Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nippon (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nippon
Afbeelding van NipponToon afbeelding van titelpagina van Nippon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.25 MB)

ebook (5.33 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Editeur

Rico Bulthuis



Genre

proza

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nippon

(1971)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 178]
[p. 178]

XXVII

Mijn liefde en vereering voor zoeten Iizo, wien ik den last van mijn lijden in den vorm van een keisteen mocht in den schoot leggen, doet niets af aan mijn vereering voor Amida, Uitzender van het Grenzenlooze Licht en God van de Erbarmende Wijsheid, al is die vereering ook van een heel ander gehalte. Neen, zoo familiaar als met Iizo zoû ik nooit met den stralenden Amida zijn, ook al is hij mij komen troosten in een vloed van maanlicht terwijl ik ziek lag. Amida, of Amitâbha, als hij heet in het Sanskriet, is toch ook een godheid van groote teederheid. Met Kwannon (Kwan-in) en Iizo, vormt hij de trits der erbarmende godheden, die niet van het Nirwâna weten willen, voor geheel de menschheid gered is voor het eeuwige heil. De Boeddhistische geloovigen hebben echter vaak in den loop der eeuwen de goden van hun pantheon met eigenschappen als overstelpt. Amida is de God van het Erbarmen maar ook van de Goddelijke Wijsheid: iedere geloovige aanbidt hem echter in vrijheid en ik, voor mij, denk Amida liever alleen of vooral als de God van het Erbarmen. Zijn paradijs is in het Westen, waar hij zetelt in de mijmerhouding der ‘dyâna-mudra’ dat is, de duimen tegen elkander, de palm der handen open naar boven gekeerd, zijn halo of gôko - heilige schijn - hem geheel het, kruislings de beenen, zittende lichaam omstralende en niet alleen het hoofd. Maar als zijn paradijs in het Westen is - en Amida is de Bodhisat wa van het Westen - waarom stroomen de geloovigen hem dan ook in het Oosten toe? Er is een nacht in Augustus - die maand, dat geheel Japan in pelgrimage tijgt alle heilige bergen op - dat duizenden en duizenden pelgrims zich opmaken naar de

[pagina 179]
[p. 179]

Oosterbergen, naar een zeker zeer heilig oord, om na uren van voorbereidende wachting, in zomernachtstilte en duisternis, te zien rijzen aan de kim, in de zon zelve, Amida, de Erbarmende en Lieflijke Wijze! Die pelgrims hebben dien nacht hunne zielen omhoog gevoerd tot verrukking en allerhoogste extaze... zij wachten en wachten uren lang... geknield op het rotssteen in den waai van den bergwind, die zelfs in deze maand hen doet rillen in hunne beweegloosheid... zij bidden en bidden... zij roepen aan: ‘Namu, Amida, Butzu! Red ons, o Amida, Boeddha!’ En als eindelijk de wolken door kier bij kier, straal bij straal der rijzende zon openbaren, als eindelijk dien gebenedijden uchtend de zon rijst - o, dat er geen nevelen of mist blijven hangen! - dan ziet de, in extaze vervoerde pelgrim, dan zien àl die duizenden pelgrims, roepende: ‘red ons, o red ons, Amida, gij die eenmaal Boeddha zult zijn!!’ den god zelve in het stralende aangezicht!

Dan rijst hij, in het Oosten! Dus, zijn paradijs moet ook in het Oosten zijn, al is zijn paradijs in het Westen. Van het Oosten tot het Westen moet het zich uitstrekken als een halve cirkel en sfeer van zaligheid. Wie Amida in het Westen vereerd heeft, mag hem ook in het Oosten vereeren, op dezen zaligsten Augustus-morgen, daar ginds, op den hoogen kartelkam der Oostelijkste bergen. En, zoo als wij het zien op de ontroerende, prachtige triptiek, dien Yeishiu Sozu het ons geschilderd heeft en die in het Gouden Pavillioen te Kyoto bewaard wordt, schijnt het mij toe, dat Amida oprijzen zal in de zon zelve voor dier duizenden geloovigen zielsvervoering. Het licht vloeit horizontaal als met de golven eener gouden lichtzee voor de godheid. Amida duikt omhoog uit die lichtzee. Kwannon is hem ter eene zijde en Seishi, een godin der Wijsheid ook, ter andere, maar de beide godinnen, muziekinstrument ter hand, vernederen zich, zijn lager dan de, in gloriën rijzende, Amida en zingen en spelen hem hulde toe. Want het is de glorie van Amida, dit oogenblik en niet het hare. De beide godinnen begeleiden slechts als zusteren dit heilige oogenblik voor den goddelijken broeder...

Ik beschreef slechts de tryptiek maar zóó, - ik kan het mij anders niet denken - zullen de geloovigen Amida's rijzen zien

[pagina 180]
[p. 180]

als Zonsopgang over Groot-Japan, Dai-Nippon, de Wereld. Zij schreeuwen hem toe om hulp, genade, erbarming. Om zijn hals hangt een koord met kwasten; wie dat koord grijpt, o wie dat koord grijpt! zal Amida zeker in zijne handen beuren omhoog uit al het leed van deze wereld, die de hel al is...! Ik weet niet wat de pelgrims zullen gevoelen als de ure van den uchtend rijpt! Vermoedelijk zullen zij, na in extaze de handen naar het gouden koord te hebben gestrekt, dat toch zóó ver als de Rijzende Zon ver is, verwijderd is van hun vleeschelijken greep maar niet van hunne vervoerde verrukking! - ter aarde vallen met het aangezicht over den grond, zich dan vroom en gewijd richten en rustig afdalen van het heilige oord, de bergen af van het Oosten. Zij hebben Amida zien rijzen, zij hebben Amida's halssnoer gegrepen, zijn Koord van Ontferming; zij zullen niet verloren gaan: Amida zal hen redden. Zij zullen hunne daagsche bezigheid daar omlaag, in stad en dorp, wederom hervatten met een gestild en rustig gemoed. Het Erbarmen heeft hun toe geglimlacht, bemoedigd, van dat, in rosig gouden gloriën gebaade, teêr glimlachende Aanschijn.

Ik vind dezen eeredienst zeer mooi en innig. Wij, arme menschen, hebben noodig, voor onze vertwijfelende zielen, de Middelaren, die het Paradijs voor ons verlaten of het niet van waarde achten voor zich, zoo wij menschen niet gered zijn van de hellepijn, die onze zielesmart is. En wat mij trof in al de Amida-beelden, die ik op lotostroon zag zetelen in de bijtempels naast de groote tempelgebouwen, was de zachte, vrouwelijke, erbarmende trek op het gelaat, dat wel hetzelfde van den Boeddha was. Maar toch ànders, weeker, menschelijker, ons meer nader, terwijl het aanschijn van den Boeddha zelve mij meer onttogen scheen aan onze arme wereld en in Rust en Weten vergoddelijkt.

Zoo zagen wij in Kamakura, den Dai-Butzu, dat is de Groote Boeddha, maar die om de houding der vingers - duimtoppen tegen elkaâr, - een Amida is. De indruk, dien het kolossale beeld maakt, is overstelpend. Er bestaan drie kolosbeelden - van Boeddha of Amida - in Japan; dat te Kobe, dat te Nara, dat te Kamakura. De bronzen, zittende kolos te

[pagina t.o. 180]
[p. t.o. 180]


illustratie
20. De Dai-Butzu te Kamakura


[pagina t.o. 181]
[p. t.o. 181]


illustratie
21. Geisha in Oud-Japansch Dansgewaad


[pagina 181]
[p. 181]

Kamakura is zeker de meest indrukwekkende en de kunstvolste. Deze reuzenschepping van een beeldhouwer, van een groep beeldhouwers vermoedelijk, die tegen deze wijde lucht en ruige heuvelen dit beeld droomde en schiep, vrij in de omringende atmosfeer, zich heffende met het godenhoofd in en tegen de lucht en de wolken, is even heroïsch als dat zij vroom is. Ik heb alleen in mijn ontstelde bewondering - want als ge het beeld plots voor u ziet, ontstelt het om zijn stille, reusachtige majesteit - dit bezwaar: het is geen Amida. Het is een Boeddha, ten minste voor mij, voor mijn nederige waardeering en... teleurstelling. Het is geen Amida, al houdt het de duimtoppen samen gevoegd in de houding der Mijmerij, die immers Boeddha zelve reeds aannam onder den Bodi-boom, boom van het heilige Weten. Het groote, ronde aangezicht is, voor mij, dat van Boeddha, niet van Amida. Het is streng, de oogen van louter goud schemeren tusschen de neêrgeslagen leden met den blik, die reeds alleenlijk in zich ziet en niet meer naar de arme wereld.

Maar Amida kijkt wel naar de arme wereld! Amida heeft medelijden met ons! Amida ging niet door zoo vele zielsverhuizingen heen als Boeddha, eeuwen lang; zoo Boeddha tot heiligste goddelijkheid steeg en zijn ziel terugvloeide tot licht en ether en het alleronzegbaarst element van Nirwâna... Amida, hoe zuiver ook hij is, de Uitzender van het Stralende Licht, vergeet ons nog niet, denkt immer aan ons, zendt ons straal bij straal, de glanzende toeverlaat, die hij is. En in de verdroomde kolosmajesteit van het gode-gelaat van Kamakura mis ik juist alles wat ik van Amida zag en mij verbeeldde te zien als ik zijn beelden beschouwde, in de bijtempels bij de groote heiligdommen. De glimlach, de weeke ontferming, de geroerde erbarming, het innige medelijden met ons, arme menschen. Boeddha heugt zich ons niet meer na zich eeuwen lang voor al wat leefde, mensch of dier, te hebben opgeofferd en welk schepsel zal het Boeddha durven verwijten! Boeddha is ons ontstegen; Amida is tusschen ons, bij ons; hij rijst met de zon mede, iederen dag; hij treedt als over een hemelbrug, een halven cirkel, een halve sfeer, van het Oosten toe naar het Westen. De schilders schilderen zijn Westelijk paradijs niet

[pagina 182]
[p. 182]

anders dan dat van een fabelachtigen keizer uit het land van Kathay of China; gouden pavillioenen, die drijven op wolken; lotos- en lelie-vijvers, glad de wateren gestreken in het lichtazuur zelve; pijnbosschen en bloesemende ooftbongerds, de eene donker, wortelende op rots, die zich heft uit wolk, de andere rozig wemelend en gegroeid uit het ijle niets zelve. Musiceerende engelen tusschen pauw- en fenixvogel dwalen rond, blijde, in kleurige sleepgewaden, tusschen bongerds en bosschen en langs de vijvers en zweven over de treden der zeer hooge pavillioentrappen. Al dit menschelijke is nog van Amida, niet meer van Boeddha en de weêrglans van al dit menschelijke mis ik op het stil-verdroomde gelaat van den Boeddha-kolos te Kamakura.

Voor mij, neen, geen Amida maar, deze teleurstelling overkomen, wordt ons gemoed stil en staat de klop van ons hart bijna stil bij den aanblik van dit, door menschenhanden geschapene, wonderbeeld, dat daar rijst tegen de wijde lucht en de hooge heuvelen.

Het waren onze laatste dagen in Japan. Veel had ik gezien, veel had ik gemist; een dergelijk land van eeuwen-oude beschaving, historie en kunst, ziet een toerist niet in een paar maanden. Maar betreurde ik wat ik niet had gezien, ik was blijde om wat ik wel had gezien, want groote indrukken van schoonheid had ik ontvangen trots menige teleurstelling en inniger kennen van dit volk en dit land doet meer en meer waardeeren al de schoonheid en het belang, die wekken Japans kunst, historie en - vroegere - beschaving. Ik koesterde echter nog een spijt. Ik had de Nô-spelen niet gezien. Zoû ik dan werkelijk geen enkelen keer de Nô-spelen zien? Ik bedacht mij al, dat het niet zoû gebeuren: de dag naderde van ons vertrek. Welnu, wie telt het, dat eene teleurstelling meer zich voegt bij zoo vele teleurstellingen, die het leven ons bezorgt! Toen plotseling mijn gids voor mij verscheen en mij stralend toonde een brief in Japansch letterschrift en dien ik niet lezen kon. Een brief, antwoord op den zijne, van een der leermeesters van de Nô-spelen. Die meldde, dat bij Kamakura, op een middag, een No-spel zoû worden gegeven door zijne discipelen en dat wie vroom zich wilde opmaken om het heilig Boeddhistisch tooneel-

[pagina 183]
[p. 183]

spel met wijding te volgen, welkom zoû zijn. Het was een groote verrassing, een troost voor vele teleurstellingen. Want het Nô-spel is wel de innigste Japansche openbaring van de vrome en fijn voelende Japansche ziel. Al wat edel, innig en vroom is in het Japansche volk is samen gestold tot een kristal, een lichtend juweel, in het Nô-spel. Het Nô-spel is maar even te vergelijken met onze Westersche Middeleeuwsche mysteriespelen. Het Nô-spel is meer en minder: het voert niet ten tooneele God en Duivel, het speelt niet in Hemel en Hel, het speelt op de aarde zelve; maar op die arme aarde speelt het in een atmosfeer, die, doordrenkt van vroegere zonde-in-voorbestaan, zonde maar door Karma gelouterd, als een geur ons toezendt van berusting en goddelijk doorademde troost. Romantisch zeker is het Nô-spel als het Mysterie-spel, maar misschien is het inniger dan dit om het opwekken tot berusting, om het den toeschouwer toezenden van dien troost. Wij zouden dus het Nô-spel zien.

- U zal wel geduld moeten hebben dien middag en avond, zeide mij mijn gids. Een Nô-spel duurt heel lang, zelfs voor een Japanner. Ik beloofde geduld te hebben en vroeg welke spelen wij zouden zien. Maar mijn Westersch verlangen om een ‘programma’ te hebben, of iets wat daarop geleek, vond mijn gids, zelve een vroom Boeddhist, volstrekt wijdingloos. Zoodat ik reeds berustte, in werkelijk Boeddhistische berusting en rustig afwachtte den dag, dat ik het Nô-spel zoude zien. En door lectuur en vooral beschouwing van onze fotografieën uit het Museum van Nikko - waar vele kostumen en maskers van de antieke Nô-spelen worden bewaard - poogde ik die dagen in de stemming te komen, de stemming van geduld, berusting en vroomheid, die Kawamoto, onze gids, in mij wenschte als de eenige, waarin met eenige vrucht voor onze, zoo zelden rustige ziel, een Boeddhistisch Nô-spel is te aanschouwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken