Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De historie van Reynaert de Vos (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van De historie van Reynaert de Vos
Afbeelding van De historie van Reynaert de VosToon afbeelding van titelpagina van De historie van Reynaert de Vos

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.67 MB)

Scans (35.82 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.J. Rozendaal



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De historie van Reynaert de Vos

(1963)–D.L. Daalder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Hoofdstuk 9
Reynaert in ongenade

Nobel ontving de begenadigden met vriendelijk gelaat en hoofse woorden. En menigeen, die met Brune en Isengrijn de spot had gedreven, toen ze in ongenade waren gevallen, sprak nu honingzoete woorden en dong naar hun gunst, ongevoelig voor de honende taal en het trotse gebaar van de oude vijanden. Niemand ondervond sterker de haat en de minachting van het tweetal dan Belijn en zijn geslacht. Waar zij of hun verwanten rammen of schapen vonden, grepen zij de vreedzame en schuchtere dieren en doodden hen onbarmhartig. En tot in onze tijd bleef de vijandschap duren en werden de onnozelen een prooi van de roofzuchtige barbaren met klauwen en scherpe tanden.

‘Eer zal ik u beiden bewijzen,’ sprak Nobel tot de beer en de wolf. ‘Twaalf dagen zal ik het hoffeest verlengen om u te gerieven en te verheugen. Het is mij een grote vreugde, u te mogen ontvangen, nu na veel misverstand en dwaling de vrede tussen ons is hersteld.’

En overal zond de koning zijn boodschappers rond om allen te noden aan het hof, die al eerder waren vertrokken en gesteld waren op dans en spel en vrolijkheid en de vrede meer liefhadden dan de strijd. Uit alle delen van het grote rijk stroomden de gasten naar het hof. En er waren schalmeien en trompetten, die de rondedansen begeleidden en op menige wedstrijd wedijverden de dieren in behendigheid en kracht. Vorstelijke gulheid richtte een feestmaal aan, waar men eeuwen later nog over zou spreken: kostelijke spijzen vulden de tafels en in de bekers parelde de zoetste malvezij.

Alleen Reynaert ontbrak, de rode pelgrim, die niet getogen was naar het Heilige Land zoals hij had beloofd en zelfs

[pagina 84]
[p. 84]


illustratie

niet naar Rome, maar zich had verborgen in de ruige wildernissen achter zijn sterke burcht Maupertuus. Wat hij daar deed?

Het bleek afdoende, toen op de achtste dag van het hoffeest Lampreel, het konijn, voor de koning verscheen, die met zijn gemalin aan tafel zat.

‘Koning,’ zei het dier met droeve stem, maar zó, dat ieder het hoorde, ‘ontferm u over mij. Nooit heeft iemand zó geleden onder de wandaden van Reynaert als ìk. Gisteren, vroeg in de morgen, kwam ik bij zijn burcht Maupertuus, waar hij in de zon zat, gekleed als een vrome pelgrim. Wetende, dat u vrede onder de dieren hebt bevolen, liep ik langs hem om naar uw hof te gaan zonder mij voor hem te verbergen. Maar nauwelijks had hij mij gezien of hij stond op. Lezende in zijn gebedenboek naderde hij mij. Ik was niet bang en meende, dat hij niets dan goeds in de zin had. Hij had immers uw vriendschap verworven; hij had het voornemen te kennen gegeven, een bedevaartstocht te ondernemen, hij droeg het gewaad van een heilig man en

[pagina 85]
[p. 85]

hij las aandachtig. Welk kwaad kon mij dan geschieden? Op het smalle pad bij zijn woning ging ik hem voorbij en groette vriendelijk en eerbiedig. Hij gaf geen antwoord en scheen volkomen verdiept in zijn brevier. Maar plotseling trok hij zijn rechter handschoen uit en greep mij met zijn scherpe nagels zó stevig tussen mijn oren, dat ik mijn hoofd meende te verliezen. Gode zij dank - ik wist te ontkomen met een vlugge sprong en rende weg zonder mij te storen aan de grimmige woorden, die hij mij achterna schreeuwde en een bewijs waren van zijn verbolgenheid, omdat ik gevlucht was. Het lopen viel mij zwaar genoeg: een van mijn oren was ik bij de worsteling kwijtgeraakt en uit vier hoofdwonden stroomde mij het bloed over de ogen. Ziehier, koning Nobel, hoe hevig hij mij gekwetst heeft. Laat u dit misdrijf ongestraft en duldt ge, dat uw gebod zó gruwelijk wordt overtreden, dan zal niemand meer over de heide en door de wildernissen durven gaan uit vrees voor de snode rover, de rode verrader, die meer macht heeft dan de koning zelf.’

Nauwelijks was de stem van Lampreel verklonken of Corbout, de roek, kwam aanvliegen met wankele vleugelslagen. Hij streek neer voor de troon en zei:

‘Lieve heer, luister naar mij: ik kom tot u met een jammerklacht. Vroeg in de morgen - de dauw lag nog over de velden en de vorsen in de poelen kwaakten nog - ging ik met Scherpenebbe, mijn vrouw, een lustige wandeling maken. Toen wij op de heide kwamen, waar de leeuwerik zijn liederen zong, zagen wij Reynaert als een dood, armzalig wezen liggen tussen de donkere struiken. Zijn ogen staarden en schenen gebroken en de tong hing hem ver uit de wijdgeopende mond. Wij klaagden luid, want wij wisten, dat hij uw gunst had verkregen en wilde leven als een heilig man. Met onze vleugels beroerden wij zijn lichaam, maar uit niets bleek, dat hij nog leefde.

[pagina 86]
[p. 86]


illustratie

[pagina 87]
[p. 87]

‘Als hij niet dood is, ademt hij nog,’ zei Scherpenebbe. Helaas, het waren de laatste woorden, die ik van haar hoorde. Want toen zij zich vooroverboog en haar oor bij de muil van Reynaert bracht, beet de bedrieger plotseling toe en klemde haar kop tussen zijn kaken. U kunt begrijpen, hoe bedroefd ik was.

‘Wee, wee, wat overkomt ons?’ riep ik luid.

Maar Reynaert stond haastig op en grauwde mij zó gruwelijke woorden toe, dat ik beefde als een riet en vluchtte naar een boom, waar hij mij niet grijpen kon. En daar zag ik, hoe hij haar, die mijn troosteres was bij al het leed, dat men nu eenmaal in het leven ondervindt, met huid en veren verslond. En daarna sloop hij weg naar de wildernis, waar hij zich voor ieder verbergen kan.

Gebogen van rouw daalde ik neer bij het overschot van mijn geliefde. Ik verzamelde de veren, die waren overgebleven, om ze u te tonen. Ziehier, genadige koning, de vleugelpennen van Scherpenebbe, die ik liefhad als het licht mijner ogen. Wilt ge door uw dienaren worden geeerd en macht houden over hen allen, wreek dan de dood van mijn vrouwe. Want laat ge deze inbreuk op uw gezag ongewroken, dan zult ge ten langen leste zelf niet meer veilig zijn op de heide en op de wegen. Bedenk wel, lieve here, dat hij, die het kwaad niet straft, schuldig is voor God.’ Toen Nobel de klachten van het konijn en de roek had aangehoord, was hij buiten zichzelf van woede. Zijn koninklijk voorhoofd werd grauw en gerimpeld, zijn ogen bliksemden en hij brulde als een wilde stier, zó angstaanjagend, dat allen aan het hof beefden van vrees.

Zijn stem schalde over de velden:

‘Bij de kroon en bij de trouw, die ik mijn vrouw heb gezworen - ik zal deze misdaden zó bitter wreken, dat men er nog jarenlang over zal spreken wat er gebeurt met hen, die het gebod van een koning durven overtreden. Ik was

[pagina 88]
[p. 88]

een dwaas, toen ik mij liet misleiden door een leugenaar, die mij met valse praatjes voor zich innam en mijn vrienden ten verderve voerde. Hij speldde mij op de mouw, dat hij naar Rome zou gaan en vandaar over zee naar het Heilige Land. Ik gaf hem een pelgrimskleed en een reistas en ik was ervan overtuigd, dat hij de waarheid sprak. En mijn laatste twijfel werd weggenomen door mijn gemalin, die hem volkomen vertrouwde en onder zijn invloed was gekomen. Zo heeft zij mij door slechte raad ten val gebracht zoals Eva het Adam heeft gedaan, toen zij hem verleidde te eten van de vrucht, die God verboden had. Uw aller hulp roep ik in om een einde te maken aan de misdrijven van de moordenaar met de rode baard en ik zal zelf al mijn kracht aanwenden om hem onschadelijk te maken.’ Isengrijn en Brune voelden zich zeer behaaglijk bij het horen van deze koninklijke woorden en zij hoopten zich voorgoed van Reynaert te kunnen bevrijden. Maar zij zeiden niets - er was niemand, die spreken durfde in tegenwoordigheid van de woedende koning.

Tot de koningin de stilte brak.

In het Frans zei ze tot haar heer:

‘Sire, geloof niet elk woord, dat men tot u spreekt en zweer niet lichtvaardig. Een man van eer hoedt zich voor lichtgelovigheid en dure eden, die hij misschien niet houden kan. Gij kent de oude spreuk: audi alteram partem - hoor óók de tegenpartij. Menigeen lastert en spreekt beschuldigingen uit, die hij verzwijgen zou als de aangeklaagde aanwezig was. En vaak is de aanklager slechter dan de beschuldigde. Inderdaad: ik heb Reynaert geloofd en ik heb hem geholpen, omdat ik geen sluwheid in hem kon ontdekken. Mogelijk heb ik mij vergist maar ik moet u aanraden: wees niet te haastig. Onderzoek iedere zaak grondig - hij kan u immers toch niet ontvluchten.’

Firapeel, de luipaard, ondersteunde zijn gebiedster:

[pagina 89]
[p. 89]

‘Heer koning, handel, zoals uw vrouwe het u aanraadt. Overleg met uw wijze raadslieden, beveel hem aan het hof te komen vóór de tijd van het hoffeest verstreken is, hoor hem onbevooroordeeld aan en straf hem met ons aller hulp, wanneer gij hem schuldig vindt. Het zou uw eer en goede naam schade doen, wanneer ge niet handeldet naar de regels van het recht.’

Isengrijn kon zich wel met deze gang van zaken verenigen, maar hij voegde aan zijn instemming de woorden toe: ‘Al was Reynaert hier en kon hij zich vrijpleiten van de beide laatste misdrijven, dan zou ik hier genoeg feiten kunnen opsommen, die hem des doods schuldig maken. Ik zwijg erover zolang hij afwezig is. Maar er is geen enkele reden om het sprookje te geloven van de schat bij de Kriekeput in het bos van Hulsterlo. Daarmee heeft hij ons allen bedrogen en Brune en ik zijn er vooral het slachtoffer van geworden. Nu rooft en moordt hij op de heide zonder te worden gestraft; natuurlijk heeft hij de boodschap van de koning gehoord, die alle dieren aan het hof heeft genodigd, maar hij denkt er niet aan, het bevel te gehoorzamen.’

‘Wij zullen hem geen nieuwe boodschap zenden,’ sprak de koning, ‘maar ons gereedmaken om hem te bestraffen. Laat ieder zich wapenen - van zijn burcht zal geen steen op de andere worden gelaten.’

En allen zwoeren, de koning te dienen en te helpen.

[pagina 90]
[p. 90]


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken