Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Nederlandse volksboeken (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Nederlandse volksboeken
Afbeelding van De Nederlandse volksboekenToon afbeelding van titelpagina van De Nederlandse volksboeken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.30 MB)

XML (1.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
repertorium


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Nederlandse volksboeken

(1977)–Luc Debaene–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Verantwoording

illustratie P het grensgebied tussen folklore en letterkunde strekt zich het ruime domein uit van de volksliteratuur, in een rijke mondelinge en schriftelijke verscheidenheid: volksliederen, sagen, legenden, sprookjes, mythen, volkstoneel, poppenspel en niet het minst de volkslectuur, waarbij een belangrijke plaats door de zogenaamde volksboeken wordt ingenomen.

Veelal gaat de belangstelling van de filologen naar producten van grotere kunstenaars en meer heldere geesten, liever dan naar de vrij gebrekkige taal onzer oude prozaromans; bij folkloristen is de belangstelling gewoonlijk beperkt tot het verzamelen van oude drukjes, die in openbare veilingen werkelijk hoge prijzen bereiken.

Toch heeft zich steeds een aantal mensen blijven interesseren aan die erfstukken van de laat-middeleeuwse geest, die gedurende enkele eeuwen steeds meer in lagere volksklassen zijn verzeild geraakt. Een afstraling van een veelkleurige wonderwereld, gevuld met ridders en edelvrouwen, burchten en heldendaden, bleef men er in vinden.

Zo voelden enkelen zich reeds vroeg aangetrokken tot het verzamelen, uitgeven en bestuderen van oude drukjes met middeleeuwse verhalen. In Frankrijk werd er reeds enige belangstelling voor getoond in de ‘Bibliothèque universelle des Romans’ (Parijs, 1777 en 1778) en ‘Corps d'extraits des Romans de Chevalerie’ (Parijs, 1782) door le comte de Tressan, alsook in de ‘Mélanges tirés d'une grande bibliothèque’ (Parijs, 1779-1784) door marquis de Paulmy. - De eerste wetenschappelijke herdruk van een oud Nederlands volksboek werd te Lübeck in 1783 uitgegeven door Ludewig Suhl, een nauwkeurige weergave van de proza-Reinaert, Delft 1485. Het was onder de invloed van de Romantiek, die voorliefde voor de ongekunstelde uitingen

[pagina 8]
[p. 8]

van het verleden opwekte, dat Joseph Goerres het in 1807 op zich nam een reeks van 49 Duitse volksboeken te beschrijven. Veel degelijker was de eerste Nederlandse studie, naar Goerres' voorbeeld in 1837 door L.Ph.C. van den Bergh ondernomen, ‘De Nederlandsche Volksromans’, waarin hij deze, ook in verband met hun voorbeelden, ontleedde, terwijl Franz-Joseph Mone het volgende jaar nuttige inlichtingen, vooral van bibliographische aard verzamelde in zijn ‘Übersicht der niederländischen Volksliteratur älterer Zeit’.

Naar het model van de uiterst oppervlakkige studie van Charles Nisard betreffende de Franse littérature de colportage schreef Dr G.D.J. Schotel ‘Vaderlandsche Volksboeken en Volkssprookjes van de vroegste tijden tot het einde der 18e eeuw’ (2 dln., Haarlem, 1873-74), waarin hij letterlijk alle volkslectuur wilde behandelen. Het boek mist echter elke wetenschappelijke nauwkeurigheid en is in grote mate onbetrouwbaar.

Zowel Van den Bergh als Schotel hadden zich veelal moeten behelpen met jonge volksboek-drukken daar de oude moeilijker bereikbaar waren. Hierin werd stilaan voorzien door degelijke tekstuitgaven, waarbij vooral dienst bewezen de facsimile-edities van de firma Nijhoff ('s-Gravenhage, 1898-1910) en bijzonder de reeks van twaalf ‘Nederlandsche Volksboeken’ door de Maatschappij der Nederlands(ch)e Letterkunde te Leiden bezorgd (1902-1941). De impuls hiervoor ging uit van Dr G.J. Boekenoogen, die zelf een rijke collectie volksliteratuur bezat, en zijn kennis op dit gebied samenvatte in een bondig artikel ‘De Nederlandsche Volksboeken’ (Tsch. v. Boek- en Bibliotheekwezen, III (1905), pp. 107-142), achteraf hernomen in een lezing ‘Een en ander over de lectuur van het Vlaamse volk vóór Conscience’ (Versl. Meded. Kon. Vl. Acad., 1912, pp. 677-690). Beide opstellen zijn tot op heden alleszins de beste over het onderwerp. Als aanvulling mag de artikelenreeks van P.L. van Eck Jr vernoemd (‘Nederlandsche Volksboeken’, Taal en Letteren, XIV (1904), pp. 376-388 en 525-556; XV (1905), pp. 340-352 en 533-548; XVI (1906), pp. 49-68. Verder: Den Gulden Winckel, XIII (1914), pp. 40-43), bedoeld als besprekingen van de hierbovengenoemde tekstuitgaven en waarbij hij vooral aandacht besteedde aan de verhouding van de teksten tot hun bronnen.

In de studiën die de folklorist-bibliophiel Emile H. van Heurck aan ons onderwerp wijdde: ‘Voyage autour de ma bilbiothèque’ (Anvers, 1927) en ‘Les livres populaires flamands’ (Anvers, 1931. Een Ndl. vertaling met enkele aanvullingen verscheen: Brussel, 1944), vinden we een overvloed van niet altijd nauwkeurige of volledige bibliographische, geschiedkundige en folkloristische bijzonderheden, naast de korte inhoud der volksboekjes. Een poging om zijn grote feitenkennis in een klare synthese vorm te geven, heeft hij nooit aangedurfd.

Slechts vulgariserende bedoelingen hebben het kleine brochuurtje van Marc Eemans, ‘Grandeur et décadence du livre populaire’ (Bruxelles, 1935), diens artikels ‘Het volksboek en de volksche herleving’ (Dietbrand, Maart 1938, pp. 77-81) en ‘Het Nederlandsche Volksboek’ (Hamer, IV (1943-1944), no 4, pp. 12-13), het artikel van Leo Verkein, ‘Wat zijn volksboeken’ (Debat, 1946, pp. 158-166), zoals ook het essay van Dr C. Kruyskamp, ‘Nederlandsche Volksboeken’ (Leiden, 1942). Een overzicht van de oudste drukken vindt men eveneens bij Wilhelmus Johannes Schuyt, ‘Doctrinael des Tijts’, diss. Utrecht, (Wageningen, 1946), pp. 40-46.

De grote literatuurgeschiedenissen van Jonckbloet, Ten Brink, Te Winkel, Knuvelder en Van Mierlo behandelen slechts oppervlakkig, bondig en soms onjuist de afzonderlijke prozaromans. Kalff blijft hiervoor meer het nalezen waard. In de tweede druk van Van Mierlo's grote literatuurgeschiedenis wordt echter reeds rekening gehouden met de resultaten welke de literatuurhistoricus uit het handschrift van Mijn hier gepubliceerde studie leerde kennen.

Van zeer groot belang zijn algemene bibliographische werken als Brunet's ‘Manuel’, Petit's ‘Bibliographie’, Campbell's ‘Annales’, Nijhoff-Kronenberg's ‘Ndl. Bibliographie, Polain's ‘Catalogue’, de ‘Gesamtkatalog der Wiegendrucke’, en ook meer gespecialiseerde catalogi als die van de bibliophielen Serrure, Waller, de reeds vermelde eerste publicatie van Van Heurck, of de lijst van de firma Fred. Muller, ‘Populaire prozaschrijvers der XVIIe en XVIIIe

[pagina 9]
[p. 9]

eeuw’ (Amsterdam, 1893). Ook de beschrijving van de ‘Niederländische Volksbücher’, bewaard in de Göttinger universiteitsbibliotheek (door Karl Meyer, Sammlung bibliothekswissenschaftlicher Arbeiten, herausg. v. Karl Dziatzko, 8. Heft, Leipzig, 1895, pp. 1-22), de ‘Catalogus van de Verzameling-Boekenoogen’, (Leiden, 1932), aangeworven door de bibliotheek van de Maatschappij der Ndl. Letterkunde te Leiden, en de lijst van een in 1934 te Brussel in de Kon. Bibliotheek gehouden tentoonstelling (‘Exposition. Le Livre populaire’, Bruxelles, 1934), na de aanwinst der verzameling Van Heurck, bewijzen grote diensten.

Maken we de som van wat er over de volksboeken thans bestaat, dan besluiten we: 1. Men beschikt reeds over een groot aantal herdrukken van de vroegst-bekende uitgaven. Toch blijft hier nog een deel werk te doen. 2. Al vinden we bij Van Heurck een aantal vroeger verspreide inlichtingen bijeen, toch bestaat er geen definitieve studie over het genre in zijn geheel. 3. Een volledige bibliographie van alle bekende drukken van volksboeken in de loop der eeuwen, zoals die voor Duitsland door Heitz en Ritter werd samengesteld, zou van groot nut zijn. 4. De beperking van Van Heurck tot de ‘Vlaamse’ volksboeken heeft cultuurhistorisch geen zin. Waar de meeste ontstonden in een tijd dat de Zeventien Provinciën één geheel vormden en later haast in gelijke mate over Nederland en Vlaanderen verspreid werden, kunnen we slechts over de ‘Nederlandse’ volksboeken handelen.

Wij werden getroffen door de studiën in Duitsland en Frankrijk over soortgelijke literatuur ondernomen door W. Scherer, R. Benz, W. Liepe, L. Mackensen, H. Kindermann en F. Podleiszek naast Léon Gautier, E. Besch, A. Tilley en G. Doutrepont. In navolging van deze auteurs een bijdrage te leveren tot een geschiedenis der Nederlandse volksboeken leek ons een aanlokkelijke taak.

Een ogenblik zou men zich kunnen laten afschrikken door de omvang van het onderwerp. Schreef Van Heurck niet in de inleiding van zijn laatste boek: ‘Il ne peut être question de faire ici l'histoire des livres populaires flamands. Bien que des écrivains autorisés aient plus d'une fois abordé ce sujet, elle reste encore à écrire. L'entreprise est tellement vaste, delicate et difficile qu'à l'heure actuelle personne n'est vraiment en mesure de l'entreprendre’ (p. 1)? C.P. B[urger] Jr tekende reeds bij een bespreking van Van Heurck's ‘Voyage’, waarin hetzelfde verklaard wordt, aan: ‘... Dit zal wel zoo zijn, als we de eischen zoo hoog stellen als hij dit doet. Maar een geschiedenis van deze volksboeken, gegrond op de kennis die de heer Van Heurck zelf er van heeft, zou al heel veel geven. Kon hij daarmee die van Dr G.J. Boekenoogen verbinden, dan zou vanzelf ook de beperking tot de Vlaamsche gewesten wegvallen, en zou het resultaat al zoo dicht naderen tot die ideëele, volstrekt compleete en volmaakte geschiedenis, dat we er wel een menschengeslacht lang mee tevreden konden zijn’ (Het Boek, XVIII (1929), p. 358). Kort daarop zijn echter beide kenners van deze literatuur gestorven. Hun werk voort te zetten is tevens een daad van piëteit tegenover hun grote verdiensten.

Een beperking in de breedte en in de tijd drong zich echter op. Het begrip ‘volksboeken’ is te ruim om geheel in één studie te worden behandeld; bij een nader onderzoek blijkt het dat men ze in verscheidene categorieën kan indelen, waaruit we de interessantste, welke we ‘prozaromans’ noemen, hebben gelicht. Verder achtten we het nuttig slechts de boeken, vóór 1541 gedrukt, tot object van onze dissertatie te nemen. Niet alleen deden we dit omdat we voor die periode grote bibliographische zekerheid hebben aan de hand van Campbell, Polain en Nijhoff-Kronenberg's repertoria, doch ook omdat in de ontwikkeling van het genre zelf er omstreeks 1540 een kentering te bespeuren valt. Om echter de lezers die minder met de XVe-XVIe eeuwse volksliteratuur vertrouwd zijn niet te misleiden, achtten we het noodzakelijk bondig ook de andere volksboeken tot 1540 en de jongere prozaromans in bijlagen te bespreken. Het blijft een interessante opdracht later deze eveneens uitvoeriger te behandelen.

Voor vele prozaromans bestaan reeds degelijke inleidingen en uitvoerige studiën, voor andere blijft nog alles te doen. Men kan ons licht het verwijt toesturen dat we ons beter hadden beperkt tot het grondig onderzoek

[pagina 10]
[p. 10]

van één of enkele volksboeken. We menen echter dat het meer dan tijd is dat een algemeen overzichtelijk werk over deze literatuur verschijnt, we zijn zelfs van oordeel dat het zeer moeilijk is de betekenis, waarde en eigenaardigheden van één afzonderlijke prozaroman uit te diepen en te begrijpen, als men geen ruime kennis heeft van al de andere volksboeken. De relaties die we tussen verscheidene teksten hebben ontdekt geven hiervoor het beste bewijs.

De indeling van deze dissertatie werd door de feiten opgedrongen. In het eerste deel worden één voor één de teksten zelf onder de loupe gehouden. In het tweede deel worden deze gegevens benuttigd om een lijn van geleidelijke ontwikkeling na te speuren, waarbij aan de litteraire betekenis van de boeken, gezien in verband met de tijd van ontstaan, een bijzondere aandacht wordt verleend.

De afzonderlijke behandeling van de prozaromans hebben we als volgt opgevat: 1. nauwkeurige opgave van de oudste bekende druk, met verwijzing naar een volledige bibliographische beschrijving; zo deze in Campbell, Polain of Nijhoff-Kronenberg te vinden is, hebben we ons daartoe beperkt. We delen telkens mede waar exemplaren zich bevinden. Tenzij anders vermeld is dit ook de door ons gebruikte tekst. 2. Bibliographie: a) Tekstuitgaven; b) verdere literatuur. Hier rijst de vraag: wat opnemen, wat niet? Het zou niet moeilijk geweest zijn bij de meeste volksboeken eens zoveel op te geven. Men moet ergens een grens trekken, waar zou men belanden moest men alles opnemen wat er b.v. over Reinaert verschenen is, of over Virgilius de Tovenaar (in J.W. Spargo's ‘Virgil the Necromancer’ zijn er op een 500-tal bladzijden haast 150 in kleine druk aan bibliographische nota's gewijd!). - We namen als maatstaf zo volledig mogelijk te zijn wat de Ndl. prozateksten zelf betreft; verder geven we de belangrijkste door ons geraadpleegde publicaties, onontbeerlijk voor de bronnenstudie van de volksboeken. Zoveel mogelijk hebben we naar de meest recente werken verwezen, waarin men een uitvoerige bibliographie aantreft. Zulke handelwijze lijkt ons des te meer te rechtvaardigen waar ons opzet niet kon zijn de gehele geschiedenis van de onderscheiden behandelde verhalen grondig te onderzoeken, doch enkel na te gaan hoe onze Ndl. prozaromans rechtstreeks aansluiten bij de cyclen die meestal tot de wereldliteratuur behoren en over vele landen verspreid zijn. - Wanneer we b.v. Diermanse's editie van ‘Renout van Montalbaen’ bij de Vier Heemskinderen vermelden, zou het onze reeds zo uitvoerige studie aanmerkelijk verlengen de vroegere edities van fragmenten alle mede te delen; voor de prozaromans uit Ndl. gedichten bewerkt, verwijzen we hier bovendien naar Petit's ‘Bibliographie’ en de uitvoerige opgaven in de grote literatuurgeschiedenissen, vooral J. van Mierlo in de ‘Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden’, I-II. - Slechts bij uitzondering achtten we de algemene werken (Boekenoogen, Van Heurck, e.d.) belangrijk genoeg om in de afzonderlijke bibliographieën van de prozaromans te worden vermeld: het zou er anders op nederkomen ze haast telkens opnieuw te vernoemen. 3. Analyse van de inhoud. Een mooie navertelling te geven kon niet ons doel zijn, enkel wensten we zo volledig en met zo weinig woorden mogelijk de verhalen zoals we die hoofdstuk na hoofdstuk lazen, duidelijk samen te vatten. Voor motievenstudie kan men er aldus best gebruik van maken. Toch zijn we ons van de noodzakelijk relatieve volledigheid van dergelijk opzet best bewust. 4. a) De geschiedenis van de stof: hier hebben we niet naar nieuwe gegevens gezocht, doch bondig ons oordeel getoetst aan wat anderen vóór ons hebben gevonden. b) De Ndl. prozaromans zelf: tijd, plaats, omstandigheden van ontstaan der teksten. c) De verhouding tot de onmiddellijke bronnen. - In alles hebben we getracht zoveel mogelijk te zeggen in de beperkte plaatsruimte die we noodgedwongen aan elk boek slechts konden besteden. 5. Verdere drukken en lotgevallen tot 1600.

 

Daar we in deel I en ook in Hoofdstuk I van het tweede deel de speciale literatuuropgave bezorgen, hebben we ons in de algemene bibliographie beperkt tot de werken van ruimere draagwijdte. De indeling van onze dissertatie is echter zodanig dat het terugvinden van speciale werken weinig moeilijkheden kan opleveren. Academische titels hebben wij om de eenvormigheid bij de auteursopgaven weggelaten.

[pagina 11]
[p. 11]

Voor de in deel II vernoemde populaire geschriften hebben we de bondige titels gebruikt waaronder we die in het eerste deel hebben geklasseerd, zij spreken duidelijk voor zichzelf.

Waar we de bibliographische verwijzingen in de lopende tekst van deel I zo kort mogelijk hebben gehouden, en gewoonlijk slechts de schrijversnaam hebben geciteerd, wijzen we er op dat men voor de volledige opgave slechts hoeft te kijken bij de bibliographie die elk besproken volksboek voorafgaat; waar één auteur twee of meer opstellen aan dezelfde prozaroman heeft gewijd, hebben we nauwkeuriger aangeduid naar welk bepaald geschrift wij refereren.

In het laatste deel hebben we vorm en inhoud trachten te illustreren met een aantal voorbeelden; het is duidelijk dat de meest typische gekozen werden, wat niet belet dat tientallen andere er konden aan worden toegevoegd; enkel de omvang van onze studie zou daarbij buitenmate zijn gegroeid.

Het was onze hoofdbekommernis zoveel mogelijk de oudst bekende en nauwkeurigste uitgaven te raadplegen; voor deze waarvan herdrukken bestaan, bracht dit geen moeilijkheden mede. Voor de andere was de Kon. Bibliotheek te Brussel een rijke hulp. Toch bleven er soms moeilijkheden voor unica in buitenlandse bibliotheken: men vergete niet dat deze studie werd ingezet bij het uitbreken van de oorlog, en dat nog kort geleden de toestanden, bepaaldelijk in Duitsland, ons geen ontleningen mogelijk maakten. Meer in het bijzonder zou de bibliotheek van de Hertog van Arenberg (Nordkirchen-Westfalen?) allicht nog onbekend materiaal aan de hand doen; met M.E. Kronenberg kunnen we slechts betreuren dat deze ontoegankelijk blijft (cfr ‘Winst en verlies’, p. VIII). We konden ons in enkele gevallen behelpen met fotocopiën, ons bezorgd door het British Museum te Londen en de Bibliothèque Nationale te Parijs; voor een paar prozaromans waren we verplicht ons met een ietwat jongere druk tevreden te stellen (‘Buevijn van Austoen’ en ‘Olyvier van Castillen’). Niettegenstaande alles bleek het onmogelijk enige druk van de oudste bekende versie van ‘Peeter van Provencen’ in handen te krijgen en moesten we ons daarvoor behelpen met wat anderen er over hebben medegedeeld.

Bovendien lijken de histories van ‘Leonella ende Canamorus’ en ‘Euryalus ende Lucresia’ wel nergens meer te vinden. Van andere nog zijn we overtuigd dat er oudere edities verloren zijn gegaan en zijn we verheugd nog over één enkele jongere druk te beschikken. Het moet niemand verwonderen dat we zo dikwijls drukken als verloren aanzien, zoveel is er uit de XVe en XVIe eeuw verdwenen; de oudste bewaarde drukken leveren hiervoor het beste bewijs: zelden is er meer dan één exemplaar van bekend, soms niet meer dan enkele blaadjes, hoe gemakkelijk waren ook deze niet spoorloos verdwenen?

In de weergave van uittreksels hebben we zoveel mogelijk een eenvormige werkwijze bewaard. Voor opnieuw uitgegeven boeken hebben we natuurlijk hun tekst aanvaard. In overeenstemming met de meeste van deze eerste reeks hebben we voor facsimile-edities en oorspronkelijke drukken de afkortingen opgelost en het gebruik van u en v naar de tegenwoordige schrijfwijze geregeld; slechts waar het absoluut nodig was hebben we ter verduidelijking aan de interpunctie iets gewijzigd.

Het is onze bedoeling geweest met de illustratie zoveel mogelijk de oudste titelbladzijden der oudste uitgaven van volksboeken te reproduceren. Om practische redenen kon dit nochtans niet altijd worden volgehouden, zodat we ons enkele keren met de weergave van een jongere druk of een andere bladzijde hebben moeten tevreden stellen. Ons werk levert aldus toch in ieder geval nuttig iconographisch studiemateriaal.

Een boek als het onze is natuurlijk nooit helemaal àf; steeds kunnen nieuwe ontdekkingen een ander licht werpen op wat we thans bezitten of vermoeden. Veel van wat we meenden te ontdekken blijft hypothetisch. Toch hopen we dat sommige onzer persoonlijke zienswijzen later door nieuw-ontdekte feiten meer bewijskracht zullen ontvangen. Moge deze dissertatie dan een betrouwbare basis vormen voor al degenen die zich verder met de studie van volksboeken en prozaromans zullen inlaten.

Dit boek werd oorspronkelijk als proefschrift aangeboden aan de Katholieke Univer-

[pagina 12]
[p. 12]

siteit te Leuven (Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren). Dit doel heeft de vorm ervan in grote mate bepaald. - In enkele artikels hebben we reeds een aantal vondsten en resultaten gepubliceerd. Bovendien hebben wij tot op het laatste ogenblik talrijke aanvullingen aangebracht. Dit was nodig daar nog voortdurend nieuwe gegevens over volksboeken verschijnen.

Mijn dank gaat naar allen die mij jaren lang hebben aangemoedigd, eerst om het moeilijke werk te voltooien, later om het te publiceren. De waardering van Prof. Dr J. van Mierlo S.J. is me daarbij wel de sterkste aansporing geweest.

Zeer bijzonder dank ik degenen die mij de toelating gaven van hun illustratiemateriaal een ruim gebruik te maken. Ik vernoem de Heer Jos. de Beer, Conservator van het Museum Sterckxhof te Deurne, de Heer Verkein, Conservator van het Museum van Folklore te Antwerpen, het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen, de Vereniging van Antwerpse Bibliophielen, de Uitgeverijen E.J. Brill, De Nederlandse Boekhandel, De Sikkel en De Vlijt.

Afkortingen

Gebruikt voor herhaaldelijk geciteerde tijdschriften en reekspublicaties.

GP DE GULDEN PASSER, Antwerpen.
HB HET BOEK, 's-Gravenhage.
NJ NIEDERDEUTSCHES JAHRBUCH (JAHRBUCH DES VEREINS FUER NIEDERDEUTSCHE SPRACHFORSCHUNG), Hamburg.
NT DE NIEUWE TAALGIDS, Groningen.
NV NEDERLANDSCHE VOLKSBOEKEN, opnieuw uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, Leiden, 1902-1941.
TBB TIJDSCHRIFT VOOR BOEK- EN BIBLIOTHEEKWEZEN, Gent.
TL TAAL EN LETTEREN, Zwolle (I-VII), 's-Gravenhage (VIII-XI), Leiden (XII-XIV), Utrecht (XV-XVI).
TNTL TIJDSCHRIFT VOOR NEDERLANDS(CH)E TAAL- EN LETTERKUNDE, Leiden.
TTL TIJDSCHRIFT VOOR TAAL EN LETTEREN, Tilburg.
VMA KON. VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE. VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN, Gent.

Voor de betekenis van BC, BRUET, CA, GW, NK, PELLECHET, PETIT en Pol... kijke men in de bibliographie respectievelijk onder BORCHLING-CLAUSSEN, BRUNET's ‘Manuel’, CAMPBELL, ‘Gesamtkatlog der Wiegendrucke’, NIJHOFF-KRONENBERG, PELLECHET's ‘Catalogue’, PETIT's ‘Bibliographie’, POLAIN.

Andere afkortingen als: KB (Koninklijke Bibliotheek), SB (Stadsbibliotheek), StB (Staatsbibliotheek), UB (Universiteitsbibliotheek), edit. diss. zijn de gebruikelijke en zullen gemakkelijk begrepen worden. Voor de in de tekst met verkorte titelopgave geciteerde boeken, zoeke men de volledige beschrijving in de algemene bibliographie of onder de speciale bibliographie van de prozaromans. In dit laatste geval is de formulering van de titel zo duidelijk, dat verwarring uitgesloten is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken