Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De gemeente-onderwijzer (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van De gemeente-onderwijzer
Afbeelding van De gemeente-onderwijzerToon afbeelding van titelpagina van De gemeente-onderwijzer

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De gemeente-onderwijzer

(1911)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XIV.

Op zekeren namiddag, in den vacantietijd, ontving Roosje Van Dale het bezoek van moeder Raveschoot. Deze kwam, in naam van hare dochter Mietje, Roosje op een vriendinnenkransje verzoeken, waarop zij op wafelen vergastte. ‘Al Mietjes oude vriendinnen, uitgenomen Tonia Proost en de molenaarsdochter, zullen er tegenwoordig zijn; maar die wij liever dan al de andere zullen ontvangen, zijt gij, juffer Roosje; belooft gij te komen?’ sprak de goede oude.

Roosje antwoordde toestemmend, en eenige dagen later had het vriendinnenfeestje plaats, waarop een zestiental jonge meisjes, onder welke ook Irma Blommaert en het lieve dochtertje van den koster, aanwezig waren.

Bij het binnenkomen, werd er lekkere koffij met brood-

[pagina 81]
[p. 81]

suiker en sucadekoek aangeboden; en terwijl moeder Raveschoot, bijgestaan door haren baas, in het achterhuis wafels bakte, speelde Meetje moeije en Mietje mede met de kaart. Nog nooit was het in Raveschoots huis zoo vrolijk geweest, en wanneer men de lekkere wafels met kaneel en suiker opdiende, moest eenieder bekennen dat men er nog nooit zoo gulhartig had onthaald als op het huidige wafelfeest. Nooit had men Mietje Raveschoot zoo leutig gezien; zij was het die voorstelde dat ieder op zijne beurt een liedje zou zingen; en zoo werd er luidruchtig vreugde gemaakt. Neen, zulk een vermakelijk vriendinnenfeestje had men te W. nog nooit bijgewoond. Laat in den avond dronk men warme punch met suikergebakjes, en toen danste men in het rond:

 
‘Daar ging een paterken langs den kant
 
Ei 't was in de mei zoo blij,’ enz.

En wanneer Roosje Van Dale als paterken in den ronde stond, en de meisjes zongen:

‘Sa, pater kies er een nonneken uit,’ koos zij Mietje Raveschoot; maar wanneer Mietje op hare beurt in den ronde bleef staan, kreeg haar gelaat eene ernstige uitdrukking: ‘Ik wil onder u niet kiezen, ik heb u allen even lief,’ sprak zij ontroerd, ‘ik moet u allen omhelzen.’

Plots veranderde de luidruchtige vreugde in angstige verwachting, en Mietje sprak:

‘Vaarwel, mijne vriendinnen, ik dank u allen voor de vriendschap die gij mij altijd hebt betoond. Heb ik u ooit bedroefd, vergeeft het mij, gelijk ik aan allen die mij ooit misdeden, uit den grond mijns herten vergeef. Vaartwei, voor eeuwig, Morgen vertrek ik naar het klooster der arme Klaren CoJettinen.’

[pagina 82]
[p. 82]

En nu stond het jeugdige Mietje in het midden van den maagdenkrans, gelijk een lijk; want het was aan al hare vriendinnen bekend, dat een klooster van arme Klaren Collettinen een levend graf is.

‘Komt er mij dan niemand omhelzen?’ vroeg de toekomstige Colettien.

Toen staken de ontstelde meisjes te gelijk de armen naar heure vriendin uit, en weldra hoorde men niets meer dan gejammer, geween en gesnik. Mietje Raveschoot alléen lachte; want in haar binnenste gevoelde zij reeds de rust en de zaligheid van den hemel.

Nooit had er van wege de vriendinnen eene droevere en van wege Mietje eene blijdere scheiding plaats. Irma Blommaert en Roosje Van Dale bleven de laatsten.

‘Wanneer vertrekt gij?’ vroeg Irma, ‘en waarheen?’

‘Ik vertrek morgen ten vijven naar het kovent van Brugge, en ten negen uren is het de dienst der aanneming.’

‘Wij zullen er zijn; tot morgen;’ spraken Irma en Roosje.

‘Morgen moogt gij mij niet meer spreken, vaartwel,’ stamelde Mietje; en zij schonk de twee beste vriendinnen nog eenen kus en eenen handdruk.

‘God vergeve Tonia Proost en de molenaarsdochter het kwaad dat zij ons allen op den dag na den meikoopdag hebben aangedaan,’ zei Irma, wanneer zij zich alleen bevonden.

‘En wij ook moeten het haar uit den grond des harten vergeven,’ zei Roosje.

‘Arm Mietje,’ zuchtte Irma.

‘Gelukkig zijn ze die troost zoeken bij God alleen;’ snikte Roosje.

‘Morgen ten zessen zal ik met ons rijtuig aan uwe deur

[pagina 83]
[p. 83]

stilhouden, zie dat gij gereed zijt;’ snikte Irma, en hand in hand gingen de twee vriendinnen tot bij den notaris, waar Edward op zijne zuster zat te wachten.

De volgende morgen was een schoone najaarsmorgen. Nog staken de Dahlias en de Bavomisbloemen haar gelaat naar de bleeke zon op; maar reeds hadden de boomen de meeste bladeren afgeschud, en die welke er nog aanhingen, waren geel en verdord.

Door het venster van het gesloten rijtuig waarin Mietje Raveschoot, vergezeld van eenen geestelijke en Meetje moeije, naar het klooster werd gebragt, zag zij de stervende velden, de bleeke zon, de kwijnende bloemen en de verdorde bladeren die de wind over de groote baan, God weet waarheen dreef. Maar die teekens der vergankelijkheid maakten, als voorheen, geen en indruk op haar gemoed.

‘Wat heb ik nu nog met de wereld te stellen?’ dacht Mietje; ‘binnen eenige uren ontsluit men mijn graf.’

Het kloosterklokje liet zijn doodsch gebom hooren, en reeds bevonden zich Irma en Roosje onder de menigte vrouwen en mannen van allen stand, die nog éenmaal de bruid des Heeren wilden zien. Eindelijk ontstond er een stil gemompel onder het volk, ‘daar is zij,’ ruischte het zacht, en dàar was de bruid.

Nauwelijks herkenden Irma en Roosje in de schoone bruid, met haar slepend kleed van witte zijde, en eene kroon van witte en roode roozen op haar hoofd, hare vriendin; maar helderer dan de glans harer oogen straalde de blik harer ziel; deze drong door de maagdelijke bruidskleedij der verloofde des Heeren tot in de verborgenste plooijen van haar hart; zij gevoelden dat de vóor het altaar knielende de beeltenis van Edward Van Dale in het hart droeg.

[pagina 84]
[p. 84]

Plotseling dreunden er statige orgeltoonen door het armoedig kerkgebouw, en uit het gesloten koor, achter het hoogaltaar, ging er een eentoonig nonnengezang op, waarvan de muziek zoo oud is als de regel der arme Klaren Colettinen.

Weggesleept door dit grafgezang scheen het Irma en Roosje, de twee gevoelige vriendinnen der bruid, toe dat hunne ziel, verre van de aarde weg, in onbekende sfeeren zweefde, en eerst dàn wanneer de ceremoniën geëindigd waren, en de bruid van vóor het altaar opstond, om de priesterschaar buiten het kerkje naar de slotpoort te volgen, kwamen zij tot het bewustzijn terug, en volgden de stappen der schoone bruid.

Drijmaal klopte de bruid des Heeren op de slotpoort en riep:

‘Doe open, in den naam van Jesus-Christus.’

Toen grijnsden de grendels in hunne verroeste hangsels, en Roosje en Irma staarden in den langen kloosterpand, waarin de nonnen met hunne lange bruine mantels en een gelaat waar reeds de doodsche tint des grafs op lag, in twee rijen geschaard, op de nieuwe zuster stonden te wachten.

Eene in het wit gehulde non, wier wezenstrekken zelfs onzichtbaar waren, stond vooraan de rijen met een hoogverheven kruisbeeld in de beide handen.

Op den dorpel des kloosters keerde de bruid des Heeren nog eenmaal het gelaat naar de weereld en sprak:

‘Vaarwel, vader.

‘Vaarwel, moeder.

‘Vaarwel, mijne vrienden.

‘Vaarwel, weereld.

‘Vaarwel, ijdelheid.

‘Bidt voor mij, ik zal voor u b....’

Het overige bleef in haren gorgel ratelen.

[pagina 85]
[p. 85]

‘Weêr ging de eentoonige grafzang der nonnen op; de verstomde bruid stapte voorwaarts; de slotpoort viel toe, en Mietje Raveschoot was van deze weereld niet meer.

Irma bedekte haar gelaat met de handen, om haar gesnik aan de omstanders, die met haar nog op het kloosterhof waren, te verbergen. Eindelijk keek zij naar hare vriendin op. Roosje was bleek als het gelaat der kloosternonnen.

‘Gij weent niet?’ stamelde Irma.

‘Is het hier in de weereld zoo goed?’ vroeg Roosje, ‘benijden wij haar geluk niet.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken