Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Legende, mythe en fantazie (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Legende, mythe en fantazie
Afbeelding van Legende, mythe en fantazieToon afbeelding van titelpagina van Legende, mythe en fantazie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Legende, mythe en fantazie

(1994)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 48]
[p. 48]

Het spookhuis

Het lag aan den zoom van de heide, die in Augustus paars purperde onder de zon. Het lag tegen het donker groene sparrenbosch, dat in den avond somberde onder de maan. Het was een buiten met eenig domein er om heen; het was geen kasteel maar er was toch een gracht om en de boeren noemden het wèl eens ‘het kasteel’, maar zij noemden het meestal ‘het Spookhuis’.

Het was een oud huis, vierkant, in den stijl van het laatst der zeventiend'-eeuw, een oud buitenhuis, grauw, met een breed neêr drukkend leien dak en vele kleine ramen, en een stoep, met een bordes. Het lag aan een laan van oude eikenboomen, die rijden zich van het monumentale ijzeren hek, met een wapen bekroond, tot aan den brug, die boog over de gracht heen. Tusschen gracht en huis hadden de latere bewoners een smalle bloementuin, vóor, weten aan te leggen. Maar de perken waren verwaarloosd door den laatsten bewoner. Hij was de oude baron en men zag hem nooit. Een oude dienstmeid bediende hem; een oude tuinman deed geene tuinmandiensten meer maar veegde nu en dan bladeren en takken samen in de eikenlaan: die bleven daar lang liggen op een hoop.

De oude baron woonde met zijn kleinzoon. Tusschen de drie zeer oude menschen was de kleinzoon een blond kind van twaalf jaren. Hij was fijn en bleek en tenger, en idioot. Daarom had de oude baron den goeverneur, wien hij eerst de opvoeding zijns kleinzoons had toe vertrouwd, ontslagen; het kind leerde niet en begreep niet.

Het was een bizonder schoon kind, alleen zoo fijn, zoo bleek,

[pagina 49]
[p. 49]

zoo tenger. Er scheen een vreemd licht te branden achter zijn starend blauwe oogen. Een vreemd inwendig leven scheen, zonder zich uiten te kunnen, te woelen in den knaap. Hij dwaalde door het huis en het park, dat geheel verwaarloosd was en dikwijls volgde zijn blik van een der ramen der derde verdieping de automobielen, de fietsen, die in deze zomermaand den langen, witten, verren weg tusschen de heide over gleden. Het toeteren, het dreunen, het bellen van dat moderne, weg snellende leven kwam gedempt en onwezenlijk óver de heide heen, tot de ooren van het starende kind. Hij begreep het niet en het wekte geen belang in hem.

De oude meid verzorgde het kind en de oude tuinman sprak soms mummelend hem toe. De grootvader sprak nooit met het kind. Hij verweet het kind, dat het idioot was en het einde van zijn geslacht. De oude man at alleen zijn sobere maal. Het kind at éen oogenblik aan den hoek van de groote, eiken tafel in de groote, eiken eetzaal. De oude meid zette hem zijn sobere maal voor.

De dagen, de zomerdagen gingen met de glorie der heide voorbij. De najaarsdagen brachten de sombere vlagen; de winterdagen brachten de vroege duisterte over de sneeuw, die wijd uit lag over weg, heide en sparrenwoud. De lentedagen brachten het wederontwaken, met àl het getjilp der tallooze vogelnesten rondom...

Maar de nachten brachten de spoken.

In alle seizoenen brachten de nachten de spoken. Zij riepen ze op in de zomernachten, die straalden van de stille starren. Zij riepen ze op in de herfstnachten, als de gezwiepte boomen strooiden de bladeren, die te vergeefs de oude tuinman wèg trachtte te vegen. Zij riepen ze op in de witte, doode winternachten. En zij riepen ze op in de jonge nachten der lente, die herleefde...

De spoken komen, ik weet niet van waar. Misschien komen zij niet maar zijn ze er altijd; misschien komen zij van héel ver. In de nachten was het huis vòl spoken. De boeren, van buiten, zagen de spoken nooit door de ramen van het huis maar toch noemden zij het huis ‘het spookhuis’. Want wie daar woonde om heen, wist, dat de spoken er kwamen en waren...

[pagina 50]
[p. 50]

Ook wisten de bewoners van de spoken en zij hóorden ze soms, de oude baron, de oude tuinman, de oude meid. Maar het kind alleen zàg de spoken: van oog tot oog.

In de glorievolle Augustusnacht, toen de maan uit vloeide over de wijde heide, door welke de witte weg sneed en dan weg waasde naar de kim, ontwaakte het kind en stond op. De witte maan vloeide binnen zijn raam en teekende de strepen der ruiten af over den donkeren vloer. En het kind was onwezenlijk schoon in de maan, in de wijde kamer, die was donker van schaduw en wit van maan.

Uit de donkerte van den wand kwamen zij te voorschijn als uit een poort, die er niet was. Het waren vage, witte ommelijnen en alleen de oogen en handen straalden heller uit en verduidelijkten. De oogen waren gróot en de handen grepen het niets. Er waren astrale fladderingen, die verijlden. En er was een zacht kreunen, als van een tocht...

Het kind glimlachte de spoken toe en zij verijlden en verdùidelijkten en verijlden weêr om hem rond. Geluideloos opende hij zijn kamerdeur en de witte tocht zoog met hem mede, de opene deur door. Het suisde over den corridor. Beneden lag de oude baron te luisteren...

Door de lange gang wemelden de spoken. Zij vergrauwden en werden onzichtbaar en het kind scheen alléen heen te loopen naar het raam aan het einde, waar de maan niet scheen en alleen de zomernacht een blauw vierkant lijnde. Aan het raam zat een larve, gehurkt met lange ledematen en grinnikte met breeden mond. Het kind hief de hand op en de larve kronkelde als een lint aan zijn voet weg en verdween. De zachte, witte spoken doemden dóor schijnende op.

Zij kreunden een zachten zang. Er waren er drie, soms vijf, die bleven waren rondom den knaap, terwijl hij stond aan het raam en staarde naar de verre, stille starren. De spoken bewogen de sjerpen hunner ijle lichamelijkheden om hem heen en hij sprak met ze en glimlachte. Zijne woorden waren niet hoorbaar maar de spoken antwoordden, onhoorbaar ook, de woorden onhoor-

[pagina 51]
[p. 51]

baar tusschen hun kreunend gezang. Dat bleef als zangerige tocht, werd niet méer...

Er was een breede, eiken trap, die daalde van corridor naar corridor. De knaap ging langs de slaapkamer van zijn grootvader en de tocht der spoken suisde meê. Er zaten gnomen in de hoeken van gangen en trap, dicht op elkaâr gedrukt. Het kind hief de hand op en zij verdrongen zich dichter en stoven dan weg. Over den gang maakten zij een geruisch als van muizen...

Ooren bewogen heen en weêr, hier en daar. Oogen fonkelden dof. Het kind ging geluidloos de trap af en trad in de groote eetzaal: de deur opende bijna van zelve in zijn hand. De schimmen zaten reeds aan tafel. Zij waren duidelijker van ommelijn; zij geleken op doorzichtige familie-portretten. De tafel was gedekt met rijk vaatwerk, maar dat er niet was. Aan den wand schenen de werkelijke familie-portretten vager geworden, als waren zij niet meer dan spiegels, die de bleeke gasten spiegelden...

Er was licht van maan en van luchters maar de kaarsen brandden er niet. De gasten droegen kanten kragen en hier en daar glimpte een stuk harnas of een parelsnoer, maar de kanten kragen schenen wel spinnerag en het harnas enkel was fellere maneschijn en het parelsnoer glom als het vochtig spoor van een slak. Er was geruisch van stemmen maar dat scheen meer een bruischen van dorre bladeren, wirrelende door de zaal heen. In der daad waren door een gebroken ruit twee, drie dorre bladeren binnen gewaaid en warrelden rond.

Het kind zette zich aan tafel, op zijn gewone plaats. Hij scheen te eten en te drinken en hij glimlachte, met een bleeken glimlach, terwijl hij sprak, ernstiger dan een kind spreekt en dan onhoorbaar, met alleen het bewegen der lippen, dat de spoken begrijpen. Toen hij op stond, was het banket verdwenen.

Het kind verliet de eetzaal, en steeg de trappen op. Hier en daar, aan het einde van een gang, lijnde een blauw vierkant van zomernacht en leunde een larve, gekronkeld in het kozijn.

De oude baron, die niet sliep, lag te luisteren. Nù was het oude huis vòl. Hij had ze nooit gezien, hij hóorde ze. Hij hoorde het

[pagina 52]
[p. 52]

bruischen der dorre bladeren en er tusschen door hoorde hij het vegen van den ouden tuinman, maar die sliep. Hij hoorde het ruischen als van muizen, die stuiven over leêge corridors en een deur scheen open te kraken, even knarsende aan hengsels, maar sloot dàn geluideloos toe. Hij hoorde het waaien in huis en de windlooze nacht was een Augustus-maannacht... En hij hoorde het kreunende zingen, trappen op, trappen neêr, gangen door...

Maar de oude tuinman sliep en de oude dienstmeid sliep...

In de witte Augustusnacht stond het huis aan den zoom der heide. Die lag wijd uit in witten mist van manenacht en tegen het donkere sparrenbosch vierkantte het oude huis. Het breede leien dak drukte het huis neêr en de vele, kleine ramen glimpten hier en daar van vale wederschijnen in witten schijn; het bordes teekende zich bleek grauw met de arabesken van het ijzeren hekwerk. De gracht scheen te sluimeren van stil staand water, dat groen rook in de stille nacht. En de eikenlaan, van af den brug, die boog over den gracht, verdiepte zich vol ondoorzienbare schaduw.

Van af eene der hoeven, die zich in de nacht met slechts een vage daklijn teekende aan verdere horizon, kraaide een haan. Want de witte manemist loste op; er grauwde het eerste dagebegin, nauwlijks rozig om overvloedige dauw.

De vroege zomermorgen rees. Het huis duidelijkte uit tegen de zacht op glorende lucht. De heide, langzaam-aan, ving aan zacht op te rozigen, toen te paarsen... De witte weg snelde verder de verdere kim te gemoet, grauw roze van stof...

De groote deur van het huis opende en op het bordes verscheen de oude tuinman. Hij daalde moeizaam de hardsteenen treden af en nam zijn bezem uit de schuur. En hij veegde de bladeren bij, de eerste, vallende midzomerbladeren; hij veegde ze over de laan bij hoopen te zaam, die bleven liggen.

Een raam werd geopend en de oude meid verscheen: zij sloeg links en rechts de zonneblinden open. Zij verdween en verscheen aan een ander raam en zij sloeg overal, links en rechts, de zonneblinden open.

Boven, aan een raam der derde verdieping, dat de oude meid

[pagina 53]
[p. 53]

geopend had, verscheen de kleinzoon. Hij was heel blond en bleek in den eersten zonschijn en hij staarde uit, over den witten weg. En hij was verwonderlijk schoon.

Er ratelde aan een melkkar, in de richting van het huis; de koperen kannen blonken reeds. En een vroege automobiel snorde de melkkar te gemoet en verdween in een wolk van stof, die goud donsde over den weg, tusschen de meer en meer purperende heide.

De knaap zag de wolk na en begreep niet. En hij heugde zich alleen eene vale, vage blankheid... en schimmen, die verschenen en die verdwenen... en de lange, rijk gedekte tafel... het glimpende harnas... en het parelsnoer...

En hij heugde zich, dat hij dàt alles begrepen had...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken