Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van en over alles en iedereen (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van en over alles en iedereen
Afbeelding van Van en over alles en iedereenToon afbeelding van titelpagina van Van en over alles en iedereen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.95 MB)

XML (1.37 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van en over alles en iedereen

(1990)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 239]
[p. 239]

Licht en donker

Het is in den avond hier altijd of het feest is en het is geen feest: het zijn alleen maar de lichtjes. Maar er zijn er ook zoo vele, zoo vele...

Hier: dat is Genève...Als wij in den avond uit loopen langs den boord van het meer, dan is mijn kinderlijk pleizier te kijken naar al die lichtjes...Het zijn ten eerste de lichtjes van de stad zelve, om den kleinen haven heen gespikkeld, maar dan zijn het ook de elektrische lampjes, die met hunne bogen van illuminatie aangeven de ranke sierlijkheden boven de pijlers van den Pont-du-Mont-Blanc...De lange brug is met lichtguirlandes aangegeven, als of het feest is, iedere nacht feest is...

Het is absoluut niet belangrijk, dat de Pont-du-Mont-Blanc iederen avond met lichtguirlandes is aangegeven, maar ik vind het zoo aardig, en alles wat ik aardig vind, boek ik. Want wat ik niet boek, vergeet ik...Mijn kinderlijke geest is héel vergeetachtig.

De lichtjes van de bogen der brug spiegelen terug in het water, maar er zijn nog meer lichtjes, nog véel meer lichtjes...Er is de geheele facade van de Kursaal, die is met elektrische lichtjes aangegeven, als een feestpaleis van geel licht, waarin met groote letters van rooden gloed staat geschreven: Kursaal, en dan is er aan de àndere zij van het meer o zoo iets geks van licht...Daar is namenlijk de volle maan zelve, als een rosse lampion, opgerezen achter de heuvellijn van de Voirons, en onder die rosse maanlampion staat met groote letters van elektriesch licht, die dooven en weêr aangaan, dooven en weêr aangaan, geschreven: Luna-

[pagina 240]
[p. 240]

Park...Telkens dooft Luna en gaat Park aan, en dan dooft weêr Park en gaat Luna aan en het is precies als of de volle maan zèlve reclame maakt voor hare lunaire vermakelijkheden, het is precies als of die lichtjes van Luna-Park, Luna-Park...behooren bij de echte, volle maan zèlve!!

O het staat zóo mal...en wat is het onbelangrijk, dat ik het boek!!

Maar ik hoû zoo veel van lichtjes en ze amuzeeren mijn kinderlijken geest op mijn avondwandeling. Wij zijn nu even gaan zitten onder de platanen van de Jetée des Pâquis. Die moet ik u even beschrijven. Een ‘wandelhoofd’ - leelijk woord! - met aan het einde een vuurtoren en midden op het ‘hoofd’ twee oude, oude platanen, die dus, als het ware, staan in het meer. O, die platanen staan daar zoo aardig, midden in het water, vooral 's avonds...

Wij zitten op een koelen, steenen bank...Wat zijn er al lichtjes om ons heen, in het rond! De stad, de brug, de lantarenreeksen, het feestpaleis Kursaal en die malle vollemaan met haar Luna-Park, dat dooft en weêr aangaat! O wat zijn er een lichtjes, om ons heen! En àlle die lichtjes weêrspiegelen in het gitzwarte water van het meer en maken het trillend, levend goud...

Wat is het stil, hier, op de Jetée...Er is niemand...Er is alleen de vuurtoren en er zijn de twee platanen...En kijk, de lichtjes van de vuurtoren! Hooge tooverlantaren, straalt de vuurtoren uit roode seinen en groene seinen en blauwe seinen...Zij glijden hunne glansschijnen over het gitten en gouden water...O, wat zijn die glanzen mooi en aardig en wat een licht, wat een licht!! Het bloed van robijnen gloeit over het meer...Spookvale venijnen vloeien dan weêr en er na versproeien zacht azuren schijnen en altijd komt en gaat het rood en het groen en het blauw en als het komt, lichten óp de uitgeknipte platanenbladeren en teekenen zij hunne schaduwen om ons af met Japansche fijnheid en grilligheid, rossig zwart of zwartig blauw of blauwig violet en tusschen de bladeren hangen, ook van schaduw, de trossen kwastjes, die de plataanvruchtjes zijn...

[pagina 241]
[p. 241]

Maar wat een licht, wat een licht om ons rond! Is het niet als een feest van licht in den stillen haven van Genève's meer? Neen, het is toch geen feest...Het zijn de lichtjes van iederen zomeravond...Kijk, boven aan den top der Salève een gróot elektriesch licht, als een felle planeet! Straks gaat er een wolkje over heen en dan is dat hôtel-sein heusch net een star...En kijk, nu zijn er àl de starrelichtjes ook in de lucht...Wat zijn ze zwak, die starretjes...Zij zijn bijna niet te zien in het lichtfeest, dat de menschen beneden schijnen te vieren...en dat toch geen feest is...

Daar komt de groote, witte gondel aan, en vaart om het ‘hoofd’, ten einde aan te leggen...O, wat een licht, wat een licht!! De groote, witte gondel is als een feestvaartuig van hel fel licht: geel licht, rood licht, blauw licht, topazen-lampen, robijnen-lampen, saffieren-lampen en àlle die juweelen tooverlampen weêrspiegelen in het gitten en gouden water zoo schitterend neêr en zóo diep, dat het schijnt of de fonkelende gondel drijft op een vreemd onderstel van louter gele, roode en blauwe glanzen, die kabbelen als kleurige golfjes; onderstel van liquide glanszuilen, dat even snel drijft als de haastige gondel zelve, die ten spoedigste aan wil meeren...

Wat een licht, o wat een licht! En nu over het meer, nu zien wij alle de andere, verdere lichtjes, der barken en bootjes: de barken met de mooie zeilen, die zijn als puntige meeuwewieken en de bootjes, die met de roeispanen klotsen en wel groote waterdieren gelijken en àllen hebben lichtjes, gele lichtjes, roode lampionnetjes, groene lampjes...

Terwijl de groote hôtels, aan den boord van het meer, schitteren van lichtjes, van duizende lichtjes achter hunne kristallen verandah's...

Rondom ons is het stil. Het is laat en er is niemand op de Jetée. Wij zitten onder de grillige bladschaduwen teekenende platanen, en de stralen van den vuurtoren streelen ons met bloedroode, gifgroene, bleekblauwe glanzen. Alle de glanzen en alle de lichtjes gloeien terug in het kabbelwater van het licht klotsende meer. En de volle maan nu, hooger gerezen, als schaamde zij zich voor dat:

[pagina 242]
[p. 242]

Luna-Park, Luna-Park, giet een breede, gouden stroom uit van licht over het water...

Drie zwanen drijven nader...De zwanen, héel blank, zijn plotseling rood overglansd...dan groen aangetint...plotseling als met bleek azuur overstroomd...en nu in den breeden, gouden stroom van overvloedig manelicht drijven zij verder en weg...

Wat een lichtjes, wat een lichtjes, wat een licht!

 

* * *

 

Het is den volgenden avond. Het is plotseling herfst geworden. De lucht, reeds des namiddags, heeft zwaar zich bewolkt: een koude regen is plotseling neêr gestort, uren lang...

Het is elf uur. Het regent niet meer. Wij wandelen langs de Quai du Léman langs het meer. De stormwind raast ons in het gelaat...

Wat is het donker, wat is het om ons dònker als nacht! Wat een stormwind-doorraasde duisternis zwappert om ons rond! Is het niet of huilende geesten ons geeselen met zwarte flarden rondom de ooren! Wat is het meer donker, wat is het meer zwart! Het meer is als een woeste zee; zie hoe de baren rollen...Pas op, zij storten zich over de balustrade, zij zullen zich óver ons storten...Zie, hoe zij brullende, bruischende naderen...Is dat het kalme meer? Die zwarte, woedende zee...is dat het zelfde lieflijke blauwe ochtendmeer of het tooverachtige, lichtjes-schitterende avondmeer? Wat is het donker en zwart om ons en voor ons uit! Waar gaan wij heen? Rechts, de zwarte meer-zee en links de donkere parken, door de stormwind doorgierd. De bladeren en takken vallen om ons rond...De witte weg licht even helderder op...Plotseling, luguber, snort een auto razende aan, veegt voor zich een hellen lichtweg uit en laat dan alles weêr in het duister. O, wat is het donker om ons! Het meer is zwart, de lucht is zwart, de boomen zijn zwart en over en door die duisternis loeit de wanhoop van den orkaan op! Wie vermoedde ooit zoo tragische duisternissen, zoo duistere radeloosheid langs uw anders zoo lieflijke boorden, o meer! Zie, daar buigt zich der heuvelen lijn, even

[pagina 243]
[p. 243]

verzichtbaard in den gloor van het weêrlicht! En na dien òpglans is het nog donkerder! Zie, daar zeilt romantiesch de maan de zwarte wolken uit en verdwijnt weêr! En na haar korten spookgloor is het nog duisterder! Zie, daar nadert heel ver de gondel, een schimmenvaartuig gelijk! De bleeke lichtjes beven in den wind en bezwijmen! Wat is het donker om ons rond en voor ons uit! Er is nu geen licht meer, er is niets dan het zwart van boomen en het zwart van het meer en het zwart van de angstige nacht en door al dat zwart huilt de orkaan...

Dit is een plek voor de misdaad! Deze donkere nacht, deze donkere golven, deze duistere schaduwen, deze klagende boomen, deze bleeke weg, deze ondoordringbare parken, deze gesloten huizen, deze hooge hekken, deze enkele, verre lantaren...dat is alles als een plek voor de misdaad! O, laat ons niet verder gaan: laat ons omkeeren...

De wind, de koude herfstwind blaast ons in den rug nu, blaast ons vóort...Voor ons schittert de nachtstad op...enkele lantarens maar hier en daar, ijle reeksen van lichtjes...als of de eerste vlagen van den vroegen herfst, die zonder overgang neêr stortte op den brandenden zomer, heeft uit gewaaid gehéel de feestverlichting van gisteren: de vuurpaleislijnen der Kursaal, de sierlijke arkadewelvingen van den Mont-Blanc-brug en het mal-amuzante lichtende letter-opschrift van, onder de volle-maan zelve:

Luna-Park, Luna-Park...

Dat doofde en aanging, doofde en aanging...

 

* * *

 

Ik zie nog éven om, zoo als men omkijkt naar iets geheimvol angstigs, dat men verlaten heeft...

Wat is het donker zwart en duister angstig, achter mij, over het stormende meer, waar langs de duisterende parkschaduwen klagen tegen de lage wolken op!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken