Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nippon (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nippon
Afbeelding van NipponToon afbeelding van titelpagina van Nippon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

ebook (5.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeur

Rico Bulthuis



Genre

proza

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nippon

(1971)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 171]
[p. 171]

XXVI

Ieyasu, de eerste Tokùgawa en na zijn dood hier vergoddelijkt, wordt te Nikko geacht te zijn geweest de incarnatie van den Genezenden Boeddha, wiens beeltenis hier wel is, maar niet te zien als zijnde te heilig.

Hier is echter des Genezenden Boeddha's tempel. Het plafond vooral is opmerkelijk; er is een sombere draak woelig overheen geschilderd en als ge gilt, schreeuwt de draak terug, om de echo, die ge wekt; dit is dan ook de Tempelhal van den Schreeuwenden Draak. De herhaalde gil der toeristen, waarvan velen Japanners zijn - iedere Japanner gaat gewetensvol zijn land door en door bezoeken - is echter weinig wijdingsvol.

Treden op, terrassen over; rijk gebeeldhouwde poort door, de Chineesche Poort, zeer versierd, de pilaren van Chineesche houtsoort, ingesneden met motieven van pruimeboom, draak en bamboe. Onder het afdak twee witte beeldfiguren, Chineesche wijzen... Het is overstelpend: hoe langzaam uw passen zich regelen, hoe lang ook gij stilstaat en toeft, ge kunt dit niet alles dadelijk in u opnemen. Soberheid en eenvoud hebben uit. Wat aangenaam aandoet, is dat deze pracht, deze opeenstapeling van kostbare détails zeer verzorgd is, zeer rein gehouden. De vouwdeuren van het Hondèn of oratorium, zijn allerweelderigst van vergulde arabesk en gebeeldhouwde scharlaken pioenen. Boven deuren en ramen van dien ingang zijn de vakken gevuld met uitgesneden vogels: de fenix met zijn langen pluimstaart en kuifkop is telkens het heilig motief. Het ronde wapenschild der Tokùgawa's is overal aangebracht tusschen de gebeeldhouwde chryzanthemums. Zie, in deze voorhal, waar een priester amuletten verkoopt, zijn arenden

[pagina 172]
[p. 172]

gesneden in de paneelen. Een Boeddhistische engel wiekt in de zoldering, die schittert van gloed en kleur. Het oratorium zelve is een zaal, belegd met gespreide matten en afgesloten door hangende matten, die aan groote kwasten en zijden koorden kunnen worden opgetrokken. Kolossale gongs staan op voetstukken ter weêrszijde van een toriï-achtigen standaard, vol behangen met goudpapieren ‘gohei’ of offertabletten. Gouden draken op dof azuren grond vullen de vierkante vakken der zoldering, gebeeldhouwd, beschilderd... Ik betwijfel of mijne beschrijving iets voor u oproept van deze ingewikkelde, godsdienstige, symbolieke tempelweelden. Evenmin als een Roomsch- Katholieke kerk in Rome of Napels in al hare détails zoû te beschrijven zijn voor wie nooit een dergelijk gecompliceerd gebouw voor eeredienst ware binnen getreden.

Het Go-Heiden - de Eerbiedwaardige Zijden Halle - en het Zeer Eerwaardige Diepste van het Allerdiepste bleven voor ons gesloten.

Buiten getreden op den binnenhof tusschen de tempels zult ge in de Kagura-Dò - de Danshal - allerjeugdigste priesteresjes, omsluierd, den gewijden dans zien mimeeren. Vlak bij is de Poort van de Slapende Kat, zoo genaamd om het beeldhouwwerk van Hidari, die beroemd is om het motief van de slapende kat, maar niet interessant van uitvoering. Ik heb tal van lievere slapende katten gezien.

Maar hier buiten, is de mosbekleede steenen galerij - het is als met groen en geel fulp behangen - en geleiden de tweehonderd steile granieten treden tusschen de cryptomeria-boomen naar Ieyasu's graf: het doel onzer pelgrimage. Dit graf, een ietwat plompe, lage pagode, met één dak, op eene verhevenheid van wederom treden, is gegoten uit brons, waarin goud gemengd, zoodat het van zeer lichte kleur werd. Voor het graf zelve staat, als een immens bibelot, op lage steenen tafel een wierookvat, tusschen een vaas met bronzen lotosplant en een ibis op schildpad, de vogel dragende op zijn snavel een luchter voor offerkaars, alles van zeer groote afmeting. Het is alles buitengewoon van idee, bewonderenswaardig van kunst, monumentaal van lijnen, prachtweelderig van

[pagina 173]
[p. 173]

geheel maar blijft zeer koud en zonder ontroering: ik zoû niet begrijpen, dat een Boeddhist hierdoor tot wijding werd bewogen; ik zoû alleen kunnen begrijpen, dat hij uit hoffelijkheid hier nederboog en knielde, uit hoffelijkheid alleen, voor het graf van wie eertijds was de incarnatie des Genezenden Boeddha's. Zoo is ook de andere tempel te Nikko, die van Iemitsu - Ieyasu's kleinzoon - eene zelfde herhaling van treden en nauwlijks treden, trappen, terrassen, tusschen votive offerlantarenen, het mos groen en gelig fluweel gewoekerd over steen en brons beide in de dichte schaduw der hooge cederboomen; dan de overdakte poort, breed, wijd, elaboraat van versiering en bont weelderig van kleur, bewaakt links en rechts door de goden van Wind en Donder, er om heen gebeeldhouwde fenixvogels, draken, pioenen...

Ik ben overtuigd, dat ik honderd détails niet meld. Maar dit alles is eigenlijk noch te overzien, noch te melden. Het is van eene bewerkelijkheid, die overstelpt en vermoeit. En het wekt nergens ontroering op, terwijl juist daar buiten deze tempelgebouwen, in de sombere cryptomeria-lanen en verder-op, tusschen de watervallen, de emotie niet ophield u te door-trillen.

Binnen den tempel van Ieyasu's kleinzoon, Iemitsu, dezelfde overstelping. Een met fijnste matten belegde tempelhal, de zoldering in gebeeldhouwde caissons verdeeld, de bovenwand met wonderrijke fries afgelijst en in caissons en fries overal het edele houtsnijwerk, rijk gekleurd, waarin vooral de fenix het overdadige symbool is. De fabelvogel, die slechts verschijnt op deze aarde als er een goede heerscher ten troon zit of spoedig zitten zal, is hier zoo sierlijk als een paradijsvogel om wapperenden pluimenstaart, om eleganten kuifkop. Dan daalt uw oog en ziet naar de kostbare bibelots van reusachtige afmeting, die op een rij staan; monumentale vazen, waarin vergulde lotosbloemen, -bladeren en -knoppen opstijgen uit het met mica nagebootste water; vergulde ‘sakaki’ of ‘shikimi’ de gewijde Shinto-twijg en Boeddhistische bamboe-tak, die misschien iets zijn als in ons Westen de katholieke palmtak; een bronzen, monumentale lantaren, wederom door de Hollanders eenmaal geschonken; een ibis, als luchter, op zijn snavel de

[pagina 174]
[p. 174]

kaars; brokaten banieren tegen den wand; een vergulde pruimeboom; in het midden, hangende, een vergulde baldakijn van doorzichtige, fijne goudsmeêkunst, en, vóór zoo vele prachtdingen, op verlakte, lage tafelen, die prachtige verlakte doozen met koorden en zware kwasten, waarin de heilige, Boeddhistische ‘sûrats’ - schrifturen -, worden bewaard. Het geheel is als een museum, smaakvol geschikt, als de verzameling van een collectioneur; niets van wijding zweeft hier rond; het is allerfijnst van kunst en allerprachtigst van weelde, waarheen ge ook blikt, terwijl ter eene zijde een priester zit, die tempelzegels en tooverformulieren den Japanschen toeristen verkoopt en ter andere zijde twee andere priesters om beurten den steeds toestroomenden bezoekers uitlegt, wat elk dezer kostbare dingen is en beteekent.

Ik voelde toch na zoo vele weelde van prachtige tempeldingen, die ik nergens anders in Japan had gezien, de behoefte aan stemming en innigheid. En zeide dit mijn gids, Kawamoto, die mij begreep. Zoodat wij de vele treden der bemoste trappen onder de cryptomeria's weder afstegen en onze rickshawmannen met ons wegdraafden de sombere alleeën door. Wat loopen zij rhytmisch en zeker, op hunne veerige, zeer gespierde beenen. Wat is het Westersch mal sentimenteel deze eenvoudige, sterke, jonge mannen te beklagen, die er nooit afgebeuld of afgesjouwd uitzien, maar eerder iets rustigs tevredens, evenwichtigs over zich hebben; eene uitdrukking, die de Westersche arbeider zoo vaak mist. Zij trekken ons den heuvelweg op, dalen met ons neder, zonder dat zij mijn wroeging wekken. Daar ligt breed het bed der Inari-rivier, de nu geheel droge rivier, maar volgevloeid met rotsgesteente, als na een cataclysme. Zoo ook de Dayagawa, maar in welke, tusschen de steenblokken, het schuimende water zich baan breekt. En omdat ik van wijding en innigheid iets hebben wil dezen morgen, na zoo veel tempelpracht als ik aanschouwd heb, voert de gids mij naar den kleinen Iizotempel, daar ginds, de Inari over.

Ik heb u nog niet gezegd, wie Iizo is. Hij is een allerbeminnelijkste, nederige godheid; hij is de medelijdende helper in allen nood. Zeker, Kwannon, de godin der Genade en Amida, Uitzender van het Grenzenlooze Licht, zijn ook godheden van

[pagina 175]
[p. 175]

erbarming. Maar zij zijn misschien den eenvoudigsten menschen, zwangere vrouwen, bange kinderen, niet zóó na als zoete Iizo. Boeddha zelve... ach, die is zóó hoog tot goddelijken lotostroon gestegen; Boeddha, die is in sluimerhouding van innigste meditatie weggedreven in de lichtzee van Oneindigheid en Nirwâna; Boeddha, tot eindelijke rust van louter Weten en Wezen gekomen, ziet niet meer om naar deze wereld, waar hij zóó vele metempsychoze doormaakte. Maar Iizo, hij dènkt nog niet aan Nirwâna. Hij ziet overal het leed op deze wereld, vooral dat der zwakken. Hij ziet er uit als een jonge priester met een zachtzinnig gelaat; heeft hij, misschien, niet iets van den H. Antonius van Padua? Er zijn wel beelden van hem, die hem weêrgeven, gezeteld op een lotosbloem, een halo om zijn zoete, lieve gezicht, het astrale oog der wijsheid in zijn voorhoofd, een scepterstaf in de hand, een heilig juweel in de andere. Maar dat is zijn gala-beeld en zoo verheven goddelijk neemt, wie lijdt, verdrietig is, bang is voor dit of dat, zoeten, lieven Iizo niet. Zie, in dezen eenvoudigen tempel met den aardigen tuin, waarin een vijver met waterlelies - en is eigenlijk een op het watervlak liggende lelie niet eene intiemere bloem dan de statige lotos? - is een beeldje van Iizo, o dood-eenvoudig, dat de jonge priester, die bezig was te tuinieren, ons nu toont. Zwangere vrouwen mogen het meênemen vóór barenswee haar aanvangt te plagen en met Iizo in het kraambed, lijden zij veel minder. Reizigers vragen ook Iizo hen te behoeden voor ongeval en ik, als een vroom toerist in Japan, ben niet ongenegen Iizo te bidden ongeval van mijn weg af te wenden.

Kinderen zijn dol op Iizo. Zij gaan met hem om als met een grooten broêr en dat zouden zij nooit durven met Amida, die toch ook zoo innig en erbarmend is. Maar Amida is altijd in zoo veel glorie van licht gebaad, dat schiet uit naar alle windstreek en Iizo is zoo dood-gewoon met de kinderen, zoo lief familiaar als een godheid maar zijn kan, die nog in geen eeuwen dènkt om Nirwâna binnen te drijven. Zie, aan den boord van de Dayagawa zijn wel honderden Iizo-beelden, het eene na het andere gerijd. Het zijn menschgroote plompe beelden; zij zijn heelemaal niet mooi; zij zijn in steen, bazalt

[pagina 176]
[p. 176]

of graniet, door beeldhouwers, die weinig kunstenaar waren, gehouwen. Maar alle die beelden, zoo vele zich daar rijen op den verheven boord van de rivier, die beneden klotst en schuimt, zijn... Iizo. Zij zijn alle Iizo. Zij hebben alle toch zoo een beetje, zijn lief, rond, jong gezicht, zijn glimlach van erbarmen, zijne houding van ontvankelijk medelijden. Er is geen een bij, die niet Iizo is. En weet ge wat de kinderen nu doen, de bange kinderen, die Iizo van noode hebben? Al de Japansche kinderen, die bang zijn jong te sterven en door de heks Shozuka aan de onderwereldrivier in de Hel van hunne doodskleêren te worden beroofd en dan steenen te moeten aandragen, eindeloos door, om de sombere boorden van die zwarte pikrivier te zoomen? Zij nemen nu reeds steenen, grint, keien, stukken rotsblok en stapelen die de Iizo-beelden in schoot en op hoofd, biddende: ‘lieve Iizo, wil jij, als het eenmaal zoover is, al die steenen voor mij aandragen?’ En Iizo weigert geen enkelen steen. Hij glimlacht steeds; hïj zal al die steenen, die al de bange kinderen van Japan over zijn beelden stapelen wel aandragen als het moet, want die akelige heks is zoo machtig. Ja, als er een paar steenen afglippen van zijn hoofd of uit zijn schoot, omdat de kinderen hem tè zwaar beladen, dan kan hij het heusch niet helpen. Maar anders zal hij doen, wat hij kan. Wàt hij kan. Want hij is de goede, lieve, zoete Iizo, die nooit lijdenden mensch of bang kind in den steek zal laten. En wandelt hij wel eens in glorie in de voortuinen van het Paradijs, dan zwermen vooral de kinderzieltjes, die er spelen tusschen de gouden pioenen en zilveren lelies, naar Iizo toe en omringen hem, zoodat hij als op een wolk van kinderzieltjes gedragen schijnt.

Mij lijkt het toe, dat die steenen, zoo als zij daar bezwaren de honderden, plompe, kunstlooze beelden van lieven Iizo aan de Dayagawa niet alleen de steenen zijn, die een heks kinderzielen zal bevelen te stapelen aan den boord eener pikzwarte Hellerivier. Mij schijnen die steenen toe àl het leed van eenvoudige menschen, die gebukt gaan op deze aarde onder zorg, beslommering en angsten, onder tobberij en vrees voor toekomst. En ik heb mij niet kunnen weêrhouden, mij eensklaps een eenvoudig mensch voelende, daar gaande met mijn gids

[pagina 177]
[p. 177]

langs de eindelooze rij der Iizo-beelden en pratende met hem over Iizo, mij te bukken naar den grond - eigenlijk of ik iets aan mijn schoenveter verschikte en toen... een kei, een enkele, ronde kei, die eenmaal het stroomende rivierwater blank en glad had gepolijst, op te rapen en die voorzichtig, stilletjes - mijn gids keek net in de schuimende rivier - te leggen in den schoot van een Iizo, die, wel reeds zwaar beladen met steenen, tòch niet weigerde den steen van den vreemdeling, toerist in het land van Dai-Nippon.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken