Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (1850)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten
Afbeelding van GedichtenToon afbeelding van titelpagina van Gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten

(1850)–Johan Michael Dautzenberg–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

De drie Dames van Crève-coeur.

 
Myn kunst is zwak; maar 'k heb een hart,
 
En licht ontvalt me een traan,
 
Lees ik, met wellust of met smart,
 
's Lands onvergeetbre daên.
 
Wat trouw en liefde heeft verricht,
 
Dat zoek en stel ik in het licht,
 
By 't denkbeeld: eedle daden strekken
 
Om ons tot eedle daên te wekken.
 
 
 
Drie maagden vlochten bly den band
 
Van vriendschap, deugd en eer;
 
Drie mannen uit den ridderstand
 
Beminden ze zoo teêr.
 
Elk ridder zwoer, voor Gods altaar,
 
Te leven, te aadmen slechts voor haar;
 
En elke maagd zwoer plegtig even
 
Voor hem slechts te aadmen en te leven.
 
 
 
En spoedig wordt de vrome haard,
 
Waer ruste henen toog,
 
Door vreesbre vyanden omschaard,
 
Met woestontglommen oog.
 
Men beukt de vest, de vest zinkt af,
 
De dappre burger stort in 't graf;
 
En andre stygen op de wallen,
 
En andre weêr, wie nedervallen!
 
 
[pagina 69]
[p. 69]
 
Bouvigne is ras in 't vloekgeweld
 
Van 't fransche duivlenheir;
 
De moorder velt alom den held;
 
De dood spookt heinde en veer.
 
Drie ridders in het noodgevaar
 
Beschutten nog de burgerschaar;
 
En schoon de stad al ging verloren,
 
Hun bleef er nog een sterke toren.
 
 
 
Drie ridders zweren, vol van moed
 
Te vechten tot den dood;
 
Hen volgt een kleine en dappre stoet
 
In d'immerzwaardren nood.
 
Drie vrouwen volgen 't riddertal
 
Zoo stout, wat beve, en wyke en vall';
 
Zy hebben eeuwge trouw gezworen,
 
En treden in den duistren toren.
 
 
 
Drie ridders ziet men op den trans
 
Van 't oude torenslot;
 
Drie vrouwen volgen elke kans,
 
En deelen in hun lot,
 
En brengen, licht en vlug te been,
 
Het noodig vechtgeweer byeen;
 
En zalven der gekwetsten wonden,
 
Door heure handen en heur monden.
 
 
[pagina 70]
[p. 70]
 
Meer dan één bres werd al gemaakt
 
By onverpoosd gevecht;
 
De toren staat nu kaal en naakt,
 
De wal geheel geslecht.
 
Der Franschen woede stygt in top;
 
Zy razen, tieren, vliegen op;
 
En menig stort in d'afgrond neder,
 
En gilt en vloekt, en aêmt niet weder.
 
 
 
Doch wie en Frank en dood bespot
 
Om vryheid, huis en haard,
 
Wint in het eind der helden lot,
 
Al bleef hy lang gespaard;
 
Twee ridders en hun strydgenoot
 
Doorboort het toegevlogen lood;
 
De Maas ontvangt hen: in haar golven
 
Zyn ze op den eigen stond bedolven.
 
 
 
Hun vrouwen vullen met heur smart
 
Niet lang vergeefs de lucht;
 
Heur oog ontglipt een traan, heur hart
 
Der wrake diepste zucht.
 
Zy grypen met leeuwinnenmoed
 
Naar 't heldenzwaard, nog warm van bloed,
 
En zweren fier den dood der braven
 
Te wreken op Henricus' slaven.
 
 
[pagina 71]
[p. 71]
 
Doch waartoe dient heur tegenstand
 
By snooden moordnaarslach?
 
Wat kan een zwakke vrouwenhand
 
By d'ongelyken slag?
 
De laatste man, die haar omgeeft,
 
Die voor geen tiental had gebeeft,
 
Ligt daar, en zag zyn kracht ontwrichten;
 
Gewis, dat zy weldra ook zwichten.
 
 
 
De vyand waant haar in zyn macht,
 
En tuurt met geilen blik;
 
De vyand waant haar reeds verkracht,
 
Ter prooi aan vrouwenschrik.
 
Hy zweert, dat ras dit vrouwental
 
Voor hare mannen boeten zal,
 
Die zoo halsstarrig weêrstand boden,
 
En rond hem er zoo velen doodden.
 
 
 
De vrouwen hooren 't vloekverbond:
 
Geen vrees heeft op haar vat.
 
Zy klimmen in dien naren stond
 
Op 't hoogste torenplat,
 
En doen een kort en goed gebed
 
Tot God, die deugd en kuischheid redt,
 
En strenglen hare handen zamen,
 
En zuchten, 't oog ten hemel: Amen!
 
 
[pagina 72]
[p. 72]
 
Men ziet ze, als in een gloriekrans,
 
Voor d'allerlaatsten keer;
 
Zy storten van den torentrans,
 
O hemel! biddend neêr.
 
De Maas klotst op, en schuimt en bruischt,
 
En zwygt: geen golfjen dat meer ruischt;
 
Gezonken zyn zy in de golven,
 
Die straks haar mannen woest bedolven.
 
 
 
De vyand ziet het aan, en rilt
 
Van 't groot heldinnenfeit;
 
Zyn woede schynt op eens gestild
 
By 't zien dier dapperheid.
 
Hy schenkt genade aan 't overschot
 
Van 't uitgeputte torenslot;
 
En d'uit den vloed gevischten lyken
 
Schenkt hy de plechtigste eereblyken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken