Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roza van den boschkant (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roza van den boschkant
Afbeelding van Roza van den boschkantToon afbeelding van titelpagina van Roza van den boschkant

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roza van den boschkant

(1888)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXIII.

Frederik was sedert twee maanden notaris en zijne vriendschappelijke betrekkingen met de familie Blokhout waren dezelfde gebleven, ofschoon hij haar uithoofde zijner veelvuldige bezigheden thans minder bezocht. De oud-notaris stond hem uit al zijn macht bij en toch kon hij Roza nog van haar kopiewerk niet ontlasten; dat zou minderen na den verkoop der goederen van baron de Smet van Atenbeke.

De billetten voor den verkoop dier goederen in België

[pagina 169]
[p. 169]

waren aangeplakt en van alle zijden kwamen er koopers die alles wilden bezichtigen. Voor het kasteeltje hadden zich tot nu toe geene liefhebbers opgedaan, tot groot genoegen van mevrouw Blokhout. Dit kasteeltje moest immers de woning van hare Regina worden.

Den dag voor den inzet der onroerende goederen zaten mevrouw en dokter Lucas in het spreekkamertje, de deur was gesloten opdat niemand hen zou kunnen beluisteren.

‘Vindt gij het niet zonderling, dokter, dat de jonge notaris zich niet verklaart,’ zeide zij, ‘moet de burgemeester het kasteeltje inzetten? Eenigen tijd geleden heeft Frederik mij gezegd, dat zijn oom, die toen nog notaris was, het verlangde te koopen; ik heb daarin berust en sinds heeft hij er niet meer over gesproken.’

‘Ik weet er niets van,’ sprak de dokter gemoedelijk, ‘maar als Frederik dat gezegd heeft, kunt gij er op rekenen dat het zoo is.’

‘Gisteren heb ik Regina nog eens onderhanden genomen, om te weten hoe ver het tusschen die twee staat, doch even als vroeger heeft ze mij gezegd dat hij nooit van liefde spreekt, dus nog minder van trouwen.’

‘Ge begrijpt, nu met al de beslommeringen, die de nalatenschap van den baron meebrengt,’ sprak de geneesheer, ‘daarenboven zijn er nog menschen die van geen langdurige verloving houden.’

‘Regina heeft mij gisteren wellicht de gansche waarheid niet gezegd,’ merkte mevrouw op. ‘Gij weet zij is een beetje eenzelvig; doch dat zij lief met elkander omgaan, is zeker. Als hij hier 's avonds weggaat, doet zij hem altoos

[pagina 170]
[p. 170]

uitgeleide tot aan de poort en daar blijven zij wel een kwartier staan praten.’

‘Waarom zoudt ge u dan bekommeren,’ zeide de dokter lachend, ‘wij weten dat zij reeds van elkander hielden, toen zij samen naar de oude Koba gingen om den catechismus te leeren voor hun eerste communie.’

De burgemeestersvrouw glimlachte. ‘'t Is waar, zeide zij, ‘mijne onrust is overbodig.’

‘Indien mijnheer Goedbloet het kasteeltje niet inzet,’ hernam de dokter, ‘zal ik er Frits over spreken. Een inzet beteekent niets, 't is op den dag van toewijzing dat de aap uit de mouw komt.’

Die redeneering was voor mevrouw Blokhout voldoende; toen haar man den volgenden dag kwam melden dat de jonge notaris het kasteeltje op twintigduizend frank had ingezet, wreef zij zich vergenoegd de handen.

‘Zoo! zoo!’ zeide zij, ‘Frederik heeft het ingezet op zijn eigen naam.’

‘Op zijn eigen naam,’ herhaalde de burgemeester. ‘En wilt gij weten wat hij ook ingezet heeft? het eksterbosch, doch dit deed hij meer omdat er niemand op bood.’

‘Wat kan ons het eksterbosch schelen,’ zeide zij opgewonden.

‘Voor het overige heb ik gehandeld gelijk gij het mij verzocht hebt,’ hernam de burgemeester, ‘ik heb dien blok polderland van twintig gemeten op veertig duizend frank ingezet.’

‘Best! hiervoor is hij toch niet te krijgen; maar zulk een inzet geeft het volk een hoogen dunk van ons vermogen,’ vervolgde ze lachend; ‘doch indien de koop ons toe-

[pagina 171]
[p. 171]

gewezen werd, zouden wij ons in verlegenheid bevinden, omdat wij voor Regina's bruidschat moeten zorgen; ik heb tegen den dokter gezegd dat zij vijftig duizend frank meekrijgt.’

‘Vijftig duizend frank! maar dat is te veel,’ merkte de burgemeester op.

‘Dat krijgt ze,’ sprak mevrouw. ‘Begrijpt ge niet, dat Frederik, wanneer hij het geluk heeft hier vijf en twintig jaar notaris te zijn, een millioen zal bezitten? Ja, vijftig duizend frank!’

‘Maar dan moeten wij onze goederen belasten.’

‘Onnoozele!’ zei zijne echtgenoote, en zij keek den ouden man zoo teeder in de oogen, dat hij er door ontstelde, ‘onnoozele! wij bieden hem de som aan, er bijvoegende: dat het kapitaal als hij het verkiest in onze handen kan blijven en dan bepalen wij hiervoor een redelijke intrest.

De burgemeester had gaarne nog eene aanmerking gemaakt, doch hij hield zich in.

Bij Frederik's eerste bezoek aan de Blokhout's zei mevrouw in het bijzijn van Regina:

‘Dan zult gij het kasteeltje koopen.’

‘Natuurlijk,’ antwoordde de jonge notaris, ‘en gij dien grooten blok polderland’, ging hij voort, ‘doch ik vrees dat die schrikkelijk duur zal verkocht worden.’

‘Dan laten wij hem schieten,’ zeide mevrouw Blokhout.

‘Nochtans....’, merkte de notaris aan, ‘zulke panden zijn schaars te krijgen.’

‘O!’ zeide mevrouw, ‘wij zullen het bod nog verhoogen, ik wil het hebben al is de burgemeester er tegen.’

[pagina 172]
[p. 172]

Er was nu stof in overvloed om over te spreken, als gevolg der openbare verkoopingen.

‘Ik ben nooit in het kasteeltje geweest,’ zei de burgemeestersvrouw, ‘hoe is het gemeubeld?’

‘Rijk!’ zei Frederik, ‘'t zijn alle eikenhouten meubelen en de meeste zijn meesterlijk gebeeldhouwd.’

‘Ik zou ze niet begeeren,’ sprak de dame, ‘ik ben afkeerig van een ouden rommel.’

Frederik haalde de schouders op.

In dien zin werd er den ganschen avond gepraat, maar van liefde of van trouwen werd er niet gerept.

Bij den toeslag der goederen werd het kasteeltje en ook het eksterbosch aan den jongen notaris toegewezen, en de heer Blokhout had niets gekocht.

Toen de burgemeester na de toewijzing te huis den uitslag vertelde, keek zijne vrouw verwonderd op.

‘Zou Frederik nog genoeg overgehouden hebben van zijn ouderlijk erfdeel om dat alles te betalen?’ zeide zij.

‘Dat doet er niets toe; hij heeft een bankier die hem geen intrest zal vragen. Zijn oom Goedbloet heeft geld genoeg ter zijner beschikking.’

Acht dagen later had de verkoop der meubelen in het kasteeltje plaats, en Mevrouw Blokhout ging er heen, vergezeld van juffer Celia Lucas en van Regina. Mevrouw Debus en de vrouw van den vrederechter waren er ook, doch deze gingen meer om te zien dan om te koopen.

Het keukengereedschap, het beddegoed en al de dingen van dagelijksch gebruik werden nog al duur verkocht, dat zijn dingen die iedereen kan gebruiken; maar toen de heer Goedbloet het oud porcelein, het kristal en het zilverwerk

[pagina 173]
[p. 173]

inzette, kwam er geen bod. De inwoners lieten het uit achting voor den ouden notaris, aan wien zij bijna allen verplichting hadden, en er waren geene liefhebbers uit de stad. De volgende week zouden de meubelen van den baron, die zijne prachtige woning in Brugge stoffeerden, verkocht worden, en die verkooping was van grooter belang.

De houten meubelen, bestaande uit eikenhouten kleerkasten, koffers, ledikanten, tafels, stoelen en fantasie-voorwerpen werden, naar de meening der aanwezigen, duur verkocht aan een vriend van den heer Goedbloet, doch na de verkooping werd in de zaal gemompeld, dat hij uit naam van den jongen notaris had gehandeld. Frederik was inderdaad de kooper.

De burgemeestersvrouw was misnoegd. Waarom kocht haar toekomstige schoonzoon die prullen?

Toen zij met hare huisgenooten aan den avonddisch zat, begon zij de voornaamste meubelstukken op te noemen. Zij sprak onder andere van een ledikant met gedraaide kolommen, waarop een breede fijngebeeldhouwde troonhemel rustte.

‘Wie zou in zulk een hol willen slapen?’ zei Alida spottend, ‘als de notaris trouwt, zal zijne vrouw geheel den ouden bazar buiten de poort zetten.’

‘Meent gij dat Frederik eene vrouw zal nemen die geen kunstzin bezit?’ merkte Hugo op, ‘ge zijt er niet achter.’

De moeder dacht dat het niet raadzaam was Frederik's handelwijze af te keuren in Hugo's tegenwoordigheid.

‘De jonge notaris heeft meer verstand van zulke dingen dan wij,’ sprak ze. ‘In de stad heeft hij met geleerden, met beeldhouwers en schilders omgegaan. Misschien heeft

[pagina 174]
[p. 174]

hij vandaag goede zaken gemaakt; hij zal waarschijnlijk dien rommel met groote winst kunnen omzetten.’

Goede zaken gedaan! Ja, mevrouw sloeg, zonder het te weten, den spijker op den kop. Frederik had honderden franks voor voorwerpen gegeven, die in de stad duizenden zouden opbrengen.

Terwijl men op die wijze bij Blokhout aan het praten was, zat Frederik over zijnen lessenaar gebogen. Hij werkte krachtig aan dingen waaraan niemand hem kon helpen, en toen hij om elf ure te huis kwam, zat Roza ook nog te schrijven.

‘Mijnheer de notaris,’ zei Beth, ‘als Roza zooveel moet blijven werken, houdt zij het niet uit. Zij wordt elken dag bleeker; juffer Celia zegt dat ik mij bedrieg, maar 't is toch zoo.’

‘Indien het schrijven u hindert, Rozatje, wil ik niet dat gij nog een enkel zegel beschrijft,’ verklaarde de jonge notaris.

‘Ik verzeker u dat ik nog nooit zoo genoegelijk als thans geschreven heb,’ sprak Roza met zoete stem, ‘'t zou mij bedroeven u niet meer van dienst te mogen zijn.’

‘Ik heb echter bemerkt,’ zei Celia, ‘dat Roza sinds eenige weken niet meer zingt.’

‘Kom, kom,’ sprak de dokter, het geneeskundig blad neerleggend, waarin hij had zitten studeeren, ‘waar bekommert gij u over? Roza is frisch en gezond als een vogel; indien er iets aan scheelde, zou dan de geneesheer niet de eerste zijn die het bemerkt?’

Zoodra het meisje van den Boschkant aan zichzelve overgelaten was, begon zij weer te mijmeren.

[pagina 175]
[p. 175]

‘Hoe zou ik kunnen zingen,’ dacht zij; ‘heb ik gezongen toen mijn grootmoeder overleden was? En is het hartzeer dat ik thans moet verduren niet grooter dan toen? Buiten het verlies van grootmoeder heb ik vroeger alle verdriet kunnen overwinnen, en thans nu ik al mijne krachten inspan om weer de Roza van vroeger te zijn, groeit mijne smart nog gestadig aan. Ach! kon ik mij zelve overwinnen of sterven. Sterven! neen, neen,’ zuchtte zij, ‘ik moet en ik wil leven voor mijne weldoeners. Moed, Roza, moed!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken