Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Metamorfoze (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Metamorfoze
Afbeelding van MetamorfozeToon afbeelding van titelpagina van Metamorfoze

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.50 MB)

Scans (13.19 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Metamorfoze

(1897)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

IX.

Nooit zoo? Hoe dàn? Wàs zijn leven wel te vinden? Waar? En alles wat eenvoudig was, leek hem vreemd, zoo vreemd vooral om het onvermijdelijke ervan. En de onvermijdelijkheid van het leven werd hem een obcessie en om ze van zich af te duwen, zette hij heel vlug een novelle op; sombere intricatie van vijf personen, die hij ‘Schaakspel’ noemde. Te laat herinnerde hij zich zijne zelf-belofte niet meer te schrijven. De novelle weefde zich zoo logisch in zijne gedachte, als in enkele dagen, uit, dat er niets aan te doen was. Had hij moeten sterven na deze novelle, hij had ze toch geschreven.

In enkele dagen wist hij wat hij van ze wilde. Maar het schrijven duurde langer, ging moeilijk, met onwil en vorderde in maanden, langzaam aan. Hij las ervan voor alleen aan Emilie en Den Bergh, want de vriendinnetjes waren naar Indië en de oude dames werden somber van het onderwerp: de onbekende, noodlottige Levensmacht,

[pagina 138]
[p. 138]

die wreed schaakspeelt met de ongelukkige menschen, volgens de onherroepelijke wetten van het treurige levensspel, ze gevende de illuzie van een eigen wil en ze fnuikende in den hoogmoed daarvan. De karakters waren scherp en kwamen als vreemd belichte silhouetten uit tegen de sombere wolk, waarin de Levensmacht school.

Het was een geheel andere kunst dan ‘Mathilde’. In ‘Mathilde’ school wel het noodlot, onverbiddelijk, maar al het andere was zoo lief en innemend en gewoon en verzoenend geweest. En in ‘Schaakspel’ was niets verzoenends. Alles was er grauw, scherp, onverzoenlijk, hard. Door de leliënkamer van Emilie stormde de openbaring van die levensvizie als een grauwe Apocalypse. Den Bergh knikte goedkeurend het hoofd; Emilie vouwde in stillen angst hare handen en hoorde huiverend toe, vol ontzetting....

Want ontzetting was in haar, omdat Hugo dat zóo voelde in zich, en het zóo door zijne gedachte gebliksemd was. Voor het eerst begreep zij hem eigenlijk. Totnogtoe had zij zich zacht laten meêsleepen door hunne sympathie, die zich van hunne kinderjaren af had ontwikkeld. En die sympathie was niets geweest dan intuïtie. Hare

[pagina 139]
[p. 139]

sereene meisjes-ziel, die het leven kalm afwachtte, trotsch en hoog, en zonder hevigheid van strijd of opstrevende illuzie's, had sympathie voor hem gekoesterd, omdat zij altijd samen waren geweest en omdat zij in hem vond een ziel, die de hare aanvulde. Want hij had niets geen trots, niets geene hoogheid: hij miste allen zelfdunk uit een blanke onverschilligheid om iets te zijn in de wereld, uit een gemis aan alle eerzucht, uit een gevoel, dat alles zoo weinig waard was in de wereld: zulke kleine menschen op zoo een klein stipje aarde, verloren in het eindelooze heelal. Al het menschelijke streven was zoo onbeduidend klein voor hem op dat ronde aardbolletje, dat maar draaide.... Hij vond het bijna belachelijk er zich om te vermoeien. Hij vond het leven geen tragedie waard. Maar Emilie's lieve hoogheid was hem sympathiek, omdat hij dat geheim in haar vermoedde: iets, dat niet was in hem, en haar een kracht gaf, die hij miste.... Zoo vulden zij elkander aan. Zij, in hem, zag een superieuren jongen, die niet ijdel was. Dit, in hem, was haar sympathiek. En zoo weefde het zich tusschen hunne zielen altijd heen en weêr, heen en weêr. Als zij even te ernstig was, was hij te wuft, en het vereffende zich tusschen hen. Zoo vereffende het zich telkens, met iedere qualiteit

[pagina 140]
[p. 140]

hunner zielen, met ieder woord, dat zij zeiden, met ieder gebaar, iederen blik. Het was eene exceptie van harmonie, zooals die een enkele maal zijn kan tusschen zeer verwante zielen - zielen, te zamen als ééne uit een voorbestaan - zielen, verwant om omgeving, levensfeer en herhaaldelijk samenzijn. Daarom was hunne sympathie, onvermijdelijk, maar in beiden was ze nog ondoordacht, intuïtie....

‘Schaakspel’ wierp als een licht voor Emilie uit. In hare ontzetting begreep ze Hugo voor het eerst. Hij was niet alleen een superieure jongen, die niet ijdel was. Hij was zelfs niet superieur. Dat was haar desilluzie. Hij was passief, geheel passief. Hij liet zich gaan; hij liet zich leven, op het ronde aardbolletje, dat maar draaide... Hij had niet gevraagd om zijn aardsche leven, en dat leven was zijn zaak niet: het was de zaak van de ontzettende Levensmacht.... Zoo beschouwde Aylva dat alles: zoo leerde zij het van hem uit ‘Schaakspel’.

Een oogenblik was zij bang, bang voor het leven, de Macht, voor zichzelve; het meest voor Aylva. Maar zij had in zich de zoete gave van de eeuwige Hoop. Wat er ook met haar gebeuren zoû in het leven, zij zoû altijd hopen. Zij had gehoopt, dat zijne kunst niet in

[pagina 141]
[p. 141]

Aylva dood mocht zijn, en alleen maar sluimerde, en toen zij gehoopt had... was Mathilde geboren. Zij glimlachte daarom met een zacht geluk. En nu, hoe ‘Schaakspel’ haar ook ontzette, omdat het haar de openbaring gaf van al het tevergeefsche streven op aarde... zij hoopte. De Hoop bleef haar eeuwig bij.

Ja, zooals Hugo het schreef scheen het wel waar: de Levensmacht, het Noodlot, het Schaakspel... Maar dan: het groote Doel van dat Noodlot....? O, dat Doel, ten slotte zoû het goed zijn, het goede, het hooge, de Hemel! Zij voelde dát als onwrikbaar geloof in de kalmte van hare ziel: als groote ster, die kalm glansde, boven de rust van een meer....

O, zoo zij dat geloof nog ooit aan hem kon geven! Zoo zij haar schrik kon te boven komen en hem toonen kon: die ster! Want haar angst was het meest om hem. Hoe zoû hij kunnen leven, zoo onderworpen aan het Noodlot, altijd in afwachting, dat het met hem schaakspeelde, als met een pion! Hoe zoû hij kunnen léven?

En, zij bekende het zich - het was zoo duidelijk in haar zichtbaar -: zij had hem lief. Zij had hem altijd liefgehad, altijd van kind afaan. En, in het meer van hare ziel, zag zij ontluiken de groote lotos van hare liefde.

[pagina 142]
[p. 142]

Liefde is bescherming. Zij dacht dat, zoo zij liefhad, zij beschermen zoû, zij hèm beschermen zoû, voor het Leven, het Noodlot en zichzelven. Want liefde was haar het afsmeekende gebed: het Noodlot zoû niet durven verpletteren, een, die werd bemind....

Boven de groote lotos straalde de groote ster....

 

Den Haag, Mei - Juli '96.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken