Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roza van den boschkant (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roza van den boschkant
Afbeelding van Roza van den boschkantToon afbeelding van titelpagina van Roza van den boschkant

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roza van den boschkant

(1888)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXII.

‘De notaris heeft zijn ontslag en Frederik Lucas is in zijne plaats benoemd,’ zei de gemeente-secretaris tegen Debus, toen deze om negen ure 's morgens in het kantoor kwam. De man had zooeven den Moniteur ontvangen. ‘Zouden zij het reeds weten?’ vroeg de schepen zich af, ‘ik ga er in alle geval heen om hem geluk te wenschen, en hij nam het Staatsblad, om als 't noodig was zijn gezegde te kunnen bevestigen.

Opgetogen van blijdschap stond de notaris met den Moniteur in de hand toen mijnheer Debus binnenkwam. Frederik was reeds naar den dokter geloopen.

‘Mijnheer de notaris, ik wensch u geluk,’ zei de schepene, ‘nu hebt gij alles wat gij verlangt.’

‘Dank! hartelijk dank!’ sprak de oude heer, ‘nu mag ik rusten en de toekomst van mijn neef is verzekerd.’

Frederik kwam juist binnen.

‘Mijnheer de notaris, ik wensch u van ganscher harte geluk,’ sprak mijnheer Debus met bewogen stem. ‘Wees gelukkig!’

Nu verscheen de dokter, de gelukkige man was zoo bleek als zijn hemdskraag, en hij beefde van blijdschap. Hij was reeds bij den burgemeester geweest en ook daar kende de vreugde geen palen.

Mevrouw Goedbloet was echter de gelukkigste van allen.

[pagina 165]
[p. 165]

Een aantal roemers stonden reeds gevuld met maderawijn: zij nam het eerste haar glas op, om op het geluk van den nieuwen notaris te drinken. Slechts een enkele liet zijn glas gevuld staan, de dokter durfde geen wijn drinken zoolang hij niet tot kalmte was gekomen.

Toen de geneesheer en de schepen het huis verlieten, wist bijna iedereen dat Frederik notaris was geworden, het nieuws was voortgevlogen tot in de nederigste woningen. Toen mijnheer Lucas tehuis kwam, weenden Celia en Beth vreugdetranen. Roza weende niet, maar uit hare groote oogen straalde een blijde glans.

Nauwelijks had de dokter, die het goede nieuws had aangebracht, de woning van den heer Blokhout verlaten, of de burgemeestersvrouw liep naar de bakkerin om haar het belangrijk nieuws te vertellen en de bakkerin klapte in de handen van genoegen.

‘Zoo! zoo! mijnheer Frederik is notaris,’ sprak zij, ‘nu zal het spoedig doorgaan!’

De bakkersvrouw kende bijna al de geheimen der burgemeestersvrouw; zij kende ook het plan van den dokter en van mevrouw Blokhout; vandaar haar gezegde: ‘Nu zal het spoedig doorgaan!’

‘Spreek er nog aan niemand van,’ zei de verheugde mevrouw, en zij knipoogde.

's Avonds kwam Alida Roza bezoeken. De dokter, Celia en Frederik waren te zamen naar mijnheer Goedbloet den avond gaan doorbrengen, en bij het binnenkomen van Alida zei Beth dat zij om brood ging.

Zoodra de meisjes alleen waren begon Alida van Frederik's benoeming te spreken.

[pagina 166]
[p. 166]

‘Nu hij benoemd is, zullen zij spoedig trouwen,’ zeide zij.

‘Wie?’ vroeg Roza.

‘De jonge notaris en Regina, zij hebben op de benoeming gewacht.’

Roza gevoelde dat zij verkleurde; alles wat haar omgaf scheen om haar heen te draaien en zij drukte hare hand op het hart om het kloppen te bedwingen.

‘O God!’ zuchtte zij, ‘'t is liefde dat ik hem toedraag; geen liefde gelijk de liefde voor mijne grootmoeder en voor mijne weldoeners, maar liefde gelijk die waarvan ik in de boeken heb gelezen. Wanneer is dat rampzalig gevoel in mijn hart geslopen?’

Alida babbelde immer voort, doch Roza verstond haar niet; het lieve achttienjarige meisje moest al hare krachten inspannen om hare aandoening niet te verraden.

Toen men Beth de voordeur hoorde openen, zei Alida:

‘Spreek er toch tegen niemand van; ik heb mama en den dokter afgeluisterd. Zij vermoeden niet dat ik het weet, en Regina is slim genoeg om mij niets te zeggen, uit vrees dat ik een spaak in 't wiel zou steken.’

Toen Beth in de keuken kwam schrikte Roza op, zij had wakende gedroomd.

‘Ze zijn er allemaal blij om,’ zei Elisabeth.

‘Omdat Frederik notaris is?’ vroeg Alida.

‘Natuurlijk,’ antwoordde Elisabeth, ‘en hij heeft het verdiend ook.’

Alida nam afscheid, en toen ze weg was barstte de dienstmeid uit in een luiden lach. ‘Mevrouw Blokhout is zoo blij alsof het haar zoon ware die tot notaris benoemd is,’ sprak ze, ‘ze zou zich nochtans wel kunnen misrekenen.’

[pagina 167]
[p. 167]

De bakkerin had Elisabeth het geheim der burgemeestersvrouw ingefluisterd.

Roza antwoordde niet, weer waren hare gedachten afgedwaald.

Het was reeds laat toen de familie Lucas tehuis kwam. Beth was in slaap gevallen en Roza zat met het hoofd op de borst gebogen, te mijmeren.

‘Zangeres van “het Woud” wat scheelt er aan?’ vroeg de nieuwe notaris.

‘Niets,’ sprak Roza, ‘waarlijk niets,’ en zij keek schuchter naar hem op.

Elisabeth stond op, geeuwde drie- of viermaal en stak toen de lichten aan; 't was tijd om te gaan slapen.

Roza bleef langer dan gewoonlijk voor haar bed knielen en bidden; zij smeekte God dat Hij haar kracht zou schenken om haar zieleleed met gelatenheid te kunnen dragen.

De engel der vergetelheid, de slaap, daalde dien nacht over de sponde der lijdende Roza niet. In diep gepeins verzonken, met het gelaat op hare peluw gedrukt, vroeg zij zich nog eens af:

‘Wanneer is die liefde, dat rampzalig gevoel in mijn hart geslopen? Wellicht, toen ik hem de eerste maal zag, omdat hij oogen heeft gelijk mijne grootmoeder,’ zuchtte zij. ‘O, had ik dat geweten, dan ware ik bij baronesse van Kevelaar gaan wonen, om ver van hier te zijn op den noodlottigen dag.’

Een zware zucht ontsnapte aan hare hijgende borst.

‘Ook dat zou mij niet gebaat hebben,’ dacht zij, ‘de liefde kent geen afstand; ik zou de trouwplegtigheid in mijne verbeelding gezien hebben. Hem ontvluchten ware

[pagina 168]
[p. 168]

mogelijk, maar mij zelve ontvluchten! zou ik niet overal mijn zieleleed meedragen? Niet tegen anderen maar tegen mijzelve moet ik ten strijde trekken. Kan ik dat gevoel niet overwinnen, dan moet ik het in slaap wiegen. Moed, Roza! toon, dat gij nog altoos het meisje van den Boschkant zijt.’

Waarom kwamen haar thans de woorden in het geheugen, die grootmoeder tegen Lieze Crans had gesproken, toen moeder Crans eene beroerte had?

Grootmoeder had toen gezegd:

‘Wij moeten allen ons kruis dragen.’ 't Was de lieve grootmoeder die haar toeriep:

‘Rozatje, draag uw kruis met geduld.’

‘Lieve grootmoeder, ik zal het dragen zonder morren,’ zuchtte de bedrukte; ‘ik zal sterk blijven, gelijk gij sterk gebleven zijt, tot gij onder den last van uw kruis, onder de vervolging bezweken zijt.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken