Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verspreide en nagelaten gedichten (1869)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verspreide en nagelaten gedichten
Afbeelding van Verspreide en nagelaten gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Verspreide en nagelaten gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (5.48 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Editeur

Frans de Cort



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verspreide en nagelaten gedichten

(1869)–Johan Michael Dautzenberg–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 238]
[p. 238]

De grijsaardGa naar voetnoot(1).

 
Koesterend laaft de zilverbron
 
't kiemende kruidjen in den welden;
 
Koom' nu der lente milde zon,
 
't jeugdige spruitjen lacht hun beiden,
 
Het schiet omhoog als struik en blom
 
En is alomme wellekom.
 
 
[pagina 239]
[p. 239]
 
Niet in der stad, o neen, o neen,
 
Werd ik gepleegd en wel geborgen.
 
Maar door den dorpschen wingert heen
 
Scheen me de guldne levensmorgen.
 
Herinn'ring maalt mij dag aan dag
 
Nog frisch den eersten moederlach.
 
 
 
Juni, vervuld van geur en gloed,
 
Sluipt in de bonte bloemenkransen,
 
Waar, om verspreiden honigvloed,
 
Vlinder en bie in weelde schransen,
 
Waar telkens weer hun minnelust
 
Tot nieuwer vreugde wordt gebluscht.
 
 
 
Waarlik mij glimt die tijd nog schoon;
 
'k waande mij eenen zaal'gen droomer,
 
Daar mij der gade liefdesloon
 
Paaide in den lieven, warmen zomer,
 
En daar ons beide menig jaar
 
Verrukte een vroolik kinderpaar.
 
 
 
Zomer en lente henen zijn,
 
Henen met duizend heilgenuchten:
 
Maar is de herfst een ijdle schijn?
 
Heeft hij niet kostbre wingertvruchten?
 
Voorziet hij kelder niet en schuur
 
Met gullen gaven zoet en zuur?
 
 
[pagina 240]
[p. 240]
 
Weze mijn herfst aan vruchten rijk
 
Veur de bedrukte medemenschen,
 
En ik hierin natuur gelijk!
 
Wat, o wat kan ik meerder wenschen?
 
Ik wend den bilk van mijn verleên
 
Thans naar mijn end. en ben tevreên.
 
 
 
Als ik de handen 's avonds vouw,
 
Eer ik het hoofd ter rust ga leggen,
 
En aan den goeden God vertrouw
 
Wat ik den menschen niet kan zeggen,
 
Dan stijgt er telkens met mijn beê
 
Een warme dank naar boven meê.
voetnoot(1)
Ik las onlangs met innigen genoegen Tollens' laatsten dichtbundel. Edele eenvoudigheid, welluidende afwisseling en kiesche gevoeligheid kenschetsen deze gelijk alle vorige verzamelingen diens rijkbegaafden volksdichters.
Onder anderen heb ik mij eene kunststrophe aangestipt, die door hare bevallige melodie iederen lezer treffen moet. De daaropvolgende strophen zijn min afwisselend dan deze eerste, of liever, ik vond ze niet prosodisch gelijkvloeiend er mede. Ook munt de eerste door hare zangerigheid boven de navolgenden uit.
Die lieve strophe nu heb ik prosodisch ontleed, om te zien, of ik niet in 't geheim des kunstenaars dringen kon. Zou het niet mogelijk zijn, vroeg ik mij naderhand, door de toepassing der ware kunstregelen, met den zang gelijkloopende, evenzoo vloeiende dichtregels op te stellen? Gelukt het mij volgens het modelschema, dat mij zoo aangetrokken heeft, een gedicht te schrijven, dat tot der laatste strophe toe met der eerste overeenstemt, dan is mijne silbenmeting goed te keuren, en Voss', Platens, Heyses en Minckwitz' stelsel volkomen toepasselik op onze taal; zoo niet, dan ben ik op eenen verkeerden weg, en het nederlandsche Instituut heeft ongelijk gehad, mijnen goeden vriend Van Duyse om zijne merkwaardige prosodia te bekronen.
De laatste strophe, die hier mijn stukjen: ‘de Grijsaard’ sluit, is Tollens' kunststrophe zelve, die in zijnen gedichte de eerste vormt. (1854.)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken