Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van en over alles en iedereen (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van en over alles en iedereen
Afbeelding van Van en over alles en iedereenToon afbeelding van titelpagina van Van en over alles en iedereen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.95 MB)

XML (1.37 MB)

tekstbestand






Editeurs

Oege Dijkstra

Jan Robert

H.T.M. van Vliet



Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van en over alles en iedereen

(1990)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 244]
[p. 244]

Begin en einde

De brandende zomer heeft uit. Na de zengende droogtes vallen de eerste kille regens en dwarrelen de eerste gelende bladeren. Er waait een atmosfeer van einde over de stad, over het meer, langs het meer en ik dwaal alleen onder de hooge boomen.

De bladeren van de kastanjes zijn verschroeid van de gezengd hebbende zomerhitte, de purperbladeren van de roodbruine beuken zijn gekronkeld en verdord aan de takken; ook de iepe- en lindeblâren zijn zoo reeds verdord en verschroeid en beginnen te vallen...Zullen zij vallen weldra met de mooie herfsttinten van geel en goud en brons en koper, of zullen zij dit maal nièt, om de zomerdroogte, de zomerhitte, die weelde van kleuren door hun weemoed heen glanzen...?

Het is gedaan: er weeft zich het einde...Het einde van den zomer, het einde van het verkregene, het einde van het verlangde en bereikte; en in die atmosfeer trillen de eerste angsten voor wat komen zal...De lucht is grauw van zware regenwolken, die drapeeren romantische gordijnen boven de heuvelen, met duistere plooien en donkere bochten...Het landschap is het zelfde van dezen zomer...en geheel veranderd reeds. Onder de grauwe wolkluchten zijn de tintspelingen, zijn al de teedere dingen geheel veranderd...Het meer is zilverig grijs en grijzig violet geworden en de scherpere ommelijnen der ronde boomdommen aan den overkant van het meer, hebben nog niet geziene vormen en gewijzigde tinten van bronsbruin en roestkleur...Ik zie aan den einder - niet meer verdoezeld in zomerwaas - villa's, die ik er den geheelen zomer niet zag...Het is alles, alles veranderd...

[pagina 245]
[p. 245]

Hier is het park, waar wij de brandende zomeruren doordroomden, in het hooge gras, de oogen starende over het blauwe meer, loom, glimlachende, bespiedende alle de teedere dingen...De kille wind waait nu door de takken, en de eerste bladeren dwarrelen om en het huis is geheel gesloten en ik lig niet meer met de vrienden onder den purperen beuk, maar ik dwaal langs de al sombere paden van het park. Ik huiver in een lange overjas en heb mijn kraag op en er tikken kille droppelen mij in het gezicht en nu zie ik naar het grasveld, waar wij de mooie vinkjes lokten met kruimeltjes brood...Waar zijn de vinkjes? Ik weet het niet; wij, menschen, weten zoo weinig af van de beesten...De vinkjes trekken niet weg, maar...ik zie ze niet: er zijn niet meer de mooie vinkjes...Maar wel, plotseling, zie ik uit een hazelnotenboom twee eekhorens naar beneden glippen, den stam langs...Het zijn prachtige beestjes, met heel lange pluimen van staarten...Zij gaan elkaâr na en verdwijnen...

Wat waren zij sierlijk, wat waren zij vlug, elegant en ijdel, met hun pluimstaarten van ijdelheid! Waar zijn ze nu...? Plotseling zie ik den stokouden, krommen tuinman-portier naast mij...

- Ze zijn zóo tam, zegt hij, doelende op de eekhorentjes. 's Winters eten ze de hazelnoten uit mijn hand, op het raam van de keuken...

- Waar zijn ze 's zomers? vraag ik. Ik heb ze nooit van den zomer gezien...

- Ik weet niet, zegt de oude tuinman. 's Zomers zie je ze niet: dan zijn ze...ergens...

En de vinkjes? vraag ik. Waar zijn die nu??

- Ik weet niet, herhaalt de oude man. De vinkjes...ik weet niet waar die nu zijn...

Ik loop door, met een weemoedig gevoel en iets stomps in mijn hersenen tevens. Wat zijn wij dom! Wat weten wij weinig! Vreemde boomen zie ik om mij, die ik niet met namen zoû kunnen noemen...Zelfs bloemen zie ik, roode nazomerbloemen, die ik niet ken...Wat laten wij ons maar leiden door ons gevoel, door onze herinneringen aan wat wij meenen te weten...Het is àlles

[pagina 246]
[p. 246]

geheim om ons heen...De aarde, waarover wij treden; de boomen, die ruischen; de bladeren, die vallen; de toekomst, die worden gaat...De torretjes aan onzen voet; de vogeltjes, in de lucht; de regendrop op onze hand, die wij uitstrekten...Wij weten niets; wij dwalen maar, wij droomen maar; wij waren zomerblijde of zijn najaarweemoedig; wij waren loom droomerig aan den boord van het meer en wij zijn nu huiverig angstig, omdat zich het einde weeft, maar ook...dàt wat nu komen zal...en dat wij niet weten...

Wij...Wat zeg ik: wij...Ik ben alleen, ik ben geheel alleen...ik dwaal alleen langs deze sombere paden en plotseling zie ik de zwaluwen...Zij fladderen laag over den grond, laag over het meer, in kringen, in kringen rond en zij krijschen...Wat willen zij, wat gaan zij doen? Gaan zij reeds zich verzamelen om wèg te trekken, de kleine, gewiekte nomaden? Huiveren zij reeds, als ik? Is het voor hun het einde...? Wat zijn ze teeder getint, metaalblauw, met blanke slagveêrtjes, als ze vliegen! Bedenken zij, wat voor hen kómen gaat...de nieuwe horizonnen, de zuidereinders?

Zie...daar over het zilvergrijze meer, met de enkele schuimwitte koppen...Twee meeuwen! Er zijn reeds twee meeuwen!! Zij kondigen aan de naderende, koude dagen! Zij zijn de twee eerste! De wijde vlucht van hunne sierlijk neêr klappende vleugels zijn vier op en neêr gaande zilverboogjes onder de grauwzwarte wolken...Nu scheeren zij door de zwaluwen heen en zij krijschen en de zwaluwen krijschen...

Waarschuwen de meeuwen de zwaluwen, dat het tijd is te vertrekken...?

 

* * *

 

Ik ben gaan zitten op een oude bank...Om mij zijn de boomen nog dicht van gelooverte - alleen de éerste bladeren dwarrelen wat om - maar door het gelooverte ruischelt de herfst al...Hij begint reeds de takken te schudden...De bruine kastanjes tikken hard om mij heen...Zij barsten uit hunne gelige stekelschillen...En wat ritselt daar? Zie, het zijn weêr de eekhorentjes, tuk op

[pagina 247]
[p. 247]

hazelnoten; èen, zittende op de achterpootjes, pluimstaart òp, pelt er zijn nootje...

Wat zijn zij gratieus en mooi! Maar waarom doen ze mij zoo weemoedig aan, niettegenstaande ze zoo mòoi zijn: de eekhorentjes en de meeuwen en de zwaluwen?

Omdat zij het einde kondigen? Zie, aan een schilferigen boomstam van een plataan, wiens bladeren, zoo vreemd, frisch geel als van een etgroen zijn, zit een groote nachtvlinder geklampt en trilt met de uitgebreide wieken en sterft...Hij is groot als een kleine vogel! Zijn wieken trillen hoorbaar en wat sterft hij làng, làng, làng...Hoe lang zal hij daar nog zich klampen aan die stammeschilfer van den plataneboom; hoe lang zal hij daar nog sterven...??

Arme, groote nachtvlinder...! Het is het einde...

Het is overal het einde...Tusschen de boomen, in de luchten, over het meer; een beetje in mijn eigen hart...

Stil, wees niet ondankbaar...Is het einde...niet steeds een begin? Waarom die angst voor wat weêr beginnen gaat...Ons geheele leven, is het niet een eindigen en beginnen en eindigen...eindeloos, eindeloos door? Wat geweest is, komt niet weêrom, maar wat zijn zal, rijst aan den einder...Uur na uur, dag na nacht, herfst na zomer, winter na herfst...het brengt alles het zijne...Eekhorentjes en meeuwen volgen vinkjes en zwaluwen; zilvergrijze tinten volgen blauwige hittewazen...alleen ik, ik blijf de zelfde...De uren, de seizoenen wisselen, maar ik, ik blijf de zelfde...Mijne melancholieën volgen mijne vreugden, maar mijne ziel...blijft altijd de zelfde...Mijne jaren volgen mijne jaren...Maar in mij verandert niets...En dàarom misschien voel ik des te meer dien weemoed om wàt eindigen gaat...

 

* * *

 

Ik ben terug naar de stad geloopen, onder de ruischende boomen, tegen den ruischenden wind in...Over de bloemenmarkt stekelen de blauwige distelbloemen en zilveren de judas-penningen en er bloedvlakken en goudgelen de asters...De laatste muskaatdruiven

[pagina 248]
[p. 248]

hangen hare trossen op aan de lijnen, die de fruitverkoopers spannen boven hunne uitstallingen, waar de laatste perziken verbleeken...In de winkelramen plooien de kommiezen de zwaardere, donkere stoffen uit...De bontwerkers toonen hun pracht van bont: grauwige mol en blank hermelijn, vos, lynx en skung en dan de ijsbeervellen, waarover de weêrschijn der haardvlammen spelen zullen weldra...

In de tea-rooms zitten de menschen reeds knus bij elkaâr, wat ze in maanden niet hebben gedaan. Waarlijk, een kop thee zoû niet te versmaden zijn, in dit kille, namiddaguur van Oktober...

Plotseling...ontmoet ik mijn vrouw! Zij heeft enkele pakjes in de hand en dat zekere ge-affaireerde in haar uiterlijk, dat te kennen geeft, dat zij vele winkels heeft afgeloopen...

- Het is goed, dat ik je ontmoet, zegt zij, heel ernstig. Ik kom van mijn naaister en moet nu heusch aan mijn hoeden denken...Ga je even meê naar de modiste, want als ik hoeden koop, zònder dat je er bij bent, vindt je ze, als ze thuis komen, tòch afschuwelijk en - laat me je dit vast toe vertrouwen -: ze zijn dit najaar...afschuwelijker dan ooit!!

Ik stommel, niet erg gerust gesteld door deze waarschuwing, met mijn vrouw een trapje op als van een roovershol...en sta plotseling in een salon, vòl spiegels en vòl dameshoeden op ‘champignons’...

De meeuwen volgen de vinkjes, de eekhorentjes volgen de zwaluwen...lezeressen, de harlekijn- en pierrotmutsjes volgen op de in een gedraaide vloermatten, en rieten-daken-van-huizen-van-wilden, met bloemen bezaaid...de astrologen-puntmutsen volgen op de aëroplaan-toestellen, die onze dames dezen zomer hebben ge-arboreerd...

Want...het is het einde...het is het einde...en het is het begin...

De zomer heeft uit, maar...de winter zal weldra zijn...

Na een paar van de minst leelijke hoeden bij Madlle Frou-Frou te hebben gekozen, komen mijn vrouw en ik, vrij tevreden, op straat en loopen dwars in een troep kranteverkoopers, die schreeuwen:

[pagina 249]
[p. 249]

- La guerre déclarée...Bombardement de Tripoli...

De herfst is begonnen, de oorlog verklaard, de Toekomst vangt aan...

Wat zullen de dagen, die gaan komen, ons geven...??


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken