Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Romantische werken. Deel 2: Arme Samuel en Een winternacht (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Romantische werken. Deel 2: Arme Samuel en Een winternacht
Afbeelding van Romantische werken. Deel 2: Arme Samuel en Een winternachtToon afbeelding van titelpagina van Romantische werken. Deel 2: Arme Samuel en Een winternacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.23 MB)

Scans (5.98 MB)

ebook (3.61 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Romantische werken. Deel 2: Arme Samuel en Een winternacht

(1877)–J.J. Cremer–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

IX.

Arme Samuël!

Wie is het die hem dat woord gedurig in de ooren fluistert?

- Gij liegt het, onzichtbare, die daar telkens datzelfde herhaalt.

Grimmig nachtspook, verwijder u! Samuël is gelukkig! Hij is overstelpt van geluk! Daar liggen ze immers die fraaie bloemen op den stoel voor Emma's legerstede. Nog eer het concert kon geëindigd wezen, heeft men die aan zijn woning bezorgd, en - zie dan dat bijschrift:

‘Leve de kleine virtuose Emma Stoppel! Leve haar vader!’

Zeer laat in den avond is der dienstbode nog bovendien een doos overhandigd, waarin zich, behalve een kransje van zeer fraaie ofschoon gemaakte witte rozeknopjes, nog een kistje met fijne Eaude-Cologne, benevens een flacon met prachtigen stop bevond.

Samuël Stoppel heeft het kransje op het hoofdje der kleine gelegd, op het engelenkopje der virtuose, die - nu slaapt.

Ja, zij slaapt weder op haar leger in de alkoof. Heeft de vader geen waarheid gesproken, toen hij - nu juist een etmaal geleden - profeteerde: Wanneer gij hier weer zult liggen, kleine engel, dan.... ha! dan liggen de lauwers er naast. Ja, en de lauwers voor uw vader meteen.

Het is onmogelijk om de reeks van Samuëls gedachten te volgen. De meest verschillende denkbeelden verdringen elkander, of worden, ternauwernood geboren, al aanstonds versmoord. Toch luisteren wij een oogenblik naar die stem zijner ziel, en gedenken er bij: wèlk een dag het geweest is.

- Lauweren! Stoppels naam vereeuwigd in de gedenkrollen der heilige kunst! Vereeuwigd! - Kind, kind! door u! - De vrouw die ik huwde, alleen om mij kinderen te schenken en onafhankelijk van de wereld te maken, ook haar komt een lauwer toe. Wij zullen die leggen op haar graf. - Da soll immer studirt werden! - Welk een geestdrift in die zaal; welk een gloed in die anders zoo koude Hollandsche harten! - En zij beefde niet!

- O, wanneer zij gebeefd had! Hemelsch kind! Nog pas

[pagina 143]
[p. 143]

zeven jaren! Dank het uw vader; hij schonk u dat talent! Gij hebt hem tot koning verheven! Gij hem tot koning; hij u.... tot vorstin! Wij beiden zijn éen. Waar men Emma zal noemen, noemt men haar vader! Die flauwte was een gevolg der ontvangene eer. Een zenuwtoeval? Neen! Immers zij slaapt...? Ja, hoor, haar ademhaling is.... misschien wat snel. - Luister; is zij sneller dan de mijne? Neen er is toch zoo héel veel verschil niet. - Lief kopje met dat kransje! Moeder! als gij zóo uw kleindochter zaagt, moeder, wat zoudt gij trotsch op haar wezen, ook trotsch op uw zoon! hij bewaarde uw talent en schonk het aan uw kleindochter....

‘lk dank u, moeder, voor die gave. - U? Maar God...?

Ja God! - Ik heb van Hem geleerd toen ik een kind was. Men leerde mij dat Hij de Liefde is. Ik achtte dat logentaal, grove logentaal! De scheppende kracht was tirannie. Maar nu, zou Hij werkelijk liefde wezen? - Die bloemen; die zegepraal der heilige kunst!... Moeder! - ik spreek tot u.... Hoe, leeft ge dan? Ja - wáar? Zou alles wáar zijn? - Mijn hoofd wat gloeit het. Bravo! Bis! - Moeder! God! - God, ik dank U!

 

Gij behoeft niet zoo voorzichtig binnen te treden, gij, liefderijke en altijd waakzame verzorgster der kleine Emma; Samuël zal niet zoo spoedig ontwaken. Een diepe slaap heeft hem in zijn armstoel overweldigd. Nooit heeft hij toegestaan dat Emma uw slaapvertrek zou deelen; dat heeft u menigen nacht van onrust gekost, maar dezen nacht hebt gij wel 't meest er onder geleden. Bartje-nicht, Samuël heeft u ook dezen avond van het leger der kleine verjaagd, immers dewijl zij sliep; rustig sliep.

Daar staat de goede en trouwe maagd bij het leger van haar pleegkind. Zooveel ze kan, zal ze haar moeders gelofte vervullen; zij zal waken.

Oom Samuël heeft niet willen gelooven dat het zenuwtoeval der kleine Emma, waarvan zich alreede op den terugrit de verschijnselen geopenbaard hebben, iets meer dan het natuurlijk gevolg der warmte in die zaal, of der opgetogenheid van het publiek geweest is.

‘Zij heeft immers al meer zulk een flauwte gehad;’ heeft Samuël gezegd: ‘Ik heb er mij dikwijls over bekommerd; maar, alles is nu anders zoo heerlijk afgeloopen. Morgen is zij weer beter, en dan - dan mag mijn liefje wat rust hebben. - Wat rust, ja, éen flinke les en twee uren studie per dag, dàt zal voldoende zijn; tegen 't voorjaar naar Parijs, naar 't Conservatoire, of,.... neen, 's vaders leiding blijkt voldoende te wezen: Groot door het genie! Leve de kleine virtuose! Leve haar vader!’

Met onrustigen blik beschouwt Bartje haar pleegkind.

Emma ligt stil, doch haar ademhaling is ontzettend gejaagd. Het meisje betast de wang der kleine. - Hemel, wat gloed! Die handjes - als vuur!

[pagina 144]
[p. 144]

Maar de vader heeft van geen dokter willen hooren; een dokter op zulk een avond!

Samuël slaapt. Van verre klinkt de ratel van den nachtwacht; die nachtwacht moet Bartje helpen: hij zal den geneesheer ontbieden. Met de bede op de lippen, dat God haar pleegkind zal behoeden; dat de vreeze voor haar toestand overdreven mag zijn; met de bede: ‘Vader, Geest der liefde, ontferm u over de kleine; ontferm - o ontferm u over den eerzuchtigen man!’ met tranen - lang verkropte tranen in haar lieve oogen, spoedt het meisje zich naar beneden, en ja.... de nachtwacht zal aan haar wenschen voldoen.

Bartje-nicht heeft naast Emma's leger het overige van den nacht wakende doorgebracht. Zij heeft geluisterd, geluisterd naar de gejaagde ademhaling der kleine; naar de onsamenhangende woorden die somwijlen aan Emma's brandende lipjes zijn ontvloden, en haar hevig deden ontstellen. Bartje heeft geluisterd, geluisterd naar de diepe, óok somwijlen onrustige ademhaling van dien vader in zijn leuningstoel; zij heeft geluisterd, of ze niets hoorde op de straat, of zij geen huisschel vernam...? Neen, dat laatste niet. De komst van den geneesheer is vruchteloos door het meisje verbeid geworden; en toch, zij had dien nachtwacht een drinkgeld gegeven. Maar, niet slechts heeft Bartje gewaakt en geluisterd, ze heeft ook haar lieve nichtje het hoofdje verfrischt; haar lippen bevochtigd; van het ontvangen reukwerk op het dekkleed gesprenkeld; ijlings heeft zij pappen van zuurdeeg bereid en die aan de voetjes der kleine gelegd.

De eerste morgenschemering breekt aan. Samuël slaapt nog. Emma ijlt akelig; och zoo akelig! De dokter komt niet, en....

‘Oom Samuël! Om Samuël!!’ roept Bartje zachtjes: ‘Wordt eens wakker; oom Samuël! de kleine Emma....’

Emma....!? De vader ontwaakt, - wij gelooven uit een vreemden maar toch zoo zaligen droom. - Hij wrijft zich de oogen; springt overeinde: ‘Emma!’ zegt hij haastig. ‘Wie is er; wat wil je?’

Ja Samuël, uw kind is wel ziek! Zie maar, een hevige koorts heeft haar aangegrepen. Gij spreekt, maar zij verstaat u niet; zij geeft geen antwoord. Ei hoor! thans roept zij zachtkens: ‘Paatje! lieve paatje!’ - En hij: ‘Mijn kind! mijn Engel! hier ben ik.’

Doch Emma antwoordt niet weder; wat Samuël ook poogt, zij herhaalt dat lieve, dat vleiende ‘paatje!’ niet meer.

‘Lieve Jezus! lispelt de kleine op zoeten toon: O lieve Jezus wil mij bij maatje brengen; de menschen roepen zoo hard. - Mijn kleine roosje is óok in den hemel;’ en iets luider: ‘Ja, als ik niet beef zal ik spelen; éen - twee - drie - vier.’

‘Oom Samuël, ik bid u wees rustig;’ spreekt Bartje: ‘Vermoei haar niet, 't zal beter worden wanneer de koorts voorbij is. Ga nu zitten; of nee, ga zelf en haal een dokter; ik zond al een boodschap, maar er is nog niemand gekomen.’

[pagina 145]
[p. 145]

‘Ja, zij zal beter worden!’ roept de vader: ‘Zie maar, de morgen is helder en de lucht onbewolkt: de zachte lichtstraal die door de openstaande alkoofdeur naar binnen valt, beschijnt juist haar hoofdje; zie - ja, zij zal beter worden. Zij moet schitteren als eene zon; ik heb het gedroomd. Waak Bartje, waak! ik haal den dokter.’

 

- Goddank! Goddank! juicht het in Bartje's boezem: Gevaar is er niet! De geneesheer heeft dat verzekerd: Goddank, die lieve zal behouden worden! Geen vrees! Samuël heeft recht gehad toen hij haar herstelling voorspelde! Doch, terwijl die trouwe verpleegster der kleine zoo juicht, rijst meteen haar bee ten Hoogen: Och, of dit krankbed hem leerde, zijn kind meer te sparen en zijn eerzucht te beteugelen!

En de dag spoedt voorbij, en de zon daalt glansvol ter kimme.

Er is een dringende bede gekomen dat Emma Stoppel zich met haar vader nogmaals in 't publiek zal doen hooren; er kwamen ook bezoekers en - nóg meer bloemen, levende bloemen!

De nacht gaat voorbij. 't Wordt weer morgen, een schoone morgen.

‘Vooral niet erger;’ zegt de geneesheer.

De zonne daalt; de zonne rijst, - nog eens, - alweder, - ten derden - ten zesden - ten negenden male. - Ja, het leven zal in dien kamp de zege behalen.

Samuël heeft de bloemen, nu reeds negen dagen oud, nog heerlijk frisch gehouden; de steeltjes afgeknipt, en gedurig versch water gegeven. De bouquet is nog mooi; zij mag niet verflensen.

De arts heeft verzekerd dat de crisis voorbij, en alles zeer wel is.

‘Ik beloof het je Bartje, ik zal mee ter kerke gaan en God danken voor Emma's herstel;’ fluistert de vader, en voegt er bij: ‘Den vierden Vrijdag van Januari dan speelt mijn liefje nog eens voor een onbegrensd groot publiek; al spoedig dáarna gaan we naar Parijs; en jij Bartje, jij gaat met ons mee.’

Kleine Emma is wel dof en mat, maar zij houdt toch haar oogjes gevestigd op het muziekblad dat de vader haar voorhoudt. ‘Dit - maar eerst heel weer beter;’ spreekt hij zachtjes: ‘den vierden Vrijdag in Januari.’

't Meisje fluistert: ‘Goed lieve paatje;’ en sluit haar oogjes.

De avond daalt nogmaals. 't Blijft heerlijk November-weder.

De nacht is stil. 't Is ook stil binnen het ledikantje in de alkoof. Heel stil.

Bartje ligt voor Emma's bedje geknield.

Hemel! wat beeft die trouwe verzorgster. Hoor zij snikt... luide, luider! Zij wil opstaan, - zij kan niet:

‘Samuël, Samuël!!’ krijt ze dof en, - daar nadert de vader.

O! vraag ons niet meer; eisch geen hartverscheurend tooneel;

[pagina 146]
[p. 146]

de pen trilt in onze hand. Emma is dood. Dood!! Het speeltuig ligt verbrijzeld. De engel is verlost.

Ontzinde vader!

Arme, arme Samuël!!!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken