Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nippon (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nippon
Afbeelding van NipponToon afbeelding van titelpagina van Nippon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

ebook (5.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeur

Rico Bulthuis



Genre

proza

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nippon

(1971)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 165]
[p. 165]

XXV

Indien gij mij vraagt, wat mij het meeste, het allermeeste getroffen heeft in Japan, dan antwoord ik: Nikko.

Laat ons eerlijk zijn: de Trits der Beroemde Landschappen is van een groote schoonheid. Maar deze schoonheid hangt zeer af van de stemming der natuur zelve. Ik heb van deze trits of drievuldigheid er twee gezien: ik zag Miyajima en Ama-no-Hashidate. Voor ik van Nikko zelve verder vertel, wil ik vertellen van deze twee zoo beroemde landschapschoon-heden. De derde, - die van Matsushima - de grillige reeks eilanden, met de fantastische en mystieke namen, mochten mijne oogen niet aanschouwen.

Miyajima, met aan zee zijn heiligdommen, die als op vlotten zweven in het parelen licht van vochtigen maannacht, ijlschemerend wijd en mystiek over zacht zilveren, effene wateren, over de bevend donkere silhouetten van tempeldaken, terwijl de toriï geheel doorspoeld van den wonderen vloed, daar rijst als een mystieke poort der goden, en de hertjes ginds, nauwlijks nu en dan zichtbaar, hunne dwalende, fijn viervoetige silhouetten in optrillend park en bedauwde weide, iets van paradijsdieren krijgen in den glanzig doorwademden schemer, Miyajima kan wonder-, wonderschoon zijn. Maar mede moeten werken nacht, maan, zeelucht en licht, en zij alle moeten stemming weven. Miyajima moet ge zien, en ziet de Japanner vooral op zulk een stemmingvollen maannacht. O, hoe groote tooveresse is de maan, de volle maan, als zij neêr strijkt met hare limpide gloriën over een dergelijke zee, dergelijke tempelgebouwen, en vooral omhoog rijst achter de granieten zuilen en sierlijk gebogen architraaf van de toriï, die niet anders

[pagina 166]
[p. 166]

torst dan het onzichtbare, dan de pareltintige, wijde lucht, dan de zilveren manenacht! Overdag kan die toover worden verstoord, als de ebbe de wateren meêsleept en wijkende mede spoelt, als de tempelgebouwen op hunne palen iets krijgen van een bad-etablissement, als een visschige uitwademing stijgt uit de natte zanden.

Ama-no-Hashidate is de tweede officieele landschapschoonheid. Het is toch wel aardig van de Japanners zoo officieel drie grootste natuurschoonheden aan te stellen als vertegenwoordigende de Japansche natuur. De dijk, die is de Ladder des Hemels of de Drijvende Hemelbrug, ligt niet ver van het stadje Miyazu en steekt zich uit in de lengte, maar als in het verkort voor onzen blik in een zijgolf van de baai. Pijnboomen rijen zich over de smalle strook van den dijk, en verliezen zich in verschiet. Ter eene zijde kan de zee zieden van woede, ter andere zullen steeds de wateren liggen in nauw bewogene stilte. Op eene heuvelhoogte, die baai en dijk, zee en bergen overziet, wringt zich nog tegen den hemel aan de eeuwenoude pijnboom, waaronder eenmaal Saion Zenji, zeven eeuwen vóór de geboorte van Christus, zich nederzette in kluizenarij en honger en koude trotseerde, om, weidende zijne blikken over het schoone landschap, dat de bergengordel omsnoerde, te peinzen over de hoogere dingen, die der ziele zijn. Het landschap is vol emotie. De schoonheid er van is het grootst in mistigen ochtend of wederom parelneveligen maannacht. Het moet weggedoezeld zijn in even hier en daar wat onzienlijkheid. Het moet te raden geven en te droomen. Ge moet u de legende van den heremiet hier herinneren op dezen heuvel waar nog steeds, laten wij het aannemen, dezelfde pijnboom zich wringt, die er zich wrong zeven eeuwen vóór Christus. Ge moet gelooven, dat de kluizenaar, stervende bijna van honger, hier zich voedde met een van koude bezweken hinde, hetgeen een Boeddhistische zonde was. Maar dat de Godin der Erbarmende Genade, Kwannon, hem zichzelve geboden had in den vorm der doode hinde, om hem te redden voor het Heil der Menschheid, wie hij predikte de heilige Waarheid. Voelt ge u wegzweven hier op den heuvel, in Boeddhistische meditatie en is parelen morgenmist of parelen maannevel gun-

[pagina 167]
[p. 167]

stig, dan wordt de dijk voor uw blik een hemelladder of een drijvende hemelbrug. Ge mist zelfs niet de vuurvliegjes, die er in de zwoele zomernachten zwermen bij duizenden en die de behaagzieke en dartele Japansche vrouw er gaat vangen om ze tegen boezem en kapsel te laten schitteren en sterven. Dit is te wereldsch, dan dat gij het in uwe meditatie zoudt missen. De trippelende vrouwkens en meisjes, die de vliegjes vangen, zijn te weinig aan de aarde ontstegen om zich eigenlijk te mogen wagen op hemelbrug of ladder. Neen, mist en nevel, dageraad of nacht, geven de grootste schoonheid aan deze tweede officieele landschapschoonheid van Dai-Nippon (Groot-Japan). In den noen, in volle zomerzon is de dijk niet anders dan een dijk en verliest Ama-no-Hashidate haar mystieke bekoring.

Nikko - hoewel niet als officieele landschapschoonheid beschouwd - is echter een schoonheid, in welk licht, op welk uur gij er toeft. Met zijn mijlenlange cryptomeria-alleeën (die beiden opgaan naar de in sombere schaduw van in cryptomeria's gelegen sepulkerstad), wijkt de stemming niet van deze plaats. De blijheid des levens is verre van deze stemming; de gedachte aan dood en vergankelijkheid des levens blijft er dag en nacht drijven, al zijn de tempelgebouwen en grafgesteenten, Ieyasu en Iemitsu gesticht, er van een pracht-weelderigheid van kleur, lak en goud en brons, als ik geloof nergens in Japan. Of de zon op gaat, zwak schemerend langs de immense cederstammen en zwevende door haar cederloover, of zij zinkt in rossen brandgloed tusschen de bijna zwarte wouddichtte der bosschen en parken, of het zwaar regent en de machtige stralen langs stammen en door loover heen, of de weêr overwinnende maan rijst over het looverdommysterie en doorzilvert de regenparels, die nog druipen van het hooge bladergeheim... de stemming is, hoe anders ook telkens, nooit geweken, dikwijls beklemmend, altijd van uiterste aandoening en sombere schoonheid. En de Boeddhistische klokbel, die telkens tampt van uit de verte of dichterbij zingt met een onvergetelijke litanie, is zoo ontroerend, dat nu, dat ik dit schrijf, maanden nadat ik hier toefde, ik nòg in mijn oor, in mijn ziel ontstellend meen te vernemen haar tot vrome overgave manenden klank,

[pagina 168]
[p. 168]

gedempt door het donkere, alomme loover dier boomen van wereldrouw.

Heeft deze stemming zich van ons meester gemaakt, dan moeten wij onze ‘sight-seeing’ doen of eigenlijk nog niet. Want, weet ge, de pracht, de overladene pracht der tempels en sepulkers van Ieyasu en Iemitsu - die beide Shogùns, die ons zoo weinig zeggen - zal misschien wel overstelpend maar zeer zeker onttooverend op ons werken. Is het dus niet verkieslijker eerst het land zelve te zien, de zeer bekorende omstreken, de Kirifuri-no-Taki-waterval te zien storten van zijn plateau, in één, twee, drie, vier breede en dooreen warrelende stortingen van schuimende en klotsende wateren, als of reuzehanden viermalen den waterval tegen hielden en den vloed verspreidden links en rechts, of hij tòch baan zich maakte, trots weêrstreving? En de Urani-no-Taki-waterval verder-op te zien dalen als een contrast van den Kirifuri, in één breeden, rechten, neêrvallenden, zwaren stroomstraal, die zich plots verwijdt in een uitgesproei en -gewater naar alle kanten wevende het schuim, in den zwakken zonnestraal, die tusschen de rotsen valt, een immens vochtig spinneweb, een ijl kantwerk van regenbogenende draden, uit water en iris-kleur geweven. De Kegon-no-Taki stort dan weêr verder omlaag van hooge hoogte als in een wijd ontvangbekken van rotsen, die druipen langs alle wanden. Deze van vreemd heftig leven bezielde watervallen - en hoe hier nièt te denken aan het Boeddhistische woord, dat het stroomende water vloeit als het leven zelve, altijd, altijd door, uren, dagen, jaren door, om toch, elke druppel, eindelijk te verglijden in de groote zee! - zijn in de sombere cederkoepel-overschaduwde Nikko-landen, momenten van groote natuurmacht en schoonheid. Het meer van Chuzenji, waar Japanners en vreemdelingen verzomeren, is na deze heftige woede van wateren de kalme waterstilte, en deze ijle houten brug de dicht-bij zijnde boorden vereenigend, geeft om zijn eenvoudige broosheid als eene nagedachte, Boeddhistisch ook, dat geheel ons leven niet anders is dan een brooze brug, een enkele eenvoudige lijn, die twee boorden vereent...

Maar wij moeten de tempels en sepulkers zien. De donkere

[pagina 169]
[p. 169]

lanen uit, zullen wij trappen moeten stijgen, tallooze trappen, die ons van terras zullen voeren naar terras. Nikko zien is trappen en terrassen opstijgen, hooge, gehouwen granieten trappen opgaan, in schaduw van cryptomeria-boomen. Hier zijn wij de granieten treden gestegen tot de granieten toriï, die toegang geeft tot het Mausoleum van Ieyasu. De Daimyo van Chikuzen deed haar in de zevende eeuw uit zijne steengroeven houwen. Links verschijnt de vijf-verdieping-hooge pagode, wederom een gift van een vazal der Tokùgawa's, tot welk geslacht de beide hier begraven prinsen behooren. Bont, de pagode, rood, blauw, en verguld, te bont, te rijk gebeeldhouwd, die houten friezen, buiten, om de eerste verdieping. Te bont, te rijk omdat de idee der pagode te eenvoudig is van symboliek - het bloemgelijke opstengelen van de ziel naar den hemel - om zooveel ornament te dulden. Zoo niet al dat overdadige ornament, dan wèl toch de klokjes, die aan de punten der vijf luchtig op elkaâr stapelende daken hangen en die klinken zullen bij iederen windadem om den geloovige te doen herinneren, dat zijne gedachte moet stijgen, stijgen als het sierlijke, lange, bronzen ornament op het bovenste dak stijgt ten hemel. De details van houtsnijkunst dier friezen, - vogels, bloemen, vlinders - zijn als al het wereldsche verwarren, al het drukke, toch boeiende en bekorende, al het nuttelooze van het aardsche leven. Iedere vogel, iedere bloem, iedere vlinder, hier in poëzie uitgesneden en hel gekleurd, gelakt, verguld, is een symbool: vergeten wij dat niet, als wij dit alles te druk, te bont, te woelig vinden.

Eenigszins verspreid liggen de verdere tempelgebouwen. Wij gaan door de Poort der Twee Windstreekkoningen; hier zijn de schathuizen waar kostbare processie-voorwerpen worden bewaard; de gewijde palankijnen, waarin de geesten der twee verheerlijkte prinsen heeten te zitten op de gewijde optochtdagen; hier is de Bibliotheek der gewijde schrifturen. Alle deze pavillioen-achtige gebouwen liggen een weinig planloos, volgen elkander, het een na het andere, op, zeer versierd, rood gelakt, bibelot-achtig, overladen met houtsnijwerk aan gevel en dak, schitterend van kleur, bont en goud. Onder de cryptomeria-schaûw is het verrassend. Een steenen balustrade met

[pagina 170]
[p. 170]

steenen neêrspringende leeuwen; een klokketoren; een bronzen luchter, monumentaal groot, door den koning van Luchu gegeven; een bronzen klok, gegeven door den koning van Korea, luchter en bel onder daken beschut; een dito luchter, die wij, Hollanders - toen te Decima toegelaten - eens schonken; beneden de trap tal van steenen votive lantarens, van den grond rijzende, als steenen gnomen, paddestoelachtige lichtdragers: dit alles is zeer interessant om stuk voor stuk te bezien, te bewonderen, te waardeeren: het is alles van groote pracht, van groote kunst ook dikwijls, maar het is alles overstelpend weelderig, woelig en aardsch, en van Nikko's wondere stemming, die ernstig somber en Boeddhistisch vroom was daarginds bij de wateren en boomen, is niets meer over tusschen dit architecturale en sculpturale tempelgebouwencomplex, met duizenden, uw aandacht eischen, détails. Ge weet niet waar uw aandacht te wenden, vooral omdat tòch alles belangwekkend en bewonderenswaardig is. En wel aan Chineesch voorbeeld laat denken en vermoedelijk dikwijls door Chineesche kunstenaars werd ontworpen maar toch Japansch is in hooge mate, om het alleruiterst ge-exaspereerde der decoratie en ornamentatie, zonder de meer sobere maat, waarin zulk een complex van gewijde gebouwen in China zelve zou zijn gehouden.

Kunstvol dit alles en zóó volmaakt, dat opzettelijk een der zuilen van de Yomei-poort, die naar de eigenlijke tempelgebouwen voert, gebeeldhouwd is met het ingewikkelde patroon ondersteboven, om opzettelijk een fout te maken in dit aardsche werk, omdat vlekkelooze volmaaktheid in aardschen arbeid geen geluk zoû aanbrengen den geesten der beide hier ge-eerediende prinsen, noch het geheele Huis van Tokùgawa, waarvan zij onder de voorvaderen tellen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken