Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een lent van vaerzen (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een lent van vaerzen
Afbeelding van Een lent van vaerzenToon afbeelding van titelpagina van Een lent van vaerzen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een lent van vaerzen

(1884)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

V.



illustratie

 
Stil-zwijgend zaten ze op de rustbank neder,
 
Terwijl de kunstenaar, als peinzensmoê,
 
't Omlokte hoofd weêr in de kussens vlijde.
 
De vleuglen der gedachten overschaûwden
 
Zijn voorhoofd, streng en bleek, schoon rimpeloos.
 
En nog met in zijn tranen drijvende oogen
 
Sloeg hem de knaap steeds gade, tot de meester
 
Zich hief, en sprak:
 
‘Gij zaagt mijn weêrgaêlooze,
 
En schoon ik eerst, naijvrig op heur schoonheid,
 
Aan ieder haren aanblik had ontzegd,
 
Toch schijnt het thands mij zoete troost te zijn,
 
Aan hem, die in mijn hemel binnentrad,
 
Het leed, dat mij het harte breekt, te klagen.
 
Wees gij mijn troost, wees gij mijn toeverlaat!
 
Gij, die met blijden blik het leven inziet,
 
Dat u niet dan een droom van liefde schijnt,
 
O, beur mij uit dit naamloos zieleweedom!
 
Hoor mijne klacht, wees mij een vriend, een vriend!’
[pagina 64]
[p. 64]
 
En met een snik zonk 't moede hoofd ten boezem
 
Des jonglings, die met teêrheid zijnen arm
 
Den meester om den hals sloeg, dringend vleyend,
 
Dat hij zoû spreken. Toen sprak de andre:
 
‘Ik dichtte
 
Reeds vroeg mij haar, die me in dit leven zoû
 
Verzellen, troostend met heur zonneglimlach.
 
Steeds zweefde haar gestalte door mijn droomen,
 
Schoon eerst zoo vaag, dat ze als een schaduw was,
 
Toch lichtend als een geest des paradijzes,
 
En, - ik herinner 't mij, - ze was gewiekt.
 
Een liefdeglans omgloorde heur aangezicht.
 
Toen later 't beeld meer vasten omtrek kreeg
 
Bleef wel die schitterende glans; de wieken
 
Verzwonden echter... Ach, dit deed mij leed,
 
Maar toch verheugde ik mij, dat zij in aardscher
 
Gestalte me in mijn droomen wilde naadren.
 
Steeds kreeg het beeld meer lijn, meer kleur, meer gloed;
 
Toen greep 'k den beitel om mij dit vizioen,
 
Geestdriftig-gloênde, in marmer uit te houwen...
 
Dan, ach, toen ze uit het schittrend-witte steen
 
Ten lest verrees... voldeed ze mij niet meer!
 
't Was maar de schoone vorm der vrouw, de ziele
 
Ontbrak...
 
En toen ik mij een jonkvrouw zocht,
 
Wier ziele als die des droombeelds waar', helaas,
 
Helaas, ik vond haar niet...’
 
‘Hoe dichttet gij
 
Haar ziele, o, Heer?’
 
‘Ik dacht mij haar een fee,
[pagina 65]
[p. 65]
 
Een fee, uit hooger sfeeren afgedaald,
 
Om ons in 't zwoegen des onwaarden levens
 
Te troosten; weldoend, geurge bloemen strooyend
 
Op 't doornig pad, waar zwevend zij ons voorging.
 
Ook dacht ik soms haar mij zoo zacht en rein,
 
- Meer aardscher dan -, dat slechts de teêrste zorge
 
Haar kon beveilgen tegen leed en smart.
 
Ik nam den lijdenskelk haar van de lippen,
 
En dronk dien, en heur glimlach loonde mij;
 
Ik zwoegde en zwoegde, en, wen ik afgemat
 
Me aan heure voeten vlijde, zong ze een lied
 
Van milden troost, zoo schoon, als ving zij de echoos
 
Der englenwijzen op, en 'k leed niet meer.
 
Zij kon me beuren, want zij had geen zorgen;
 
Haar eenge smart was mijne smart te zien.
 
Wij leefden voor elkaêr; de reinste liefde
 
Omstrengelde onze harten in een kluister
 
Van eeuwge rozen, en ik was gelukkig,
 
Schoon 't leven zeldzaam maar geluk ons biedt!
 
 
 
Maar, och, hoe zoet heur marmren beeldtnis lonkte,
 
Zij bleef een beeld, gevoelloos, koud; geen ziele
 
Ontgloeide in heure smettelooze sneeuw...
 
En o, kon ik uit wufte maagdenreyen
 
Me een jonkvrouw kiezen, ik, die me in den droom
 
Zoo zaalge bruid zag toebedeeld? Ik smachtte
 
Naar liefde, en toch mijn noodlot wilde, dat
 
Ik nimmer minnen zoû!’


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken