glimlachende vatte Afrodite tusschen hare goddelijke vingers Ares' donker omlokte hoofd en boog zij over hem heen, hem bergende aan hare goddelijke borst en in hare goddelijke armen, wijl zij sprak:

- O mijn liefde, o mijn liefde, laat af! Zin niet op wraak, want, waarlijk, de zonen, die je Herakles doodde, waren niet waard het heerlijke leven. Zij kenden noch Liefde, noch Schoonheid; zij waren wèl de wreede kinderen van hunne wreede, weerbare moeders, wilde wezens van Thrakië's wouden, meer tijgerinnen dan nymfen, en zij niet vroom, even min als hunne kinderen waren! Was wreede Kyknos, de sombere reus, wel waarlijk een kind van mijn heerlijken Ares, woest maar schoon, onweêrstaanbaar in den manlijken oorlog, maar mannelijk ook beminnelijk in Afrodite's armen? Was hij niet eerder de welp van een wilden tijger, het jong van een ruigen beer der hyper-boreïsche steppen? Zoû Diomedes, zoo onbeminnelijk en somber broedend in zijn slot van bazalt, waarlijk dan wel de zoon zijn geweest van mijn beminden Ares? De een wilde, wien hij zijn vader noemde, stichten een tempel van manneschedelen en hieuw iedereen, die in den weg kwam, het hoofd af voor die wreede vereering; Diomedes, de andere, doelloos wreed, hitste zijne menschenvretende Rossen aan op alles wat menschlijk voorbij ging aan zijne sombere woning! Zij kenden noch Leven noch Liefde; zij eerden nooit Afrodite en zij eerden Ares alleen als de Vernietiging en niet als de Schepper van Leven en Liefde! O, mijn aanbeden Liefde, o mijn aanbeden Leven, Leven mijns Levens, mijner Liefde Liefde... zij wàren niet je kinderen en het is goéd, dat Herakles ze vernietigde... Want je kind... het is het Leven; want je kind, het is de Liefde en hèm zal noóit Herakles vernietigen: je kind, o mijn Liefde en mijn Leven... is alleén, wie daar ginds voor ons verschijnt!

En de godin Afrodite, wenkende met de eene hand, terwijl hare andere Ares' hoofd steeds omvatte, deed wijken de vele rozen en, in een zonnige rotsen- en rozenlaan, zagen de god en de godin

[pagina 137]
[p. 137]

daar dwalen een schoone knaap. Nog niet volgroeide efebe, scheen hij geen kind meer en weifelde zijne volmaakt lieflijke gestalte tusschen die van den knaap en den jongeling. Hij was zoo welig blond als zijne moeder en zijne lokken, die neêr vielen over zijn teêr, ronde schouders, waren òp geknoopt van voren boven zijn kruin en kruifden langs zijne slapen. Twee lange, slanke vleugelen van blanke vederen, die van zijne schouderbladen tot aan zijne ranke kuiten toe verliepen, en, zoo hij vloog, hem de wijde vlucht van een witten toovervogel gaven, hield hij, thans loopende, roereloos recht tegen elkander aan gevoegd en waren niet meer dan twee lang getrokken vegen van sneeuw achter zijn rug. Hij droeg over zijn eenen schouder, aan goudenen draagriem, een boog van goud; een gulden pijlenkoker, waar in de blanke flitsen, hing hem ter ander zijde aan den smallen, gulden band, en glimlachende, de rozige lippen zelve als tot rooden boog gebogen, dwaalde Eros tusschen de rozen en rotsen. Maar wijl hij dwaalde en lachte tot zijne ouders, welde, onmerkbaar voor Ares en Afrodite, in Eros' diep blauwe oogen, een vreemd droeve weemoed; zijn eigen onbegrijpbaar verlangen uit eigene ziel...

De rozen weefden weêr dicht en Eros was veronzichtbaard. En Ares zeide, bekoord:

- Voorwaar, Afrodite, zoo mijn Thrakische zonen schoone knapen waren geweest als mijn wonderzoon daar ginds mij toe scheen, zoû Herakles nooit hebben van noode gehad ze te dooden, want niemand zoû gebaat zijn geweest door hun dood, maar toch telde ik hen beiden onder mijn kroost en koester ik wrok, dat Herakles zich vermat hen te verdelgen...

- O mijn liefde, o mijn liefde! riep de godin Afrodite; koester geen wrok en zin, gij, de gelukkige en goddelijke broeder, niet op wraak tegen den broeder, die rampzalig en menschelijk is! Beiden zijt gij zonen van Zeus, schoon zonen van Alkmene en Hera; o wees edelmoedig, godinne-zoon, jegens der aardsche vrouw zoon, wien Hera's haat verhit het reeds heete bloed, tot hem de zinnen verwilderen, en die, in dezen oogenblik, zich als een wildeman verwoedt op dooden Diomedes' thans doellooze en onmachtige muren!

[pagina 138]
[p. 138]

En de godin, om Ares' erbarmen te wekken, rees op en wenkte den god zich te richten en beurde zelve in de teedere handen hem den zwaren, bronzenen, hoog overkamden helm toe, dat hij zich dekken zoû en hij deed als zij wilde en zij gleed hem vooruit langs de rotsen en wenkte hem nader en wees...

Zoodra de lievende goden het priëel hunner liefde verlieten, verdwenen tusschen de rotsen plots alle de rozen en bleef er niets dan het barre landschap van Thrakië's hooggebergte onder den lagen hemel van grauwzwart gewolkte, maar, in den lichten nevel, die zweefde om den god en de godin, en hen veronzichtbaarde, wees steeds Afrodite's vinger in de richting van Diomedes' slot en wat hij aanschouwde, vervulde met deerenis Ares' woest mannelijk maar edelmoedig gemoed...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken