Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Iskander. De roman van Alexander den Groote (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote
Afbeelding van Iskander. De roman van Alexander den GrooteToon afbeelding van titelpagina van Iskander. De roman van Alexander den Groote

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.31 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Iskander. De roman van Alexander den Groote

(1995)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De roman van Alexander den Groote


Vorige Volgende

XXXVI

Terug rijdende met de Vrienden en slechts omringd door een gering aantal Macedoniërs - vooruit was de massa van het leger ge-ijld om den Vrouwen te kondigen den overwinnenden Koning - overviel Alexandros een troep Perzische ruiterij. Onwaarschijnlijke verrassing: de Macedoniërs hadden gedacht, dat geen Perzen of Barbaarsche hulptroepen meer in deze streken talmen zouden! Er ontstond hevige schermutseling; dooden vielen dadelijk beider zijden en fel viel de Perzische kapitein den Koning, die voòr reed, aan. Alexandros doorstak hem met zijn speer, dadelijk daarop een ruiter ter zijde, toen een derde, een vierde. Koel, onverschillig, onfeilbaar, bliksemsnel waren de speerstooten gemikt en gestoten als of deze dwaze schermutseling, na de zege, Alexandros belachelijk toe scheen en af gedaan

[pagina 247]
[p. 247]

moest worden: hij poogde te lachen toen het gevaar door de Vrienden en de argyraspiden gekeerd was maar in zich, heimelijk, vreesde hij, dat een hatend Noodlot nòg ergens loerde op hem, van achter een heuvelhelling, een cactusstruik.

Het kamp naderende door de heuvelpassen, ruischte, druischte, daverde het gejuich hem toe. Alexandros, somberend, dat ten tweeden male Dareios ontvlucht was, ontving koud de blijdschap der veteranen, de opgetogene bewondering der jongste soldaten.

Spoedig trok hij zich terug in zijn tent - Dareios' tent - op de hoogte.

Verbijsterd keek hij om zich rond, minachtende nu dien buit van Issos. Verondersteld werd, dat Dareios reeds de gaza, den koninklijken schat, naar Arbela door had gezonden, den postweg langs. Buit was niet gemaakt, wat hem ontevreden maakte, om de soldaten, tuk op buit. De vluchtelingen, hoewel hij ze van verre gezien had, zich verdringende op den brug over den Lykosstroom of verdrinkende met zware wapenen en paarden in de wateren, had hij niet verder kunnen achtervolgen omdat Parmenion bijstand gevraagd had: om alle deze dingen was hij, trots de ongedachte, hem zelven ongelooflijk toeschijnende overwinning, ontstemd.

Hij voelde zich in zijn hoogmoed gefnuikt. Hij had dezen dag, hoe hij ook eerst had getwijfeld, nu beslissend gewenscht: Dareios niet gedood maar gevangen en hem dan nièt aan strijdkar gesleept over de vlakte maar hem genadig, grootzielig, zijne Moeder voor geleid! Dat wat eenmaal onoverwogen zijne natuurlijke erbarmelijkheid en ridderlijkheid had gedaan, zoû hij nu gedaan hebben uit overwogene voórgedachte. Dan had hij, grootmoedig, Dareios als zijn opperste satraap, de gebieden ten Oosten van Suziana gelaten. Hij gevoelde zich nu wèl Zeus' zoon maar den goddelijken vader hem niet ten volle gunstig gestemd.

Hij fronste de brauwen toen Bagoas hem kruipend aanbad, als de Perzen hun Koning doen en hem wees op het dampende bad. Dien avond zag hij Sisygambis eén oogenblik; om het vrouwenkamp waren mannen bezig de lijken te ruimen: er waren vele vrouwen onder.

[pagina 248]
[p. 248]

- Zij hebben u bijna bevrijd uit gevangenschap, Moeder, sprak hij: zij hoorde bitterheid in zijn stem.

- Mazaios deed wat goed hem scheen voor zijns Konings moeder te doen, mijn zoon, sprak zij verontschuldigend.

- Leed is u en den uwen niet aangedaan?

- Slechts eerbied ontving ik van beide zijden, van wie mij bewaakten en wie mij te bevrijden wenschten.

- Zoo is mijn hart verheugd. Ik betreur deze dooden onder mijn Macedonische wachten en onder die arme vrouwen.

- Velen vluchtten in onze tenten.

- Gij ontvingt haar erbarmingsvol. Filotas wenscht u te bedanken, Moeder, dat gij zijne Antigone schuil boodt. Ik herkende vóor uwe tent het lijk eener jonge, Libysche vrouw, de geliefde van een mijner hoplui. Zij sprak mij vóor Tyros van de wegen in Libyë en het Orakel van Ammon en haar te zien liggen levenloos in haar bloed, be-indrukte mij: ik weet niet of het voorteeken is... Alles be-indrukt mij... Ik heb gezegevierd maar... niet als ik wenschte. Ik had gewenscht... u Dareios in de armen te voeren en mij te verzoenen met hem. En voortaan met hem te heerschen over Azië, als uw beide zonen. Groot geluk ware mij dit geweest, gunst van mijn vader, Zeus. Maar gegund werd zij mij niet.

- Ik weet de grootheid van uw ziel. Verwonderd ware ik niet geweest, zoo het zoo ware geschied.

- Nu is Dareios gevlucht, naar Arbela toe.

- En gij zult hem achtervolgen...?

Hij had bijna een gebaar van moêheid.

- Ik weet het niet... Ja, denkelijk wel, Moeder. Maar het wordt mij te veél een broederstrijd.

Zij had in de lamp-doorschemerde, blauw-gouden atmosfeer der tent een gebaar van wringende handen, een snik, die hem bizonderlijk ontroerden, om schoonheid en aandoening.

- Hoe gij, o Koning, in het innigste uws zelven Perzië toch nièt haat! Hoe ik u lief heb daarom!

- Ik heb u lief. Ik haat Perzië niet. Laat mij de kinderen zien.

Zij beval de prinsessen te roepen en den kleinen prins. Toen zij

[pagina 249]
[p. 249]

achter een deurtapijt uit kwamen, trof hem, weêr, als steeds, hun drieër broze, verfijnde bevalligheid en het sierlijke hofgebaar van hun groet. En hij herinnerde zich, dat Dareios hem zijn oudste dochter tot vrouw ten vrede geboden had.

- Leedt gij angsten, Stateira? vroeg hij het oudste prinsesje.

- Velen, Heer.

- Om u?

- Om mijn vader, ginds... En om u zelven.

Hoe zij nu boog, in de gratie van een bloem!

- Gij, Drypetis?

Het jongere prinsesje zag Alexandros schuchter aan. Zij had angsten ook geleden maar zoû niet zeggen om wien... In deze zeer jonge maagden bloeide reeds het geheim der Hefde op: elkander hadden zij elkanders angsten bekend maar kon Stateira zeggen, dat zij ze geleden had om den Koning, Alexandros, Drypetis moest de hare - om Hefaistion! - verzwijgen. Maar het prinsje - hij was gegroeid maar toch nog om verfijning van ras, dat uitleeft, zoo geheel verschillend van een Helleenschen knaap zijns leeftijds - riep:

- Angst heb ik niet gehad maar wel heb ik aan u gedacht, Iskander. En aan vader... Waarom strijdt ge met elkander?

En hij begon hevig te weenen, slaande om Alexandros' knieën zijn armen.

Alexandros was zeer ontroerd.

- Laat hem, vroeg hij Sisygambis, die den kleinzoon wilde vermanen. Deze knaap spreekt niet anders dan wij spraken, zoo even. Laat hem, Moeder. Kind, wellicht strijden wij eenmaal niet meer. En zult gij uw vader terug zien.

- Gaat gij dan héen, Iskander, als vader terug komt?

Alexandros glimlachte hem innig toe.

- Wat zoudt gij wenschen, mijn prinsje?

- Dat gij bleeft! riep het kind hartstochtelijk en drukte zich tegen Alexandros' knieën.

- Mogelijk zal het zoo worden. De Toekomst is der menschen wensch soms genadig als het Noodlot niet anders beschikt. Gaat nu rusten, allen. Moeder, ga rusten.

[pagina 250]
[p. 250]

Zij had hem in hare armen willen drukken. Maar het afscheid was slechts vormelijk. Buiten de tent, waar zijne officieren in schildknapen hem wachtten, zag hij Gorgias, die droef scheen.

- Hopman, zeide Alexandros. Gij betreurt wie u lief en goed was?

- Heer en Koning, zeide Gorgias. Hoe weet gij?

- Ik zag haar...

- Wij vervoerden haar juist...

- Laat haar met eere verasschen. De vrouwen, die u lief zijn geweest en goed, zult gij eeren bij haar leven en dood.

Alexandros, met de officieren en schildknapen, ging voorbij; de Vrienden en Parmenion wachtten hem voor het avondmaal.

Gorgias, tot wie om hem waren, zeide:

- Hij is soms wreed als een wild dier... Herinnert ge u hoe hij met Betis handelde, den satraap van Gaza, dien hij aan een kar snoeren deed aan de doorboorde enkels? Hoe hij in den strijd erbarmingloos zijn kan als het bloed om hem spuit? Zoo als een soldaat moèt zijn. Maar hij is soms week als een vrouw. Arme Leptis...! Wij zullen haar dan eere doen als de Koning het wil. Op een mooi behangen brandstapel, alleén, met ontbranden geur om haar heen... Ik zal haar missen, kameraden.

Om hem zeiden de kameraden:

- Ge vindt wel een andere, mooie vrouw, een Medische misschien, Gorgias. Een Libysche altijd, vermoeit.

- Een Baktrische zoû mij te groot zijn: dat zijn reuzinnen!

- Een Perzische vind ik de begeerlijkste.

- Wat zeg je, vriend?! En een Babylonische dan? Ik was voór den oorlog in Babylon met het lentefeest van de godin Melytta: dan zijn alle vrouwen, zelfs de aanzienlijkste, genoodzaakt zich naar den tempel van de godin te begeven: Melytta, dat is wat ons Afrodite is. Welnu en dan zitten de Babylonische vrouwen in statie in den tempelhof en de vreemdelingen gaan haar langs en kiezen er eene en werpen die een geldstuk, o van weinig waarde! in den schoot en zeggen: ter eere van Melytta, o vrouw... En dan rijst zij op en volgt hem in een der tempelkamerkens en heeft zij

[pagina 251]
[p. 251]

dit eenmaal in haar leven gedaan, dan mag geen man meer aanspraak op haar maken... De leelijken zitten er wel een jaar lang maar de mooien kunnen gauw weêr naar huis.

- Wat een zeden! zei Gorgias.

- Spreek mij niet van een Perzische, een Medische, een Libysche, een Baktrische! riep in vervoering Gorgias' kameraad. Spreek mij van een Babylonische maar aanzienlijke vrouw, eéns in het jaar!!

De Perzische hopman van de Perzische wacht om Sisygambis' tent naderde.

- Macedoniërs! zeide hij bevelend, hoogmoedig. Er moet rust voor de tenten onzer vorstinnen heerschen. Ik verzoek u zich te verwijderen.

De Macedoniërs zagen den Pers hoog aan. Maar zij verwijderden zich al, zouden avondmalen.

- Hoor dat heer! riep Gorgias nog met een beleedigden blik naar dien brutalen, overwonnen, gevangen Pers. Maar hij heeft gelijk, kameraden. Kom, ik heb honger; laten de overwinnaars eten gaan. Arme Leptis... Onder den toren, toen ik voor Tyros gewond lag, heeft ze me met de anderen nog zoo lief verpleegd...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken