Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De hut van tante Klara (1865)

Informatie terzijde

Titelpagina van De hut van tante Klara
Afbeelding van De hut van tante KlaraToon afbeelding van titelpagina van De hut van tante Klara

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De hut van tante Klara

(1865)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Wanneer de twee jufvrouwen Devroede het huis van mevrouw Van Dooren verlieten, waren zij zoodanig in gedachten verzonken, dat zij verwaarloosden hunne zonneschermtjes open te steken.

‘Daar zijn al onze groote plannen schoon in duigen gevallen,’ zei Ludgarda wanneer zij eventjes buiten het dorp waren.

‘Zoo rekent men altijd wanneer men rekent zonder den waard,’ antwoordde Rosanna. ‘Maar zij zal ook zonder den waard rekenen, dat staat vast.’

‘Hoe zoo!’ zeî Ludgarda, ‘met zulke voorwaarden kunnen wij noch achterwaarts noch voorwaarts.’

‘Onnoozele! lachte Rosanna, ‘wij zullen die voorwaarden kneden gelijk peperkoekdeeg. Brussel en Gent zijn op geenen enkelen dag gemaakt. Daar wij toch zonder bestaan zijn, moeten wij elke voorwaarde aannemen. Maar gij zijt ook zoo traag van bevatting, zuster, gij verstaat nog niet eens dat mevrouw Van Dooren leêr is om riemen uit te snijden. Gij neemt altijd de dingen gelijk zij zijn en niet gelijk zij kunnen worden. Alles zal afhangen van onzen goeden overleg.’

‘Ik wilde wel dat wij reeds het schoon huis bewoonden met de opgeschilderde deuren en het vriendelijk meubelpapier.’

‘Wij moeten trachten de school in te rigten tegen den eersten october,’ zeî Ludgarda. ‘En wij hebben nog geen geld voor de kantkussens en voor de stoeltjes.’

‘Daar zal de protectie wel voor zorgen. De intrest komt er uit. Maar wij zullen toch den voorkeur aan mevrouw Van Dooren geven.’

Zoo samensprekend gingen zij terug naar hun dorp, dat slechts op kleinen afstand lag.

De zusters Devroede hadden aan mevrouw Van Dooren niet te

[pagina 25]
[p. 25]

best bevallen. Zij zag die nedergeslagen oogschelen niet gaarne, die gelijk zonneblinden voor het licht der ziel hangen. ‘Het gedrag dier meisjes zal gewis zeer dubbelzinnig zijn zoowel als hunne woorden,’ dacht zij. ‘Ludgarda scheen aan te nemen wat zij niet wilde aannemen, en de andere neep telkens de oogen toe, wanneer zij met zekeren geestdrift haar “Wij nemen aan,” uitte. Ja, ja, het was als of hare blikken dien geestdrift hadden moeten logenstraffen.

“En toch zal ik de inrigting met haar beproeven, vermits zij de leerlingen tijd willen verleenen om te leeren en om te spelen; maar in het oog houden zal ik haar, daarvan mogen zij zeker zijn.”

Daar zij nu toch met de speldewerkschool bezig was, nam zij haren kapmantel en de sleutels van het spinhuis dat sedert een zestal jaren ledig stond.

In het woonhuis vertoefde zij niet lang. Met eenen enkelen oogslag zag zij wat daar te reinigen en te verbeteren was, maar in school zette zij zich neder op de trede waarop de spinmeesteres had gezeteld, en daar overstroomden haar een vloed van herinneringen. Zij dacht aan den tijd, op welken haar brave echtgenoot die schoone school voor spinsters had laten bouwen en hoe de lijnwaadnijverheid was ten onder gegaan; en het volk arm was geworden; en ook wat moeite het hun had gekost om van de spinmeesteressen ontslagen te geraken.

Al die bemerkingen verzwakten nogtans den ijver der krachtdadige grondeigenares niet. Zij was liefdadig genoeg om alle hinderpalen uit den weg te ruimen tot het inrigten van leer- en werkscholen, gelijk er nog geene bestonden; scholen die door eene wezentlijke liefdadige inrigting, al het onmenschelijke der reeds bestaande kantwerkhuizen des te beter zouden doen uitschijnen.

Nauwelijks was zij buiten het spinhuis, wanneer zij het volk zag samenloopen; en daar vernam zij het gebeurd ongeluk met den stokersknecht.

“Ongelukkige Tante Klara!” dacht zij. “Wat al rampen zijn u al overkomen sedert ik u ken. Over twee jaar verloort gij uwe dochter, en nu verliest uwe andere dochter op eene zoo vreese-

[pagina 26]
[p. 26]

lijke wijze haren man. En dan die lange martelziekte en dood van uwen echtgenoot zaliger. Kon ik u maar helpen. Maar elke aalmoes zult gij weigeren. En toch moet ik er iets op uitvinden.”

Wanneer de klok den volgenden morgend aankondigde dat de kerk open was, ging mevrouw Van Dooren haastig naar het gewijd gebouw; een snerpend wee beklemde haar; alhoewel zij rijk en gezond was, er waren haar in den vorigen slapeloozen nacht zooveel dingen door het hoofd gevlogen, die haar bedroefden, dat zij er week was bij geworden en eene groote behoefte gevoelde om te bidden.

De kerk scheen nog gansch ledig, wanneer de liefdadige mevrouw dezelve binnentrad; maar in een zijkoor boog zich reeds eene bedrukte ziel voor de beeldtenis van de troosteres der bedrukten; en de grondeigenares erkende dadelijk in de bedroefde Tante Klara.

Zij liet de lijdende vrouw voortbidden, tot dat zij eindelijk het hoofd ophief en hare tranen afdroogde; en dan trok mevrouw Van Dooren zachtjes aan den mantel der oude vrouw en wenkte ze mede naar haar huis.

Tante Klara keek de rijke dame in het aangezigt, en dat sprekend kijken was te zeggen:

“Kent gij mijn ongeluk?” En deze stomme vraag werd door een sprekenden handdruk van de liefdadige mevrouw Van Dooren beantwoord.

“Tante Klara,” zeide zij toen, gij kunt mij eenen groeten dienst bewijzen: ik bezit eene som gelds die ik onder schamele lieden, die niet op het armenboek staan, moet uitdeelen; en in dat uitdeelen zoudt gij mij kunnen helpen.’

‘Ik versta u wel,’ snikte Tante Klara, ‘maar ge weet niet, mevrouw, hoe hard het eerlijke lieden valt, iets aan te nemen dat men niet heeft verdiend.’

‘Klara, gij zijt moeder en grootmoeder,’ antwoordde de kinderlooze mevrouw; ‘en Hij die ons geboden heeft elkander lief te hebben, heeft voor allen de pligten gelijk gemaakt. Ik moet geven omdat ik overvloed bezit, en gij moet aannemen omdat uw kind en uwe kleinkinderen in nood zijn.’

[pagina 27]
[p. 27]

Die woorden waren met zooveel nadruk en overtuiging uitgesproken, dat de oude er eenen troostvollen indruk door onderging, en zonder dat zij schier scheen te bemerken hoe het gekomen was, stond zij met vier stukjes van twintig franken in de hand.

‘Voor dit geld zult gij of Ursula dezen winter dertig hemdekens maken, gelijk aan dit model,’ zegde mevrouw Van Dooren, en zij toonde de verbaasde vrouw een hemdeken dat een meisje van een tiental jaren moest passen.

‘Hiermede zal onze rekening vereffend zijn; gij ziet het ik doe geene aalmoes.’

Het is voorzeker eene waarheid dat het geld altoos de bedroefdste arme menschen vertroost, want zelfs de onbaatzuchtige Tante Klara voelde zich verligt, door het bezit der goudstukjes; en daar het lijk van haren schoonzoon niet naar zijn eigen huis, maar naar het lijkhuis der verongelukten was gedragen, had zij hare dochter met de drie kinderen den vorigen nacht medegenomen. Nu waren al de ongelukkigen samen vereenigd in de hut van Tante Klara.

De oude vrouw vond hare dochter in stelpeloos geween met haren zuigeling aan de borst.

‘Mijn lief kind, gij moogt zoo niet weenen,’ sprak zij op eene wijze die hare eigen tranen verried.

‘Maar, moeder, mijn man,’ riep de jonge weduwe, en in het woord man, was zooveel droefheid gelegd, dat het een versteend hart had moeten bewegen.

‘Hij zal tusschen vier ongeschaafde planken gelijk al de arme verongelukten moeten begraven worden,’ huilde zij, ‘want ik bezit noch kruis noch duit.’ En op dien weeklank begonnen ook al de kinderen, Mieken en Rozeken medebegrepen, bitter te weenen.

‘Wanhopige!’ zeî Tante Klara troostend; ‘uw man zal begraven worden in eene doodkist en met eene lijkmis gelijk uw vader zaliger en uwe zuster Lena. Bekommer u over niets, mijn kind, alles wordt door mij bekostigd. Waarom betrouwt gij u niet op den almogenden trooster der weduwen en weezen?’

En nu straalde er in het door tranen verduisterd oog der jonge

[pagina 28]
[p. 28]

weduwe iets, dat naar blijdschap zweemde. Wat gaf zij, van 't oogenblik dat zij vernam dat haar echtgenoot naar zijnen staat zou begraven worden, om haar eigen leed?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken