Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hanna de freule (ca. 1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hanna de freule
Afbeelding van Hanna de freuleToon afbeelding van titelpagina van Hanna de freule

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (4.55 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hanna de freule

(ca. 1900)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Drie en twintigste hoofdstuk.
Een kille morgen.

't Werd zes uren in den morgen. De maan verlichtte nog altijd het kleine vertrek.

Met het hoofd achterover en de armen kruiselings over de borst, slaapt nu ook Wouter in moeders leunstoel. - Nog voor weinige minuten geloofde hij niet dat het hem mogelijk zou zijn om in den slaap een oogenblik vergetelheid te vinden.

En terwijl Wouter daar nu neerzit en slaapt, houdt Hanna Van Til den blik onafgebroken op hem gevestigd.

- Nu kan ze het wagen: Zachtkens laat zij zich uit de bedstee glijden. Neen, die kleeren van vrouw Glover behoeft zij niet meer. Immers hij zal haar niet zien, en niemand zal haar zien.

Toch doet de vrees dat hij ontwaken mocht, haar den adem inhouden; toch zorgt ze dat haar schamele plunje het gansche lichaam bedekt.

Terwijl ze zoo bezig is - dood-doodstil, en hem geen oogenblik uit het oog verliest, bonst haar hart met geweld.

- Daar liggen nog op dien stoel de overblijfsels van het brood, waarmee hij ‘het halfwijze kind’ uit haar doodsstrijd heeft opgewekt.

- Waarom had hij haar niet gesmoord met den stroozak, waarop ze lag, zooals men dat razende menschen doet. Zij is immers gek, krankzinnig; van den duivel bezeten!

- Dat brood is vervloekt. Waarom heeft hij haar brood gegeven!

- Nu moet zij leven, terwijl een schoons droom voor altijd verdween; terwijl men haar lastert en schuwt en veracht; terwijl er niemand is, die haar zal beschermen voortaan.

[pagina 124]
[p. 124]

- Stil, hij mag niet wakker worden; en evenmin de oude vrouw, die zegt dat zij van den duivel bezeten is.

- Waarom ligt dat mes daar op die tafel? Nu, wat gaat haar dat mes aan!

- Maar dat is het mes, waarmee hij het brood heeft gesneden - voor haar. Zij moet het zachtjes opnemen. Hij mag het niet hooren. Als hij wakker werd en haar zag; of ook als de oude ontwaakte en haar uit de bedstee begluurde, dan zouden zij zeker gelooven dat de duivel haar het mes in handen gaf.

- Maar waarom mag zij het mes niet opnemen, waarmee hij het brood sneed; en - waarom mag zij niet sterven? Is zij niet ellendiger dan Klaartje geweest is?

- Heeft zij een vader en moeder om bij haar sterfbed te schreien? Heeft zij zusters en broers om haar den afscheidskus te geven?

- En die daar slaapt in den stoel, hij heeft om Klaartje zijn eerste tranen gestort; haar heeft hij bij de zoetste namen genoemd, háár heeft hij het sterven verlicht!

Met het mes in handen staat Hanna nog eenige seconden niet ver van den stoel waarin ‘haar vijand’ rust. - Zij kan het donkere oog niet van hem afwenden.

- Ja, Klaartje heeft hij het sterven verlicht, en - voor Hanna moest hij brood snijden om haar het ellendige leven te rekken! denkt ze nogmaals bijna overluid. - Dan wendt ze het mes in de hand. Een glimp der maan weerkaatst vluchtig in het blanke staal. - Schrikt ze van dat zacht geflikker? De lange donkere haren, die haar nog los om de schouders zwieren, strijkt ze haastig weg van het voorhoofd. - Spoed! men zal wakker worden. Als men haar ziet dan zal men ook de tranen bemerken, die haar met geweld in de oogen springen. - Krankzinnige tranen!

- Hanna heeft eens van een roos gedroomd: ‘En daar schitterden groote dauwdroppels op die roos,’ omdat hij die haar gekweekt had schreide. En de zon kwam door het venster en nam de dauwdroppels weg.

- Maar de maan die in het staal blinkt kan geen tranen wegnemen. - Voort dan Hanna, voort!

Het mes heeft ze weer zachtkens op de tafel gelegd. - Zonder eenig gerucht bereikt zij de deur. Het slot knarst; de grendel grienst.

Glover beweegt zich.

Het bloed vliegt Hanna naar de slapen. Met de beide handen bedekt zij haar gelaat.

[pagina 125]
[p. 125]

- Is hij haar genaderd? - Ziet hij haar vlak in het aangezicht? - Vraagt hij haar wat zij denkt en wat zij doen wil?

Langzaam glijden haar handen ter zij en opent zij weer hare oogen. - Neen, hij zit nog in den stoel. - Kalm en geregeld is zijn ademhaling in den slaap. - Nu zal ze heengaan. - Ja. Maar als hij dan slaapt, waarom zou zij hem dan niet aanstaren totdat hij wakker wordt? - O God, als hij wist dat Hanna zijn Klaartje nooit eenig kwaad heeft gegund. Dat zij drie dagen lang aan God heeft gevraagd of hij vrij mocht komen, ofschoon hij haar vijand was. Indien hij wist....

Een onverwachte beweging van den slapende, waardoor zijn gelaat zich meer naar Hanna's zijde keert, doet haar sterker dan te voren ontroeren.

‘O Heere Jezus!’ lispt ze. - En toen - voor het laatst had ze het schoone gelaat van dien.... vijand bij het flauwe licht der maan gezien, en voort is ze toen ter deure uitgesneld: Ja, Hanna zal hem ‘zijn medelijden laten met het arme halfwijze kind!’

 

Toen Hanna zich voortspoedde door de ledige straten naar de buitenzij van het stadje, toen gevoelde zij in den aanvang de koude niet, die haar om de weinig gedekte leden joeg. Een geweldige angst dreef haar voort:

- Men mocht haar hooren of zien; haar achtervolgen; inhalen en beletten haar plan te volvoeren! Opnieuw zal men haar dan beschimpen en uitjouwen. Van 's morgens vroeg tot soms in den nacht zal ze weer moeten arbeiden, altijd hetzelfde, altijd voortgezweept, zonder de dingen te begrijpen of te aanschouwen waarvan ze zoo dikwijls droomt.

- O zeker, als zij dood en in den hemel is, dan zal zij heel anders wezen; dan zal zij ook kunnen zien, wat er in de boeken gebeurt, want die zwarte regels zijn altemaal prenten, als men maar weet en geleerd heeft hoe men ze zien moet. Dan zal zij uit de hoogte een zee kunnen zien, een water zonder einde, altijd grooter en dat nooit zooals het land, in de verte met den rand aan de lucht raakt. Dan zal zij achter de wolken zijn en kunnen opmerken hoe ze aan de lucht vasthouden en toch drijven, als een schip op de rivier. Dan zal ze begrijpen hoe de zon 's zomers zoo warm wordt, en van wien het gezicht in de maan zou wezen. Nu moet zij wel gelooven dat het van onzen Lieven Heer Jezus is. Ja, dat gelooft zij wel, maar 't zou ook het gezicht van haar arme moeder kunnen zijn. Haar arme moeder....!

Hanna is den dijk reeds genaderd. Nu rilt zij van koude. De

[pagina 126]
[p. 126]

dijkglooiing, die door een strenge nachtvorst met een doorzichtig wit werd overtrokken, glinstert in den vollen maneschijn. De kleine roeiboot, die ginds bij de krib tusschen de bladerlooze wilgen is vastgemaakt, blinkt mede van het rijp op haar boorden en banken.

- Zie, dat is een doodshemd. God heeft het haar geweven in dezen nacht. - God wil dat zij zal komen om te bidden voor den man, die gisteren gestorven is, opdat hij niet eeuwig zal branden. En God zal haar bij moeder brengen en bij Klaartje; en Klaartje zal haar welkom heeten met een zoen, en getuigen dat zij haar nooit eenig leed heeft gedaan. En Hanna zal er ook bidden, ja dwingen den goeden God dat Hij den man die nu slaapt, nog eens zal doen spreken in een donkere schuur, en dat er een donder zal komen en de muren van 't Kromveld naar buiten zullen vallen, opdat allen die er in zijn, verlost worden van den levenden dood!

Hanna schrikte. 't Was haar eigen schaduw, die ze eensklaps voor zich gezien heeft op de droomerig glimmende helling. - Ze huivert. Maar ze vreest niet voor 't geen ze doen wil. - Men zal lachen en zeggen: Ziet ge wel dat ze krankzinnig was.

- Maar wie leven en zich niet verdrinken, die zijn krankzinnig. - Waarom heeft ze zoolang geaarzeld en het niet gedaan in de bange dagen, toen ze dien rijken hardvochtigen man wilde spreken, maar hem dood moest vinden in zijn mooi wit huis?

- Neen, nu aarzelt ze niet. - 't Was aan de helling van den dijk dat haar arme bedrogen moeder den laatsten snik heeft gegeven. Dáár, op dezelfde plaats misschien, zal nu haar kind.... Ja voort dan; 't is zoo bitter koud hierbeneden.

Hanna's voet drukt het boord der schuit. Het vaartuigje wiegelt door den onverwachten schok, en verbreekt het teer kristal, waarmee de vorst het aan het gele lies en aan het oeverzand had verbonden.

Nog eens ziet het arme fabriekskind om.

Nu verheft zij zich op den rand van het bootje; haar andere voet raakt de met rijp bedekte schuitbank.

Een enkel oogenblik teekent Hanna's slanke gestalte zich donker tegen het grauw der rivier, nog boven de naakte wilgen uit.

Nu is zij verdwenen. De schuit stuift aan bakboord omhoog. Het water klotst. Het dun-ijs knettert. Een ijzeren ketting ringelt en schuurt tegen het hout van de kribbe. - Weer klotst het zachtjes. - Het neergestooten lies herstelt zich. - De rimpels in den stroom verliezen zich, en.... zijn verdwenen.

Alles is weer stil; doodstil in 't ronde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken