Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herakles (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herakles
Afbeelding van HeraklesToon afbeelding van titelpagina van Herakles

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Fontijn

Jan Robert

M. Stapert-Eggen

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herakles

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXIX

In de nacht ontwaakte Herakles, verwonderd en vroeg zich af, waar hij was. Boven hem welfde een klare hemel vol sterren en het was hem of hij de goden zag in de oogen. Rondom hem verschoot, schaduw-doorwemeld, de zoom van het woud. Beneden zijne blikken zonk diep de zee, kalm onder de starrige lucht. Hij kende dezen landstreek niet.

Om zich ziende, verwonderde hij zich, omdat hij niet alleen was. Onder een, aan takken en twijgen uit gespreide, tente, lag eene vrouwe ter ruste, gehuld in donkeren mantel. Zij sliep. Bij een vierwieligen wagen lag, in mantel omhuld ook, een man en sliep als de vrouw. En, verder op, in het gras, hadden zich twee vaal-blanke paarden gestrekt en sliepen, de een met den kop over des anderen flank uit gerekt...

Voorzichtig stond Herakles op en naderde, nieuwsgierig naar wie met hem waren... En zich buigende over de vrouw, herkende hij zijne gade, Meleagros' zuster, Deianeira en zich bukkende over den man, herkende hij Iolaos... De paarden kende hij reeds als de zijne en toen hij naderde, hinnikten zij zachtekens van blijdschap en wilden rijzen, maar Herakles dwong ze zacht zich weêr in het gras te leggen...

Het was een lieflijke zomernacht en Herakles voelde zich lucht en uitgerust, als hadde hij lange geslapen na zeer vermoeienden arbeid. En zich verwonderend, maar op ziende in de tallooze starren, meende hij te zien in de oogen der goden en begreep hij plotseling, dat Iolaos en Deianeira hem waren komen zoeken in Thrakië. En herinnerde hij zich veel. De vreeslijke Rossen... Abderos... Diomedes... en Iole...

[pagina 143]
[p. 143]

Hij herinnerde zich bijna alles en werd zeer droef... Waar was Iole... Hoe had Abderos hem bemind... Hoe wreed waren de, naar hem met starrenoogen neêr ziende, broeders en zusters, de oden! Hij zelve voelde zich o zoo menschelijk in àl het leed, dat hem over kwam, en zoo droef, tot weenens toe droef... En zich verder van vrouw en vriend neêr leggende aan den klippigen rand, die recht neêr schoot naar zee, bezag hij zijne droefheid in zich en heugde hij zich Zeus' eed, Hera's haat, Eurystheus, de volbrachte Werken... Welk Werk zoû hij thans te volbrengen hebben...?

Hij heugde het zich niet verder en toch heugde hij zich Admete en smachtte hij naar de Liefde... En voor zijne oogen, als zwevende schimmen over de zee, rezen de vrouwen, die hij bemind had. In den zachten, zaligen zomernacht zweefden zij, ontsluierende doorzichtigheden, nevels van licht, ijlblanke schoonheden, omhoog uit den lagen zilverspiegel der zee... En hij betreurde haar allen niet en zijn droefheid was om zichzelven en niet om haar allen, die hij bezeten had, die hem hadden bemind...

Zijn blik, in de schaduw der verdere tente, zocht de slapende Deianeira en zijn hart, om haar week, verteederde, want hij wist, dat hij haar niet met liefde beminde en dat haar bezit niet stilde zijn liefdeverlangen. En terwijl hij haar slapen zag, gedacht hij de jonkvrouw Admete en trachtte zich te herinneren wanneer zij het laatst hem verschenen was, als zijne troost, in duizendzuilige zaal van Eurystheus... Maar heugde het zich niet en streek zich de hand over het voorhoofd. Lang voelde hij zijne haren en baard en hij verwonderde zich en wist niet meer en werd wederom heél droef en legde zich neêr en wachtte den nieuwen dag af...

Hij zag de dageraad rozigen, over de zee, met het eerste dagerood. Het was, voor Herakles' oog, of, in het Oosten, geheimvolle poorten openden en een verre, verre, verre glans uit gloorde over een weg van rozen... De sterren verdwijnend, tintten de teederste weêrschijnen van parelschulp den welvenden, wijden hemel door en over de even deinende wateren der stille, stille, stille zee gleden op en neder glansblauwende lijnen, nu er bliezen

[pagina 144]
[p. 144]

de windegoodjes, met bolle wangen, den morgenbries...

In het woud ontwaakten de vogels en warrelden er met de vleugeltjes en vingen er, slaapdronken nog, te kweelen aan de zoete geluidjes. En de twee òp blankende paarden hinnikten hel en blijde en rezen omhoog en dartelden elkander na en graasden toen, hongerig, het gras.

Iolaos ontwaakte en toen hij rees, zag hij Herakles toe naar hem komen en verblijdde hij om des Helden zoo helderen glimlach. En zonder een woord, maar wijzende naar Deianeira, die sliep, omarmde Herakles krachtig den vriend op zijn borst. En Iolaos begreep, dat de Held weêr zich heugde en wist en hij weende van vreugde op Herakles' hart, terwijl de Held staarde op Deianeira.

- Dertig dagen duurde de reize, zeide, weenende, Iolaos; de droeve reize naar Thrakië, van waar Iole de treurige tijding bracht...

- Toeft Iole dan te Thrachis? vraagde de Held.

Iolaos beaâmde.

- Bijna even zoo vele dagen duurde reeds de reize terug, hernam Iolaos; maar vreemd, de paarden, uitgeput te Thrakië, schijnen mij toe in kracht te herwinnen nu wij huiswaarts genaken.

- Waar zijn wij? vroeg Herakles.

- Wij naderen de gouden landen van Keyx, den goeden koning; wij naderen gastvrij Thrachis, en van den wijden Euenosstroom zijn eéne dagreize wij slechts verwijderd...

De zon rees over de zee.

- Toeven wij dezen dag hier, zei de Held. Zie, steeds sluimert Deianeira... Laten wij haar niet wekken, vriend. Dalen wij beiden ter zee; baden wij ons in de weldadige wateren. En leggen wij, ter bescherming, knots, boog en pijlen, en Nemeïschen vacht om Deianeira heen, opdat wie voorbij mocht gaan, mensch of sater, wete, dat zij Herakles' gade is...

- Veilig zijn deze wouden, sprak Iolaos; sedert Herakles de woeste roovers, de Dryopen, verdolg...

Zij legden vacht en wapenen rondom de steeds sluimerende vrouwe en daalden naar zee. Aan den boord, tusschen de klippen,

[pagina 145]
[p. 145]

waar tusschen de nu bruischende golven krulden, toefden zij beiden de armen en handen wijd, en baden, biddend tot de gunstige goden, Foibos-Apollo en Poseidoon, zon en zee... En baadden, na het gebed, in de weldadige wateren...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken