Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 16]
[p. 16]

Vierde hoofdstuk.
Verkwikking in 't lijden.

Elie Mager woont op den hoek der eerste smalle zijstraat in een ouderwetsch huisje.

Elie is een voornaam uitdrager. Veeltijds ziet men hem in het portiek van zijn woning. Zijn grijs kroeshaar is steeds gedekt door een ros geworden hoed met een rouwband er om. De jongens zeggen dat Elie altijd in den rouw is over Van Speyk, wiens portret met een groote vochtvlak er op, in 't midden van oude baggerlaarzen, ijzeren kettingen, tinnen lepels, broeken, korsetten, mosterdpotjes, kastanjevazen en allerlei geel en groen glaswerk voor het smalle venster is uitgestald.

‘N'avend!’ zegt Elie.

‘Kom even mee binnen Elie? Ik moet je spreken,’ zegt Glover.

‘Met liefde!’ herneemt Elie.

't Is al zeer donker in het tamelijk ruime voorhuis; slechts de voorwerpen die het meest nabij de deur zijn kan men onderscheiden. Elie Mager zet zich op den rand van een kinderstoel; maar vraagt toch, wijzende naar binnen:

‘Bij de familie, of hadt je affaires?’

‘Je hebt me laatst drie gulden voor mijn ketting geboden,’ zegt Glover zachtjes.

‘Geboden? Waarachtig niet.’

‘Maar hij is het toch waard!’

‘Geef 'em er voor.’

‘Ik wou dat jij 't er voor gaaft Elie.’

‘'k Wil 'et gelooven. God zegen je!’ is Elie's antwoord, terwijl hij een leege kanariekooi uit den kinderstoel neemt en die op een wankelend hoekkastje zet.

‘Elie, ik heb geld noodig. Honger en ziekte zijn machtige vijanden. Als je een goed hart hebt, geef me dan zooveel als de ketting waard is?’

‘Negotie hét geen hart,’ zegt Elie; ‘wel 'en ziel, da's de massel.’

't Bloed vloog Glover naar de wangen. De woorden: ‘Beroerde smous!’ trilden hem op de lippen.

Elie heeft ze gehoord. - Dát moest hij maar weten.

[pagina 17]
[p. 17]

Weinige minuten later was de koop toch gesloten, en Glover verdwenen. Twee gulden en zeventig centen heeft Elie voor Wouters ketting betaald. Dertig centen minder dan hij werkelijk had willen geven.

‘Arme Hanna’, prevelt Elie binnensmonds nadat hij den ketting in het kleine bureau binnen de achterkamer heeft weggesloten: ‘dertig centjes extra voor je verdiend. Dát kan Elie toch doen: sparen voor Esthers kind, al kent ze hem niet; al stoot ze hem af. - Is het zijn schuld misschien? Kan hij spreken? Ach God! - Maar dat schelden, altijd dat schelden! - Beroerde smous....? Hij - Glover moest het betalen met dertig centjes extra voor haar. Maar zij - waarom scheldt zij dan Elie, die haar moeder toch liefhad!

 

't Is veel later geworden dan Glover gedacht heeft, nu hij met de ingekochte waren Abels kleine woning binnentreedt.

‘Stil,’ fluistert de bleeke moeder: ‘Klaartje slaapt.’

Abel zat bij haar bed. Nadat Glover de waren gedeeltelijk op de tafel gelegd, en ten deele aan de zwakke vrouw heeft ter hand gesteld, gaat hij mede naar de bedstee.

Abel zat er met gevouwen handen en gesloten oogen.

Een pijnlijke glimlach plooit Wouters mond. De dokter heeft van geneesmiddelen, van krachtig voedsel, van bouillon en eieren gesproken. - Bid jij maar goede ziel, denkt Wouter: Mijn ketting heeft de eieren al in den ketel getooverd. Straks zul jij God gaan danken. - Danken! ja wel, voor een aalmoes. Maar te danken valt er niet, als je werkt dat het schuim er afvliegt, of totdat je longen verwoest zijn; neen, want dan houdt de lieve Heer zich neutraal.

Starende op het slapende doodsbleeke meisje, valt Wouter met een knie op den grond, en drukt het hoofd in de hand, terwijl hij met den elleboog op den bedsteerand leunt: - Een rechtvaardig God! zegt hij onhoorbaar. Rechtvaardig? Als zulk volk zich vetmest ten koste van haar bloed, van haar laatste kracht. Ik weet niet wat God is; maar rechtvaardig? - O, die beulen! -

Wouter Glover kon het niet helpen, maar nu hij zijn Klaartje daar zoo liggen ziet, nu was het hem onmogelijk om zich goed te houden. Zij lag zoo stil, zoo onbeweeglijk stil, ze zag er zoo he melsch, zoo rein, zoo engelachtig uit. - O, hij moest de hand wel voor de oogen houden, want het werd hem alweer zoo bang, en - hij wist het zelf niet, hij prevelde halfluide: ‘Ze is nog zoo jong, en ik heb haar zoo lief. Ach God, laat haar leven!’

[pagina 18]
[p. 18]

Abel opent de oogen, en zeer zachtjes zegt hij:

‘Heere, Uw wil geschiede!’

‘Zij slaapt zoo kalm,’ fluistert de vader een oogenblik later, en werpt een geruststellenden blik op den trouwen Wouter.

Wouter knikte:

‘Rust is weldadig,’ fluistert hij weerom; en hij wenscht in stilte of hij de oogenblikkelijke rust van den goeden Abel kon deelen.

‘En 't geld, dat je hebt overgehouden?’ vraagt Abel weer zacht, nadat vrouw Lina een gekookt eitje voor Klaartje aan het bed gebracht en de kinderen reeds bij de tafel aan het schransen heeft gezet.

Wouter antwoordt niet, maar tast in den zak en geeft dan aan Abel de vijf en twintig stuivers, die deze terug verwacht.

Met halfgesloten oogen en de lippen saamgeperst, als wil hij zeggen: voorgoed begraven, borg Abel de helft van het ontvangen voorschot - zoo meende hij - in denzelfden zak, die het hem straks had opgeleverd.

- Brave Abel, denkt Wouter, al keek je niet half zoo ernstig, dan zou ik toch moeten glimlachen. 't Is goed dat die vervloekte aalmoes hier in mijn zak zit, want jij zoudt voor de verzoeking bezwijken; en als je mijn geld gebruikt, dan heeft Klaartje ten minste van geen ‘opgegraven lijk’ gegeten.

Klaartje bewoog zich: zij geeuwde als ware 't een zucht; en sloeg de oogen op Wouter die haar hand in de zijne nam.

‘Goed geslapen Klaartje?’ vraagt Abel.

‘Ja, heel goed vader. En zoo mooi gedroomd; ten minste in 't begin. - 't Is mij nog alsof ik het doe: Ik zweefde over den grond. Ik had de schoenen uitgedaan en gaf mij toen even op. Zonder vleugels of iets zweefde ik omtrent een handbreed boven den grond en soms ook wat hooger hier door de kamer; en ik zei tegen jou Wouter: Zie, er is geen kunst aan; je moet maar zóó doen; zie je, even opwippen. Maar jij kondt het niet; en toen zweefde of vloeide ik de deur uit, gauw of langzaam en mij zelve sturende rechts, links, heel precies zooals ik verkoos, eerst door de straat en toen een grooten tuin in. Daar ging het de smalste paadjes door, langs rozen en allerlei mooie bloemen, zoo licht als een wolkje in de lucht, altijd zwevende totdat....’

‘Droomen is gekheid Klaartje,’ zegt Wouter, die zijn geliefde vermoeid de oogen ziet sluiten.

‘Ja, maar dat zweven is toch heerlijk,’ herneemt het meisje, doch kan niet vervolgen, want Wouter beweert dat een versterkend eitje

[pagina 19]
[p. 19]

toch vrij wat heerlijker is dan zulk zweven: kom, Klaartje moest dat nu eens dadelijk gebruiken.

Maar moeder Lina vindt het niet goed dat men een zieke ‘den droom smoort’, Klaartje moet haar droom heelemaal uitvertellen. En dan zachtjes vragende:

‘Wat blief kind, altijd zwevende totdat....?’

Klaartjes bleek gezicht werd met een blos overtogen:

‘Och moeder, toen kwam er op dat pad.... iemand.... die....’

‘Maar Lina,’ zegt Abel: ‘wat gaat ons die droom aan. Ik zie dat het haar aandoet. Is het niet kind? Wouter heeft gelijk: je lichaam met Gods hulp versterken, dat is beter.’

Terwijl Abel nog sprak, werd er een zacht geklop op de straatdeur vernomen.

Abel ging zien wie er wezen mocht. 't Was Tiel de spinner, een klein bleek man met een langen neus en een schreeuwerige stem.

‘Of Glover hier is?’ klonk de vraag.

‘Waarom?’ vroeg Abel.

‘Aldaarom,’ kraaide Tiel.

‘Wat is er?’ vraagt Glover, die naar de deur gaat, terwijl hij met de hand het lamplicht ziet af te sluiten. En dan, als hij het bleeke gelaat van Tiel om den hoek der deur heeft bemerkt, vervolgt hij zachter: ‘Waarom moest je hier komen? Ze weten immers dat ik mijn woord houd.’

‘Maar er is haast bij,’ zegt Tiel geheimzinnig.

‘Wat? Waar is haast bij?’ vraagt Abel.

‘Tiel is gek vader,’ zegt Glover, en dan tot den spinner, terwijl hij hem met de deur den langen neus bijna platdrukt: ‘Ga weg, je weet dat hier zieken zijn.’

Abel zag Glover van ter zijde aan, en fronste het voorhoofd.

Moeder Lina zat bij de bedstee en was Klaartje behulpzaam met het pellen van 't ei.

‘En wat was het eind van den droom, Klaartje?’ vorschte de moeder, terwijl zij tersluiks een blik op de mannen wierp.

Klaartje werpt mede een schuchteren blik naar de deur, en zegt dan zachtjes:

‘Och moeder, toen kwam er in eens op dat pad die leelijkerd, je weet wel....’

‘Binzer....?’

‘Stil moeder; niet noemen.’

‘En toen?’

[pagina 20]
[p. 20]

‘Toen greep hij weer naar mijn arm, maar ik vloeide zóó gauw langs hem heen, dat hij mij niet vatten kon.’

‘Moet zij nu toch vertellen?’ zegt Wouter: ‘'t Is niet goed, ik hoor het aan 't kuchen.’

‘Laat haar eten Lina, en geef de kinders nog een snee roggebrood,’ zegt Abel. En dan zeer zacht tot Wouter, terwijl hij hem vertrouwelijk op den schouder klopt:

‘Wees voorzichtig Glover, uit de ongerechtigheid wordt geen heil geboren.’

‘Wie zegt je dat ik iets anders dan gerechtigheid wil?’

‘Wouter!’ roept Klaartje eensklaps, tamelijk hard.

Wouter is aanstonds toegeschoten, en als hij zich geheel en al over de geliefde heenbuigt, en haar een zoen op de bleeke wang drukt, dan fluistert zij:

‘Je wilt toch niemand kwaad doen, is 't wel, Wouter? Vader heeft gelijk dat God goed is. - O, het eitje smaakt zoo lekker beste Wouter.’

Klaartje zag niet dat Wouter de vuist balde; zij zag niet dat de tranen hem in de oogen sprongen, maar ze wist toch evengoed als hij - ofschoon ze 't elkander niet zeggen durfden - dat dit ziekbed zeer zeker haar doodsbed zou zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken