Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nummer elf (onder ps. Maurits) (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nummer elf (onder ps. Maurits)
Afbeelding van Nummer elf (onder ps. Maurits)Toon afbeelding van titelpagina van Nummer elf (onder ps. Maurits)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (10.73 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nummer elf (onder ps. Maurits)

(1978)–P.A. Daum, [tijdschrift] Engelbewaarder, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

Lena's overdenkingen in zake zedelijkheid

Het was een mooie vendutie. Men begreep niet waar de mensen vandaan kwamen, maar ze waren er. 's Morgens vroeg was Yps uit het huis gegaan. Zij moest mee naar Batavia en dat vooruitzicht had haar heel vrolijk en levenslustig gestemd.

Juist had Vermey zijn koffertje gepakt en stond hij op het punt óók te vertrekken uit het voor de vendutie gereed gemaakte huis, dat zo proper was als nooit tevoren, met een profusie van politoer glimmend en glinsterend op stoelen en banken - toen een dos-à-dos stilhield met een dame, die nogal besproken werd op de plaats.

‘Wat komt die zo vroeg jagen?’ dacht Vermey glurend door de jaloezieën naar de jonge, knappe vrouw in saroeng en kabaai, die in de voorgalerij de bloemen liep te bekijken. Er kwam nog een voertuig het erf op en daaruit stapte een onbekende meneer alleen, die de dame scheen te kennen.

Maar Vermey maakte zich inwendig boos. ‘Ja, dat kunnen jullie begrijpen!’ mopperde hij bij zichzelf. ‘Daar zullen jullie weinig plezier van hebben!’ En hij begon luid om de bedienden te roepen, hardop pratend van ‘mensen die maar liever in de nacht moesten komen’, gooiend en smijtend, zodat de bezoekers, onaangenaam door zijn tegenwoordigheid verrast, weer gauw heengingen.

‘Zulk vee!’ schold Vermey hen hoofdschuddend nakijkend.

Toen er langzamerhand kijkers kwamen pour le vrai motif ging Vermey heen. Nog een blik in het rond. Wie weet hoe drommels weinig zijn net boeltje zou opbrengen! Een appel en een ei, dat zou ook hier wel het resultaat wezen!

Doch het ging, zonder dat hij het wist, uitstekend. Het scheen dat men op de plaats kasian met hem en zijn schuldeisers had en hem een ouderwetse vendutie wilde bezorgen. Er werden heel wat grappen bij ver- kocht door de kopers, - allemaal aardigheden op Yps, wat de kooplust scheen aan te vuren.

Opgetogen hoorde Vermey dat de opbrengst driemaal hoger was dan hij had geschat. De tweehonderd gulden van Lena Bruce had hij nu helemaal niet nodig, hij hield een duizend gulden vrij in de hand en daarmee zou hij het voorlopig te Batavia wel stellen.

Lena keek vreemd op toen ze hem die namiddag in haar voorgalerij zag staan.

‘Ik kom u dat geld terugbrengen,’ zei hij blozend als altijd. ‘Ik heb zo'n magnifieke vendutie gemaakt! Het is ongedacht goed gegaan.’

‘Het doet me erg veel genoegen voor u. Geneer u overigens niet voor dat geld. Dat komt wel terecht.’

‘Ik wil het liever teruggeven, nu ik het niet nodig heb. Intussen ben ik u zeer dankbaar.’

[pagina 80]
[p. 80]

‘Het is niet de moeite waard.’

‘Nu niet, nee en voor u in het geheel niet, maar ik was er zeer mee geholpen.’

‘Het blijft tot uw dispositie. Als het u soms te Batavia niet gauw mocht gelukken...’

‘Dank u.’

Vermey aarzelde. Hij had nu eigenlijk niets meer te zeggen en toch wilde hij wat zeggen. Hij nam er de oude toon van vriend des huizes voor aan, vertrouwelijk.

‘Je hebt intussen maar heel verstandig gedaan laatst.’

Zij keek hem strak aan met haar heldere lichte ogen.

‘toen ik u bedankte?’

Vermey knikte toestemmend.

‘Dat weet ik niet. Of ik er verstandig of dorn aan deed, acht ik geen uitgemaakte zaak.’

‘Zelfs nu niet, nu ik zonder betrekking ben en als een beginner moet zoeken naar een baantje?’

‘Nee, zelfs nu niet. Het was voor mij geen vraag van min of meer verstand. Ik deed zoals behoorde, zoals ik doen moest!’

‘Ja,’ zei hij met een zucht. ‘Ik weet wat je bedoelt, Lena. Enfin, ik voor mij ben nu blij dat het zó is afgelopen. Ik zou niet graag van een vrouw financieel afhankelijk zijn. Dat ligt niet in mijn aard. En overigens... ik kan over zulke zaken heel moeilijk openhartig spreken.’ ‘Over welke zaken?’

‘Wel... over het chapiter huishoudsters van jongelui. Dat gaat nu eenmaal niet,’ ging hij voort, vuurrood tot in zijn nek, ‘maar geloof me, het is niet anders. Ik ben de enige niet. Alle jongelui doen het... hier in Indië... en die het niet doen... nu ja... dat is nog erger, zie je.’ Hij zag haast violet van verschrikkelijke verlegenheid en ook van ergernis dáárover. Lena keek niet vriendelijk. Zij was bleek van kwaadheid om wat hij zei.

‘U behoeft geen excuses te maken tegen mij,’ zei ze verstoord, ‘en evenmin iedereen van siecht gedrag of ongepaste dingen beschuldigen.’

‘Geloof me toch,’ hield hij vol. ‘Ik lieg werkelijk niet.’

‘Dat is wèl waar. Mijn neef Voirey...’

Erglmsterde een scherpe triomf op zijn gezicht en in zijn enigszins uitpuilende blauwe ogen.

‘Maakt op de regel geen uitzondering.’

‘Het is een leugen,’ zei ze verontwaardigd, maar ze zag wel aan zijn houding dat het geen leugen was. Ze begreep nu ook wel dat zijn gehele gesprek ten doel had gehad dáárop neer te komen en zij eigenlijk, door de naam van haar neef onvoorzichtig te noemen, in de strik was gelopen.

‘Ik hoop niet,’ zei hij, ‘dat je het me kwalijk neemt.’

[pagina 81]
[p. 81]

Zij keek hem donker aan, onderuit, met een voorwaartse lippenbeweging.

‘Zeker neem ik het je kwalijk.’

‘Het spijt me razend, maar mijn schuld is het niet.’

‘Dat is het wèl. Je hebt het met opzet gedaan.’

‘In zover ja. Ik moest me toch een beetje verdedigen. Laatst bracht ik het er zo siecht af.’

‘Toch niet. Toen beter als nu... fatsoenlijker.’

‘Maar heel kaaltjes. Ik was... beteuterd en het scheen wel dat ik beladen met al de zonden van al de jongemannen in Indië naar de woestijn werd gestuurd.’

‘Ik heb me enkel gehouden bij wat u persoonlijk betraf... en mij.’

‘Dat was het juist. In dit geval betraf het mij, zoals het...’

‘Ik had alleen met dit geval te maken.’

-... ‘Zoals het in negentig van de honderd gevallen ieder ander zou hebben betroffen.’

‘Daar heb ik niets mee nodig.’

‘Maar ik wel, Lena. Ik moest me rechtvaardigen. Het is waar, - ik ben nu eenmaal niet wat je in een man schijnt te verlangen. Ik ben niet goed genoeg voor je, dat stem ik allemaal toe. Een meisje als jij moet een man hebben die zedelijk hoger staat dan ik.’

Hij zweeg een ogenblik en zij, getroffen en ontwapend door die bekentenis, zweeg ook. Of het kwam door de Champagne die hij had gedronken op de goede afloop van zijn vendutie, dan wel door de weke gelukstemming uit die afloop voortvloeiend, wist hij niet, wel dat hij als het ware dichterlijke aanvechtingen kreeg met aandoenlijkheidsvisioenen, gelijk hij die hebben kon op kater-ochtenden na kwart of halve nachten. En eenmaal op dreef in die richting, kwam hij helemaal los, met droevige stemmodulaties vol welgemeendheid, hardnekkig zichzelf beschuldigend en verdedigend tegelijk.

‘Niemand behoeft mij mezelf te leren kennen, zelf ken ik het best mijn grate tekortkomingen. Als ik mij verdedig, zo goed en zo kwaad als ik kan, verontschuldig ik mij niet. Integendeel.’

Zij stond op het punt hem in die verdediging een handje te helpen, nu haar medelijden boven begon te komen, maar zij hield zich goed.

‘Ik zal niet spreken van het verdriet dat ik heb gehad. Dat geloof je toch niet. Maar wat ik wel aanvoeren wil, is mijn ongelukkige toestand al zoveel jaar. Ik was nog maar een kwajongen toen ik hier in Indië kwam en ik had hier vriend noch maag. Als men geen fortuin heeft en geen relaties hier, maar eenvoudig jongste geëmployeerde is op een handelskantoor, wat moet men dan beginnen in dit eentonige land zonder iets voor jongelui om zich te vermaken, - dan... je begrijpt de rest!’ eindigde hij met een diepe zucht. En toen weer voortgaande: ‘Het wordt ten slotte een poel van ordinairheid, waarin een jongeman alle moeite heeft niet te verzinken. Ik ben tenminste niet verinlandst. Dat

[pagina 82]
[p. 82]

is op zichzelf waarachtig al een kunststuk. Maar er komt toch een ogenblik dat men ernstig vreest; dat de invloed dreigt te sterk te worden. Dan, als men dan zo gelukkig is een goede, fatsoenlijke vrouw te trouwen voor wie men achting gevoelt en liefde...’

Zijn stem beefde, zo aangedaan werd hij over zichzelf.

‘Dan?’ vroeg ze op zacht spottende toon.

‘Dan is men gered,’ zei hij met plechtigheid.

‘En de goede, fatsoenlijke vrouw, wat is die?’

‘Hm?’ vroeg hij met opgetrokken wenkbrauwen vol verbazing. ‘De vrouw?’

‘Ja zeker! Hoe is haar positie?

‘Zij is een reddende engel.’

Lena moest hem in dat antwoord toch bewonderen. Zij vond het zeer gepast en treffend en ze dacht erover na, voor het eerst gevoelend dat zo'n fraaie rol voor haar aan zelfopoffering gewoon karakter nog zo slecht niet was.

‘Ik hoop,’ zei Vermey, ‘dat je een beetje beter over me denken zult. Dat is alles. Ik heb mijn best gedaan je duidelijk te maken hoe de omstandigheden in mijn nadeel zijn geweest, altijd!’

‘Dat geef ik toe. Het is heel moeilijk jong op eigen benen te staan.’

‘Je kunt erover oordelen, niet waar? Dáárvoor heb ik je altijd bepaald bewonderd. En daarom wou ik nu ook niet zo'n bijzondere verworpeling zijn in je ogen.’

Zij stak hem, gevleid en glimlachend, de hand toe, die hij drukte met groter innigheid dan nodig was en toen hij heenging, bleef ze in de voorgalerij staan, hem stil nakijkend, tot zij nog slechts nu en dan zijn lange witte figuur tussen de naar de verte opdringende bomen zag heen schemeren. En toen hij weg was, helemaal weg, zodat zij hem niet meer zou terugzien, omdat hij de volgende dag wegging, - vroeg zij zichzelf af waarom ze hem dan toch eigenlijk had bedankt. Welke Verdienste er in haar houding stak tegenover zijn positie, die ze nu zo erg ongelukkig vond in alle opzichten. Hij was de enige die haar ooit tot vrouw had gevraagd. Menig meisje had hem aangenomen met beide handen. Hij was een knap man van uiterlijk, veel meer dan Voirey, al kon hij wat capaciteit aangaat niet in diens schaduw staan. Zij zag in haar afwijzing, die haar toen zo'n goede daad had geschenen, thans niets verdienstelijks meer. Wat moest er nu van hem worden? Hij zou hoogstwaarschijnlijk een goede man voor haar zijn geweest en ook voor zijn huishouden. En zij zelf zou zielsrust hebben gevonden en bevrediging, in haar eigen lief huishoudentje...

Zenuwachtig en haar tranen bedwingend beet zij op haar onderlip. Het was te laat! Er was niets meer aan te doen! Wat zou er trouwens aan te doen zijn geweest? Zij was immers niet eens op die man verliefd! Zij stond stil bij die kwestie en vroeg zich af of zij eigenlijk wel iets voelde voor Vermey en wat dat was. Maar ze kreeg op die vragen geen

[pagina 83]
[p. 83]

antwoord. Eén ding wist ze: ze zou hem althans niet zó afwijzen als ze gedaan had, wanneer hij haar nog eens vroeg. Zij hoorde de stem van Voirey, luid sprekend binnen met haar broers, die hij en passant als het ware Engelse conversatieles gaf en ze dacht aan wat Vermey van hem had gezegd. Onwillig schudde zij het hoofd. Dat had hij toch zeker gelogen en dan was hij toch een onwaardig sujet! Zij zou het te weten komen. Zij wilde het en zij zou het. Het was beneden haar de meiden uit te horen, maar zij zou het toch doen. En ze deed het dadelijk. Ze riep een der baboes in de goedang en vroeg of die ook iets wist. Van zich generen voor die meid was bij haar geen kwestie. Zij kon zich desnoods voor zichzelf generen, maar voor een inlandse baboe! En de meid wist er alles van: o zeker, die toean ingris, zoals de bedienden hem noemden, omdat hij Engels sprak met de jongelui en ook wel met Lena, wel ja, die had een Chinese nonna in de kampoengachter het huis. Ze wees de woning in de verte aan. Het pannen dak met witte kalkranden erlangs keek brutaal-rood tussen de atappen daken door. Een nieuwsgierige woede maakte zich van haar meester. Zij wilde nu ineens alles weten wat men te weten komen kon en geregeld hoorde zij de meid uit, die niets liever deed dan over zulke dingen praten en alles vertellen wat ze wist. Lena voelde dat ze er half suf van werd! Haar vader, haar broers, haar neef, allen leefden alsof, wat men verstond onder zedelijkheid en kuisheid, niet geschreven stond voor hen. Zij alleen was fatsoenlijk. Haar gehele omgeving, tot de minste bediende, was untuchtig en bedorven. Ze dacht weer aan Vermey, die ze had afgewezen omdat hij zich onfatsoenlijk gedragen had, naar haar opinie. En terwijl zij zo kieskeurig was, leefde de rest als een troep wilde beesten. Terwijl men haar van kind af had geleerd hoogst fatsoenlijk en rein te zijn, deed haar hele omgeving met de grootste gemoedelijkheid, en alsof dat zo behoorde, juist het tegenovergestelde! Wat was het dan voor een soort zedeleer, die haar slechts van één kant scheen bekend te zijn en die voor andere mensen, voor mannen blijkbaar ook een andere kant had. Een geheel tegenovergestelde!

‘Ga je mee vanavond?’ vroeg Voirey, die in de achtergalerij een tijdschrift zal te doorbladeren.

‘Nee,’ zei ze bits.

‘Niet in je humeur, nichtje?’

Zij haalde zwijgend de schouders op.

‘Vermey is afscheid komen nemen,’ plaagde een der broers lachend. Lena wierp hem een donkere blik vol minachting toe, die hem met een verbaasd gezicht deed rondkijken, alsof hij iedereen tot getuige wilde nemen dat hij toch zoveel niet had miszegd. Maar Voirey was ernstig geworden.

‘Het spijt mij voor die Vermey. Ik zou hem graag hebben geholpen, niet omdat ik geloof dat Lena belang in hem stelt, maar omdat hij me een geschikte man lijkt.’

[pagina 84]
[p. 84]

‘Dat is hij ook,’ zei Bruce, die met z'n bril op het voorhoofd en een roodflanellen kabaai aan een kop thee stond te slurpen.

‘Ik vergis me daar niet licht in, oom. Hij is geen man om aan het hoofd te staan. Daar heeft hij geen uiterlijk naar, maar hij is zonder twijfel een voortreffelijk employé,’

‘Wil je nog thee?’ vroeg Lena.

‘Dank je,’antwoordde Voirey opnieuw verwonderd over de vinnige toon.

‘U nog, pa?’

‘Nee,’ zei de oude heer, ook verbaasd.

‘Jullie daar?’ vroeg ze haar broers die haar met grote ogen aankeken en in duo: ‘merci!’ zeiden.

Zij liet dadelijk het theegoed wegnemen en liep naar haar kamer, woedend, zenuwachtig opgewonden. Wat een collectie gemene huichelaars! Wat zaten ze daar gemoedelijk thee te drinken en hoe fatsoenlijk alle vier in hun spreken! Zou men niet gezegd hebben dat het waar was wat zij altijd geloofd had, dat hun werken en woorden verband hielden? Bah! Wat een mensen! Alshetgeen zonde was, dacht ze in haar verontwaardiging, zou men zelfmoord plegen om niet gedrongen te zijn in zo'n gemene wereld te leven.

‘Wat had je toch vanmiddag,’ vroeg's avonds Voirey toen ze wat gekalmeerd was.

‘Ik? Niets!’

‘Gekheid! Ik wil me niet in je hartsgeheimen dringen, Lena, maar als je wellicht verdrietig bent om Vermey, kom er dan voor uit tegen mij. Ik kan hem helpen als ik wil en als jij het graag hebt, zal ik het ook doen.’

‘Dank je, Jan. Laat Vermey zijn fortuin maar gerust te Batavia beproeven. Als mij wat hindert, dàt was het niet.’

‘Zo ... wij dachten het.’

‘Ik kan je in het geheel niet zeggen wat het was. Het is nu voorbij, ik hoop voorgoed.’

‘Was het zo erg?’

‘Nee! Het was, zou jij en pa en iedereen zeggen, om te lachen, ofschoon ik het vond om te huilen. Maar nu is het geheel voorbij.’

‘Je bent een raar meisje, Leen,’ zei hij na enig nadenken. ‘Ik geloof dat je een goede Amerikaanse zou zijn.’

‘Waarom?’

‘Wel, die zijn anders dan gewone meisjes en dat ben jij ook.’

‘Het zal wel overgaan,’ zei ze bitter. ‘Alles op de wereld is maar een zaak van gewoonte. Ik ben me al aan zoveel in gedachten gewoon geraakt, dat als Vermey me voor de tweede maal vroeg, ik hem althans niet om dezelfde redenen zou afwijzen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken