Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nippon (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nippon
Afbeelding van NipponToon afbeelding van titelpagina van Nippon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

ebook (5.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeur

Rico Bulthuis



Genre

proza

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nippon

(1971)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

XXIII

Gaan wij nog in Tokio den tempel der zeven-en-dertig Ro-nins zien. Zijn zij historisch, deze helden, deze Samurai, deze ‘als op de golven van het leven zwalkende’ ridders, deze ridders, die zelve ‘golven’ zijn, want meesterloos, en die zich ‘en masse’ opofferden om hun Daimyo te wreken, hun Daimyo, die, in Tokyo zijnde, niets anders gedaan had dan een fout in de etiquette tegenover den Boodschapper des Keizers? Ik weet het niet, er is veel ingewikkelde legende om hen heen; er is een langdradige tragedie over hen geschreven waarop het Japansche theaterpubliek dol is; zij zijn, deze zeven-en-dertig, hun meester trouw tot na den dood, de traditioneele bewakers van den Trouw. Vraag mij niet u te geven het geheele verhaal hunner avonturen. De Daimyo's, hoe trotsche prinsen ook, waren wel eens geene hovelingen, maar meer mannen, die uit den oorlog kwamen en zich in hunne kasteelen nestelden - dus ruwe buitenmannen - zoo zij niet door den Shogùn werden gedwongen hunne paleizen in Yeddo, Tokio's oude naam, gedurende zekeren tijd te bewonen, eigenlijk opdat hun huisgezin gijzelaar zoude zijn van den Shogùn. Nu gaat het lange, populaire verhaal hierover, dat een dezer Daimyo's, Asano, door een raadsman, Kira, dien hij niet genoeg betaalde, verkeerd werd ingelicht in welk ornaat hij den keizerlijken Boodschapper moest ontvangen. Zoodat zijn ontvangst een onwillekeurige beleediging was voor den Legaat van den Mikado, die nooit nog zoo een rustieken Daimyo, onwetend van ceremonieel, had gezien. Een erfvijandschap volgt tusschen den Daimyo Asano en zijn geldgierigen raadgever Kira, die hem er in had laten loopen. En de bloedrijke, rustieke Asano gaat in het paleis van den Shogùn den valschen Kira tegemoet en

[pagina 154]
[p. 154]

verwondt hem. Dat in het paleis van den Shogùn tusschen edelen bloed wordt vergoten, is een misdaad, niet meer of minder. Asano's goederen worden verbeurd verklaard; hij deelt zijn zeven-en-veertig getrouwe Samurai mede, dat hij ze niet meer in dienst kan houden, en sedert zullen zij zijn als ‘golven’, als ‘zwalkende golven’, meesterloos en Asano wordt door den Shogùn bevolen ‘harakiri’ te plegen.

De ‘zwalkende golven’ willen hun meester wreken. Het drama der Trouw begint. De Ro-nins verbergen hun plan. Kira echter beeft van angst voor hen, en zendt spionnen uit. De spionnen melden, dat Kira niet van noode heeft angst te koesteren: de Ro-nins, onder hun leider Oishi, koopen grond, bouwen een groot huis, zijn iederen nacht in de Yoshiwara, dat is de wijk van pleizier, waar, in de Groene Huizen, de mooie meisjes wonen.

Kira herademt: de Ro-nins denken niet aan wraak. Maar hij vergist zich; onder hun druk geleef denken zij aan niets anders dan aan wraak, aan wraak! Sluiks zoeken zij er achter te komen hoe Kira's woning gebouwd is. Want die willen zij binnendringen. Een der Ro-nins trouwt met de dochter van den architect, die het huis heeft gebouwd en krijgt het plan er van in handen. Een jaar lang bereiden de zeven-en-veertig hun voornemen voor onder een uiterlijk van lichtzinnigheid. Dan is de nacht, het uur daar. Zij dringen binnen Kira's huis. Zij vinden zijn futon - bed van zijden matrassen - nog warm. Hij zelve is weg. Zij doorsteken hier en daar met hun lange speren. Zij vinden hem eindelijk in het kolenhok en trekken hem te voorschijn. Dat hij, die de oorzaak is van den dood van hun meester ‘hara-kiri’ plege! Kira weigert; hij is een laffeling; hij poogt te ontvluchten. Oishi slaat hem den kop af. En met den kop op een speer, trekken de Ro-nins door Yeddo's straten. Het volk stroomt toe om hen te zien. Zij gaan naar den tempel, waar de heilige tablet van Asano, met zijn ideogram, wordt vereerd naar Shinto-wijze. Zij houden Kira's kop voor de tablet en juichen hun meester te hebben gewroken.

De Shogùn bewondert hen. Maar zij hebben een zijner hovelingen vermoord, en hun wordt bevolen, allen zeven-en-veertig, ‘harakiri’ te plegen. Hetgeen zij doen.

[pagina 155]
[p. 155]

Legende of historie? Ik denk iets van beide. In alle geval liggen in den Boeddhistischen tempel van Sengakuji deze Zeven-en-veertig helden begraven en is hun kerkhof een pelgrimsdoel voor nog steeds hònderden Japanners. In eens, midden in Tokio, treft u dan zooiets vreemds, antieks, ongelooflijks. Want voor de eenvoudige graven, rechte steenen, der zeven-en-veertig, branden als een eeuwig vuur, de wierookstokjes, iederen dag, ieder uur, ieder oogenblik vernieuwd en aangestoken aan gindsche vlam, en de stokjes telkens weêr in de witte asch geplaatst. Niet door priesters, maar door duizenden bezoekers. Het is klein, dit kerkhof, dit tempeltje, een beetje rommelig. Maar er hangt een vreemde stemming over, buiten alle Japansche moderniteit om...

In een zaaltje ziet ge, op estrades, de bont geschilderde, houten, zeer stoffige, zeer verwaarloosde, niet mooie beelden van deze Ro-nins. Zij treffen vooral door hunne dramatische houdingen, zittende, staande, en enkelen op het punt de sabel zich in den buik te stooten.

Terwijl ik toezag naar dit panopticum, dat u alle stemming, opgedaan in het kerkhofje, weêr doet verliezen, liep een groote rat langzaam van achter een der Ro-nins naar voren, om weêr te verdwijnen achter een der andere beelden. En het geheel was mij een raadsel: die stadige wierook, buiten op het kerkhof, en, hier binnen, die stoffige, verwaarloosde beelden en die rat.

Mijne vrouw moest absoluut eenige shopping doen en wij gingen naar de groote Bazar, het groote Warenhuis. Er was een trottoir-roulant; er waren ascenseurs; er was een strijkje; je kon er koopen van af feest-kimono's tot jam en tandborstels toe. Het was erg grootsteedsch. Aan den ingang kreeg je, alsof het een tempel was, zakjes over je schoenen - die uittrekken behoefde gelukkig niet - om niet de matten - zeer sporadisch - te bezoedelen. Parasols en parapluies moest je afgeven en je kreeg een nummertje en precies als in den Louvre te Parijs - nu meen ik het Museum - vond je je parapluie en parasol terug, heelemaal in een soussol, bij een andere poort - den Uitgang - dan die je was binnengekomen - den Ingang.

We hadden bij toeval nog al enkele vrienden her en der in

[pagina 156]
[p. 156]

Tokio, allen op het punt te gaan zomeren in Chuzenji, in Karnizawa, of waar ook maar in de bergen en die ons ‘Things Japanese’ vertelden. Zij vertelden se ons zoo maar, in de conversatie en als meer dan een praatje geef ik ze u ook niet terug. Spionnage? Ja, het is een bekend feit, aan alle ambassades en legaties, te Tokio, dat er iedere brief, die komt of weggaat, gelezen wordt door de bedienden, waarvan de meesten spionnen zijn. Papiermanden worden geleêgd, doorzocht, verscheurde brieven worden aan elkaâr gevoegd en gelijmd. Importante stukken worden dan ook uit de ambassades of legaties steeds aan particuliere couriers meê gegeven. En verder troost men zich er mede, dat minder belangrijke stukken en brieven, vóór zij u bereiken, door een speciale manier van openen, waarvoor een cursus bestaat, steeds reeds bekend zijn ter plaatse, waar dit belangrijk gevonden wordt.

Iets anders, dat wij hoorden. Een keizer of prins doet niet behoorlijk te sterven op een andere plaats dan in zijn paleis te Tokio. Toen de laatste keizer stierf, ik geloof op een zijner buitenverblijven, hield men zijn dood geheim, kleedde het lijk in uniform en statie, en vervoerde het per spoor, gesteund door twee adjudanten, alsof het leefde. In den keizerlijken landauer werd het weggereden, zichtbaar den volke, naar het paleis te Tokio, en daar eerst kon de, reeds twee dagen doode, keizer, officieel sterven.

Nog iets anders, dat wij hoorden. Er is de Peers-club, waar de groote aristocratie lid van is. Deze club heeft dikwijls een concours van eten. Er wordt den concurrenten voorgezet een Japansch, een Chineesch, een Europeesch diner. Zij moeten alle drie verorberen. Er worden prijzen uitgedeeld. Ik weet niet meer welke ministers en hoogste autoriteiten verleden de eerste en volgende prijzen verwierven; de eerste-prijs winner verorberde alle de drie malen; de anderen bleven steken bij Chineesch of Europeesch. Dit zijn dezelfde Japanners, die anders dwepen met thee-ceremonie - cha-no-yu - de thee, die u in ‘levensverrukking’ brengt; wier dochters drie jaren lang leeren bloemen te schikken zoodat de eene steel niet te kort of te lang bij den anderen afsteekt, en die op keizerlijk bevel oden dichten om en bij Nieuwjaar. Begrijp het maar, even als

[pagina 157]
[p. 157]

de Ro-nin-tempel, met de wierook hier en de rat daarginds. Bij mij blijven de ‘gemengde’ indrukken over dit land en volk heerschen.

Vergeef mij, lezer, al deze onsamenhangende mededeelingen. Ik vond ze teekenend, en dacht, dat ze u interesseeren zouden, in hun onsamenhangendheid. Vindt ge het niet mooi, dat in deze zomermaanden millioenen pelgrims opgaan niet alleen den Fuji, maar ook tal van andere heilige bergen? De meeste bergen in Japan hebben heilige tradities; de pelgrims, in deze maanden, gaan ze allen op. Japan is in deze zomermaanden als doorsneden door legioenen van pelgrims, die voor geene vermoeienis terugdeinzen, om de heilige plekken te bezoeken. Alleen het beeld al lijkt mij als een sproke; dit land van bergen, waar, in sneeuw, regen of brandende zon, dit geheele volk in zijn mooiste openbaring, zonder te denken aan Westerschheid, opgaat, opgaat, afgronden langs, de gezwollen rivieren over, naar altaren, naar grotten en kloven, waar heremieten eeuwen geleden hebben gepeinsd en waar nu deze tijdgenooten treden willen denzelfden weg, tasten willen dezelfde rotsen! Bij zulk een beeld van Japan, valt geheel Tokio in het niet en telt niet mede.

Vergelijk nu even bij deze vrome pelgrims, veel uit den boerenstand, maar ook velen uit alle standen, de ‘businessmen’ uit Japan. Lees eens ‘Japan’, het schitterend uitgegeven maandblad van de Scheepvaart-Maatschappij Tokio-Kisen-Kaisha, die over Honolulu naar Amerika vaart. In het Engelsch geschreven, goed geredigeerd, met zeer interessante, gedocumenteerde artikelen over ‘Things Japanese’ en met al de lachende ‘passenger’-gezichten, tanden toonende, verzorgd door Amerikaansche tandartsen, die de reis ondernamen van Amerika naar Japan. De brutaalste, prachtigst gepubliceerde reclame om toch maar Japansche booten te nemen. Je zoû er zóó inloopen, zoo goed kennen zij dat, hebben zij het den Yankees afgezien, zijn bijna hun meester!! En als je hun boot genomen hebt, die heet Bekoorlijke Oceaan, Zilveren Oceaan, Geurige Oceaan of Oceaan na den Dageraad - wij nemen den Oceaan van de Lente - wordt je, in Kobe of Yokohama afgestapt, zoo je geen uitstekenden gids hebt, overgelaten aan

[pagina 158]
[p. 158]

al het ongemak van nauw één woord Engelsch sprekende spoor-, hôtel-, of andere beambten.

Het is of zij het er om doen, u gemengde indrukken te geven. Doordringen tot hun ziel is niet mogelijk. Evenmin als zij ooit doordringen tot de onze. Telkens apprecieeren wij de groote, verheven maar eeuwen-oude, Oostersche traditioneele dingen van dit volk. Telkens schokken ons de antipathieke dingen, de oppervlakkig Westersch geponeerde of de, onverschillig voor ònze innerlijke beschaving, ons als beleedigende laatdunkendheden. Vernis, oppervlakkig vernis, al die Westerschheid om mede te kunnen doen en zich te noemen een der drie groote Wereldmogendheden. Barbaarsche grofheid: het Eetconcours der Peers. Moderne leelijkheid: het Warenhuis. Ongevoeligheid: de vervoerde doode keizer. Dan, plotseling, weêr, onverwachts, een extatische vroomheid aan de oude goden, de roerende vereering van ouders en voorouders, een sentimentaliteit voor poëzie, een Boeddhistische dóórziening van àl het ijdele der wereld, waarin zij zelve toch een éérste rol willen spelen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken