Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ongebundeld werk (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ongebundeld werk
Afbeelding van Ongebundeld werkToon afbeelding van titelpagina van Ongebundeld werk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.79 MB)

XML (1.88 MB)

tekstbestand






Editeurs

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ongebundeld werk

(1996)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 292]
[p. 292]

De groote schat

In welken tijd het geschiedde en in welk land weet ik niet, maar het land was een klein, mooi, rijk land, dat niet zeer gunstig gelegen was tusschen twee, drie groote wereldrijken, die met elkaâr in verwoeden oorlog waren. Om verschillende politieke redenen was het kleine, mooie, rijke land gespaard gebleven door de groote wereldrijken, hoewel het eene met een scheel oog van hebzucht naar zijne belangrijke en voor zulk een klein land wel zeer omvangrijke koloniën loenschte en de anderen gaarne heerschappij hadden gevoerd over zijn rivieren en kusten. Het kleine land werd geregeerd door een ouden, ouden koning, wiens zoon was overleden en de kleinzoon des konings was de kroonprins. Op een goeden morgen zeide de oude koning tot den kanselier van het koninkrijk:

- Wij zijn klein, maar ik geloof, wij zullen vrij sterk blijken, mochten wij in de conflicten onzer buren gemengd worden. Ons mooie land is rijk; onze koloniën zijn een heerlijkheid, en ik geloof wel, dat wij al onze schatten bizonder goed hebben geëxploiteerd en beheerd. Zij zijn productief en brengen ons onberekenbaar voordeel aan in dezen tijd van wereldnood en -ellende...

- Misschien, zeide de kanselier, die een wijze was en tevens een goed staatsman; is één groote schat van ons land niet zoo heel goed beheerd en geëxploiteerd geworden...ja, zelfs niet zoo heel goed gewaardeerd...

De koning, die heel oud was en ietwat hardhoorig, hoorde niet wat de kanselier met zachte stem had gezegd en ging voort:

- Ons leger is wat wij maar kunnen eischen van een klein leger...

[pagina 293]
[p. 293]

Onze marine is prijzenswaard...Onze ministers hebben een vaste hand en een scherp doorzicht...Onze rijksinkomsten zijn bevredigend...De schatten van ons rijk...

De kanselier werd, hoewel hij een wijze was, even ongeduldig en herhaalde luider, doordringender:

- Misschien is één groote schat van ons land niet zoo héél goed beheerd, geëxploiteerd geworden...ja, zelfs niet zoo héél goed gewaardeerd...

- Welke schat dan? vroeg de koning, verbaasd.

- Mag ik Uwe Majesteit er een paar juweelen van toonen? vroeg de kanselier.

- Zeer zeker, Excellentie...

De kanselier verwijderde zich. De koning bleef, hoofdschuddende van maar-niet-kunnen-begrijpen, achter. Toen de kanselier terug kwam, overhandigde hij aan zijn vorst drie boeken.

- Wat is dat? vroeg Zijne Majesteit, die de boeken wel wilde aannemen.

- Het eene, zeide de wijze kanselier; is een dichtbundel. Het tweede is een roman. Het derde is een drama.

- En wat moet ik daarmeê? vroeg Zijne Majesteit, een weinig verbolgen met de drie boekwerken op zijn knie en tusschen zijn vingers. Houdt ge mij voor den gek, Excellentie? Moet ik versjes lezen en een romannetje of misschien naar de komedie gaan van avond, terwijl ons land zulke angstige tijden doorleeft, dat ik alleen kan denken aan mijn leger, mijne marine en de Rijksinkomsten, terwijl ook de economische kwestie van het hoogste belang dreigt te worden??

En de oogen van Zijne Majesteit schoten booze vonken.

De wijze kanselier bleef echter ditmaal zoo kalm als een wijze slechts blijven kan. En hij zeide:

- Uwe Majesteit vergunne mij te zeggen, dat deze drie boeken misschien den grootsten schat van het rijk vertegenwoordigen. Dit drama, deze roman, deze verzen, zij vertegenwoordigen onze Taal. En onze Taal is - vooràl, o Majesteit, tusschen al de nooden, die ons bedringen - een niet hoog genoeg te waardeeren schat: de

[pagina 294]
[p. 294]

Schat van onze Nationaliteit. Misschien heeft Uwe Majesteit dit niet zoo kunnen bevroeden, door de groote zorgen, die Haar niet gespaard zijn gebleven. Maar ik zoû Uwe Majesteit eens de Warande willen toonen...

- Welke Warande? vroeg de vorst en stond ontevreden op en legde de drie boekdeelen met een harden tik op de tafel.

- De Taalwarande, zei Zijne Excellentie, kalm en wijs.

Op dit oogenblik kwam de kroonprins binnen en liep, vrij etiquette-loos, op den koning toe, die hem omarmde.

- Mijn prins, zeide de koning; Zijne Excellentie verlangt mij de Taalwarande te toonen. Ga je meê, jongen?

- Gaarne, grootvader, zeide het prinsje; ik hoorde nog nòoit van de Taalwarande, hoewel ik toch wel de manoeuvres van het Leger heb gezien en de Vlootrevue vooral zoo mooi vond...

- Excellentie, zeide Zijne Majesteit; geleid ons naar de Taalwarande.

De kanselier ging voor. Het paleis had een hoogen toren, van waar men verschillende dingen zag: het Leger gekampeerd, de Vloot in de havens...Toen koning, prins en kanselier waren opgeklommen, wees de kanselier een wonderschoonen tuin met tal van pavillioenen en galerijen, waarin rijen van boekenkasten vol boeken. Het scheen daar, trots der seizoenen wisseling, eeuwig lente, zomer of rijpe herfst te zijn, maar nauwlijks winter te worden. En tal van mannen en vrouwen liepen daar, zaten daar te peinzen, te droomen, te schrijven; er was een jonge man, die murmelde voor zich uit...

- Dat is de Taalwarande, wees de kanselier. Die jonge man, die daar loopt, dicht zijn verzen...Die andere, die daar zit, onder dien rijk bloeienden perelaar, is de schrijver van den roman, dien ik Uwe Majesteit bood...En allen te zamen, in deze Taalwarande, kweeken den kostbaren Schat onzer Nationaliteit, zonder welken schat onze Nationaliteit er geene zijn zoû...Zoo ik het eerbiedig zeggen mag, kwam het mij wel eens voor, dat Uwe Majesteit deze schatbewaarders - zèlfs in deze dagen, vooral in deze dagen - wel eens beschouwde...mag ik het zeggen...?

[pagina 295]
[p. 295]

- Zèg het, Excellentie!

- Als een quantité négligeable, mijn vorst.

De oude koning zag in ontsteltenis naar den kanselier.

- Gelòoft ge? vroeg hij.

- Ik geloof, Uwe Majesteit.

De koning weidde zijne oogen over de Taalwarande, daar ginds, zichtbaar van den toren Zijner Majesteit. Hij dacht na. Hij peinsde. Hij was blijkbaar verward in zijne peinzingen en gedachten. Al die dichters, al die romanschrijvers en dramaturgen...waren dat nu wel de schatbewaarders van het rijk en moesten zij zóó gewaardeerd worden, als de kanselier meende...?

De koning legde zijn hand op den schouder van het kleine prinsje. En sprak, en wees:

- Mijn beste jongen, kijk eens...Dat daar alles, die tuin met bloemen en ooft van allerlei seizoen, waar die galerijen zijn, met een open bibliotheek en waar al die heeren daar loopen te wandelen...er zijn ook dames bij...en sommigen wandelen niet, maar zitten ijverig te pennen onder rozelaren en perelaren...dat is de Tàalwarande. Begrijp je?? Dat is de Taàlwarande. Daar wordt een groote Schat gekweekt, voor zoo ver je een schat kweeken kan. Daar wordt de Schat gekweekt van onze Nationaliteit, zonder welken Schat onze Nationaliteit niets is. Ik ben te oud en mijn hoofd staat er heusch niet naar om het heelemaal zoo in te zien als ik het je vertel, maar onze kanselier is een wijs man en die zal het wel weten. En als je grooter bent, beste jongen - misschien regeer je zelfs wel gauw - dan moet jij maar probeeren het zoo in te zien, hoor, en op zijn tijd notitie van die Taalwarande nemen, begrijp je, want waarachtig, ik begin te gelooven, dat je grootvader er misschien wel héél weinig notitie van heeft genomen en dat spijt hem, want hij heeft toch altijd gemeend, dat hij zijn land naar zijn beste krachten regeerde.

En de oude koning werd een beetje treurig en omhelsde het prinsje, terwijl de kanselier héél wijs bleef kijken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken