Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Christine van Oosterwey (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Christine van Oosterwey
Afbeelding van Christine van OosterweyToon afbeelding van titelpagina van Christine van Oosterwey

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (266.55 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Christine van Oosterwey

(1871)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VI.

Den tweeden paaschdag deden de twee studenten op aanraden der moeder met Klara en Anna eene wandeling. ‘Klara is den ganschen winter binnen gebleven en dat is haar nadeelig: zij wordt mijmerachtig en blijft droefgeestig,’ zoo sprak de zorgvuldige moeder de jonge heeren aan, die haar zeer dankbaar waren voor het voorstel.

Twee en twee stapten zij langs heesters en hagen. Hendrik bleef achter, sprong over de grachten om viooltjes en sleutelbloemen voor de kleine zuster te plukken en Alfons en Klara in vrijer gesprek te laten. Klara verstond den wenk: menigmaal was zij op het punt te zeggen: ‘Alfons, het ongeluk, de dood mijns vaders heeft ons gescheiden;’ maar altoos verstierven hare woorden onder den gloed der reine liefdeblikken van haren hartsvriend. Wanneer zijne vriendin de lippen ver

[pagina 40]
[p. 40]

roerde, keek hij haar de woorden uit den mond, om ze te vaster in zijne ziel te printen. De onverschilligste dingen hadden voor hem, wanneer ze Klara zegde, eene bekoorlijkheid, die hij te vergeefsch bij anderen had gezocht. Voor hem sprak Klara eene godentaal en hare stem klonk hem toe als de heerlijkste muziek. Hadde hij geweten wat er in het hart der maagd omging, die daar in slepend rouwgewaad, siddererid van aandoening aan zijne zijde trad; hadde hij de woorden gekend, die zij inwendig stamelde en niet kon uiten, de heldhaftige jongeling ware aan hare voeten gezonken, om te zeggen:

‘Klara, verbreek ons beider geluk niet, ik smeek er u om.’

Maar geen enkel ongunstig vermoeden kwam zijn heil storen. Klara's tegenwoordigheid alleen maakte hem gelukkig en onvatbaar voor ongunstige indrukken. Rijker als een koning wandelde hij met de geliefde zijner ziel langs de groengolvende korenvelden, uit wier boezem er een schat moest opschieten voor de toekomst. Hij toonde haar de bloeiende koolzaadvelden, die zich in de verte vertoonden als een gouden meer. Hij wees haar op de vogeltjes, die vóor hunne voetjes stroopijltjes en droog lisch wegpikten, ter bouwing van hunnen liefdenest, en vergeleek hunne verwachting aan de verwachting van het plantenrijk, dat aan hunne voeten schitterde, en hunne liefde aan de liefde der vogelen, die hunne zoetste liederen stemden in de rijke bladerenkroon van den populier.

‘Zooveel geluk verbreken ware eene groote zonde,’ zuchtte de maagd eindelijk: ‘ik zal wachten.’ En den

[pagina 41]
[p. 41]

arm van den jongeling vattend, stapte zij vaster voort door de vlaandersche bloemenvallei.

Hendrik bemerkte met vreugde bij de toenadering der zuster, dat de treurnis van haar gelaat was geweken, en in de wezenstrekken van zijnen vriend las hij, dat Klara haar noodlottig voornemen niet had uitgevoerd.

De broeder hoopte nog altijd, dat er eene gunstige verandering in hunnen toestand zou komen, en dan waren er nog honderden middelen om Alfons en Klara voort te helpen. Onder andere kon tante Christine hare bermhertige oogen openen en zijne zuster eenen bruidschat geven, gelijk er nog nooit in de gemeente een was weggeschonken, meende hij. Klara had ongelijk van zich aldus te bekommeren. Waar was hare krachtdadigheid, waar was haar vertrouwten in de toekomst gebleven?

Anna deelde de tuiltjes geurende viooltjes uit, die zij met Hendrik had verzameld. De student in de rechten versierde er zijnen paletot mede, gelijk met eene vreemde decoratie; Klara stak het tuiltje in haren gordel en er werd een gesprek gehouden over de zinnebeelden der nederige lentebloemekens. De ondergaande zon verguldde het veld, en langs alle zijden begon de nachtegaal te zingen; en nog lang hadden Klara en de student voortgewandeld, indien de broeder, die uit gewoonte op zijn uurwerk keek, niet had uitgeroepen: ‘Acht ure! en wij zijn een half uur van huis.’

De tijd was gelijk weggevlogen, en nu werd er luchtig doorgestapt, opdat moeder niet te lang met het avondeten zou moeten wachten.

[pagina 42]
[p. 42]

‘Wat is dat?’ riep Klara, wanneer zij uit de verte de ouderlijke woning in het zicht kreeg: ‘wat is dat? Er is licht in de zaal; en wanneer wij onder ons zijn, wordt er zelfs op de feestdagen in de tuinkamer opgediend.’

Alfons was verrukt over die bemerking. Wat had zij daar gezegd, die goede lieve Klara?

‘Wanneer wij onder ons zijn!’ in dat ‘onder ons’ zijn was hij ingesloten; zij telde hem dus voor geen vreemdeling meer; in haar gedacht behoorde zij hem en behoorde hij haar reeds toe. Welke ontdekking!

Naar mate men het ouderlijk huis naderde, klom Klara's verwondering. ‘Daar is geen twijfel aan,’ riep zij eindelijk, ‘er is iets voorgevallen: ik bemerk dat men ook in de trapzaal licht heeft aangestoken.’

Klara's vermoeden werd bewaarheid. Tante Christine had haar bezoek verhaast. De grillige jonkvrouw had hare nicht willen verrassen, in eenen oogenblik dat zij op geene vreemdelingen rekende. Zij wilde eens zien hoe het in een volgens haar zoo armoedig huishouden als dit der weduwe toeging, wanneer er geen bezoek werd verwacht.

In de verwarring, die zij daar meende te stichten, had de oude tante zich op voorhand verblijd.

‘Dat uitstapje zal eene afwisseling zijn in mijn eentonig leven,’ sprak zij tot zich zelve, terwijl de kamenier haar koffer inpakte: het is hier dezen winter zoo treurig geweest.’

‘Ik verbeeld mij dat ik ze ginder aan het schuren en kuisschen zal vinden tegen dat tante komt,’ mompelde zij verder: ‘zoo gaat het altijd bij burgermen-

[pagina 43]
[p. 43]

schen; wanneer zij onder hen zijn, ligt alles overhoop; en wanneer zij iemand verwachten, wordt alles zoo nat gegoten, dat de muren er van weenen.’

De wandelaars gingen langs de tuinpoort binnen en langs de achterdeur in, om naar het nieuws te vernemen. ‘Tante Christine is ons komen verrassen,’ zei de blonde Maria, ‘zij is met een lakei van den spoorweg aangekomen; maar zij had op voorhand voor den langen kerel logement in den Arend besproken.’

‘Hoe ziet zij er uit?’ vroegen Hendrik en Klara tegelijk.

‘Allerliefst,’ zei Maria, maar ik wil geene verdere uitlegging geven: gij moet ze zien en bewonderen.

‘O die plaagster?’ fluisterde Hendrik zoo stil, als ware hij vervaard, dat tante Christine door de muren heen zijne bemerking zou hooren: ‘o die plaagster! zij weet nogtans zoo goed iedereen te portretteeren, en nu laat zij ons onvoldaan.’

‘Tante Christine is ook geen persoonaadje om zoo in eens onder handen te nemen,’ zei Maria.

‘Gij houdt ons voor den gek, meisje,’ beweerde Hendrik: ‘ik heb moeder hooren zeggen, dat ze in de vljftig moet zijn.’

‘En gij zoudt willen, dat ik het portret teeken van iemand, waarvan men den ouderdom niet kan raden? daar strijkt gij uw eigen vonnis.’

‘Dat is ook waar,’ zei Alfons.

‘Zouden wij haar allen te zamen gaan verwelkomen?’ vroeg Klara, nadat de jonge lieden nog wat gepraat en gelachen hadden.

[pagina 44]
[p. 44]

‘Ik vind dat het beter ware, dat gij met Anna vooruit gingt, dan koom ik met Alfons en wij laten ons door moeder voorstellen,’ zei Hendrik.

Dit gedacht vond bijval.

‘Wil ik de tante mijnen tuil viooltjes aanbieden?’ vroeg de kleine Anna.

‘Niet slecht gedacht,’ antwoordde de zuster, ‘maar wat zult gij der edele tante zeggen, wanneer gij haar den bloemtuil geeft.’

‘Ik zal 't wel doen,’ zei het kind, laat mij maar begaan.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken