Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sprookjes uit Suriname (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sprookjes uit Suriname
Afbeelding van Sprookjes uit SurinameToon afbeelding van titelpagina van Sprookjes uit Suriname

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Illustrator

Maria Heylen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sprookjes uit Suriname

(1964)–Mathieu Custers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Niet mooi van Anansie

Onder de dieren zowel als onder de mensen, heb je er die liever lui zijn dan moe. En het mooiste van al is: die heren houden van lekker eten en drinken. Hoe ze eraan komen, mag Joost weten.

Zo was het ook met Anansie, die in het dorp langs de rivier woonde. Hij deed niets, helemaal niets en toch had hij zijn vrouw en kinderen in 't leven te houden. De andere dieren be-

[pagina 24]
[p. 24]

grepen er niets van. Omdat er hongersnood in het land was, moesten ze het zuinig aanleggen om rond te komen. Elke dag kregen ze al minder te eten dan de vorige dag.

Maar het gezin van Anansie zag er gezond en fris uit, alsof het van de honger niets had te lijden.

Dat was het oneerlijke geheim van Anansie.

‘Zolang er ergens eten te vinden is’, dacht de spin, zullen ik en de mijnen geen honger lijden. Dat zou te erg zijn. Ik zal wel zorgen dat we niets te kort komen’.

Op zijn wandelingen had hij bemerkt dat er op het veld van 't opperhoofd goede en rijpe rogge stond. Met een beetje minder, lachte Anansie, zal de baas ook toekomen.

Wanneer iedereen in het dorp te ruste was, trok Anansie met een zak op zijn rug naar het veld van het opperhoofd. Lang werk had hij niet; zijn zak was vlug gevuld. Zo was er altijd eten genoeg in het huishouden van Anansie. Verminderde de voorraad dan maakte de spin opnieuw een wandeling in de nacht. Overdag had hij tijd genoeg om uit te slapen.

De eerste dagen en weken ging alles goed. Het opperhoofd of zijn knechten zagen er niets van dat er rogge werd gestolen. Maar het kon niet blijven duren: ze moesten het merken. Toen had je de poppen aan 't dansen. Wie was de dief? Dat moest iemand van het dorp zelf zijn. Maar wie? Het opperhoofd kon zo maar niet in elke hut gaan kijken. Men zou hem uitlachen.

Hij riep zijn ministers bij elkaar.

‘Luister eens hier’, zei hij. ‘Je weet dat er op mijn velden wordt gestolen. Dat moet uit zijn. Kunnen jullie me een middeltje aan de hand doen om de dief te pakken te krijgen?’

De ministers kregen rimpels in hun voorhoofd van al dat nadenken. Iedereen mocht het zijne zeggen. Al vier waren er aan 't woord geweest, maar het opperhoofd had elke keer met zijn

[pagina 25]
[p. 25]

hoofd ‘neen’ geschud. Het stond hem niet aan wat ze hadden gezegd. Er schoot nog één minister over. Zou die het weten?

‘Opperhoofd’, zei hij, ‘je moet een pop laten maken zo groot als een mens. Die zet je op de plaats waar men de voetstappen van de dief heeft ontdekt. Dan smeer je de pop in met lijm. Wanneer de dief weer terugkomt, zal hij de pop zien en dan zal hij misschien weglopen. Maar als hij ziet dat er niets gebeurt, komt hij zeker terug. Hij zal beginnen te lachen met dat ding en zeggen: “Ze willen me pakken”. Hij zal de pop grijpen om ze tegen de grond te gooien, maar... dan hebben wij hem te pakken’.

‘Bravo. Proficiat!’, riep het hoofd. ‘Dat heb je fijn bedacht’.

Onmiddellijk werd er een pop gemaakt en op haar plaats in het veld gezet.

Zoals andere nachten ging Anansie op stap om zijn voorraad rogge te halen op het veld van 't opperhoofd. Hij was daar bijna mee klaar, toen hij opeens de pop voor zich zag staan.

Hij schrok eerst wel een beetje. Was hier nog iemand? Maar een dief moet van een beetje niet bang zijn. Dat hoort er niet bij. Zo dacht de spin ook.

‘Goede dag, vriend. Ben jij ook hier?’ zei hij.

Er kwam geen antwoord. Vreemd, dacht Anansie. Dan nog eens proberen.

‘Dag vriend’.

Weer kwam er geen antwoord.

‘Hoor je dan niets? Kun je niet spreken? Je bent een raar schepsel. Ga op zij en laat me door, ik moet op tijd thuis zijn’.

Toen Anansie wat beter toekeek, zag hij dat het een pop was.

‘Hahaha’, riep hij. ‘Meen je me te foppen? Dan moet je een beetje vroeger opstaan, kameraad. Nee, mannetje, dat doen we zo niet. Als je je mond niet kunt opendoen en beleefd terug-

[pagina 26]
[p. 26]

groeten, dan moet je maar ophoepelen. Daar heb je wat’.

Meteen sloeg Anansie de pop vlak in haar gezicht. Ze bleef recht staan. Maar wat was dat? Hij kreeg zijn hand niet meer los. Ze plakte vast aan het gezicht van de pop. Hij trok wat hij kon, maar het hielp niet. Dan maar met de andere hand gewerkt om los te komen. Die bleef ook plakken.

Daar stond Anansie nu. Hij begon over heel zijn lichaam te rillen en te beven van angst. Het zweet brak hem van alle kanten uit. Hij zat vastgeplakt, zo vast, dat hij niet meer weg kon. Doch dat was het ergste niet. Wanneer de nacht voorbij was zouden de dienaren van 't opperhoofd komen. En dan? O wee.

Arme Anansie. Hij voelde de slagen die hij zou krijgen al op zijn rug neerkomen. Dat was erg, maar niet helemaal het ergste. De pijn zou voorbijgaan. Maar het opperhoofd zou hem veroordelen om onthoofd te worden, omdat Anansie op zijn veld gestolen had. Eenmaal zijn kop eraf, was het voor Anansie voor altijd voorbij.

Hij had willen huilen en schreeuwen om hulp, maar hij durfde niet. Dan zouden ze hem zeker in het dorp horen en dan was zijn liedje uit.

Anansie wist niet wat doen. Kwam er maar iemand om hem te verlossen. Hij zou hem alles beloven, als hij maar niet bij het opperhoofd werd gebracht.

Toen hij zo stond na te denken, hoorde hij plots het geluid van lichte voetstappen. Voorzichtig keek Anansie naar links en rechts. En ja. Daar kwam meneer sprinkhaan aan op zijn lange poten. Die kwam hier iets meer doen dan een wandelingetje maken. Dat begreep Anansie maar al te goed. Heimelijk was hij blij, dat hij een kameraad in 't vak had gevonden.

Toen de sprinkhaan dicht genoeg was genaderd, riep de spin:

‘Ssst, sst’.

[pagina 27]
[p. 27]

De sprinkhaan deed verwonderd toen hij Anansie zag staan.

‘Wat doe jij hier?’, vroeg hij.

‘Hetzelfde wat jij van plan was te doen’, antwoordde Anansie. ‘Of meen je soms dat ik het niet heb gezien?’



illustratie

[pagina 28]
[p. 28]

‘Zwijg daarover. Kom even helpen, dan zijn we meteen klaar’, stelde de sprinkhaan voor. ‘Dan gaan we samen naar huis’.

‘Je hebt mooi praten’, zei de spin. ‘Maar eerst moeten we deze vent zien weg te krijgen. Die zou ons verraden en dan loopt alles mis. Steek een handje toe, want alleen kan ik hem niet de baas. Als jij aan mijn lijf trekt, zal ik hem met mijn handen vasthouden’.

‘Vooruit’, zei de sprinkhaan.

Hij pakte de spin goed vast, zette zijn lange, magere poten in het zand en begon uit alle macht te trekken.

‘Eén, twee, drie’.

Boem. Alle twee tuimelden ze tegen de grond, maar de pop bleef staan.

‘Verdraaid’, dacht de spin. ‘Nu is het nog niet gelukt. De sprinkhaan is zo'n babbelkous, dat ik vroeg of laat toch verraden word door al zijn geklets. Ik moet de schuld op hem schuiven, dan ben ik ervan af’.

De sprinkhaan stond nog te lachen, omdat ze zo op de grond waren getuimeld.

‘We hebben het niet goed gedaan’, zei Anansie. ‘Opnieuw en beter. Pak jij de pop vast en ik zal trekken’.

‘Aangenomen’, zei de langpoot.

Als een wilde vloog hij op de pop aan, pakte ze vast en begon al te trekken. Anansie verzette geen voet. Ziezo, dacht hij, dat is wel gelukt.

Toen bemerkte de sprinkhaan dat hij door de spin was bedrogen. Hij zat op zijn beurt zo vast geplakt, dat hij niet los geraakte. Hij trok wat hij kon, maar het hielp geen zier. In plaats van de arme sprinkhaan te helpen, stond Anansie hem uit te lachen.

[pagina 29]
[p. 29]

Intussen was het dag geworden.

De dienaren van het opperhoofd kwamen kijken of er weer was gestolen. Ze zagen de sprinkhaan aan de pop vastzitten.

‘Ha, daar hebben we de dief te pakken’, riepen ze.

De sprinkhaan begon al te kermen en te huilen, maar dat hielp niet. Zij trokken hem van de pop en begonnen met hun stokken op zijn rug te slaan.

‘Ik ben het niet geweest. Ik heb het niet gedaan’, schreeuwde hij. ‘De spin heeft het gedaan, die lelijke valserik’.

‘Hoor hem eens’, zei Anansie tot de dienaren. ‘Nu heeft hij 'n grote mond. Je ziet wel wat voor een kerel hij is. Eerst gaat hij stelen op het veld van het opperhoofd, en dan beschuldigt hij iemand anders. Nee, mannetje, daar maak ik mijn vingers niet aan vuil. Je verdiende dat ze je doodsloegen’.

Terwijl de dienaren nog met de sprinkhaan bezig waren, ging Anansie naar huis. Hij lachte omdat z'n hst zo goed gelukt was.

Voortaan ging hij niet meer naar het veld van 't opperhoofd om daar zijn voorraad te halen. Dat zou te gevaarlijk worden. Anansie was slim in die dingen. Hij ging naar de akker van de sprinkhaan, want die zou hem niet durven aanklagen bij het opperhoofd.

Anansie en zijn gezin leefden er goed van. De arme sprinkhaan durfde haast niet meer buiten komen, zo schaamde hij zich.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken