Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Klanten (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Klanten
Afbeelding van KlantenToon afbeelding van titelpagina van Klanten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

anekdotes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Klanten

(1936)–Wies Defresne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

VI

Als U onze zaak uitkomt, en rechts afslaat, dan staat U, na tien huizen gepasseerd te hebben, voor de groote markt en dan ziet U ook 't mooie stadhuis, waar rondom de boeren hun waren verkoopen.

De bloemverkoopers hebben hun plaats op de stoepen, daar omheen de fruitverkoopers, dan een kring van groentenmenschen en de zoom van de groote markt wordt gevormd door veekoopers en eierenboeren. 't Is eigenaardig, maar de boeren komen nooit in onze zaak. Ze kunnen zeker goed tegen de kou of ze vallen dood op 'n cent.

Van de marktbezoekers komen 't meest de drentelaars op zoo'n dag bij ons binnen.

De Schele Zool is zoo'n drentelaar. Als hij er is, druipen de klanten één voor één af en moeder blijft met dat stuk geboefte alleen. Dan durf ik niet naar voren te gaan.

[pagina 32]
[p. 32]

Ik kijk van de kamer uit door de matglazen deur, waarop een vijver en sierlijke vogels staan. Wat haat ik nu de klanten! Is er dan geen kerel, die den Zool aandurft? Is er niet één, die blijft om mijn moeder een beetje gevoel van veiligheid te geven?

Zijn maatje jenever gooit hij zonder slikken naar binnen. Hij spuugt tusschen zijn voeten, die hij er apart voor uiteen zet. Hij vloekt, dreigt en smijt z'n geld op de toonbank.

Als hij weg is, ga ik op den uitkijk staan om de voordeur direct te sluiten, als ik hem weer zingend en vloekend hoor aankomen.

De marktlui kunnen dan rechtop bevriezen en de drentelaars kunnen kou lijden, totdat ze er buikpijn van krijgen: de zaak blijft dan minstens een uur gesloten.

Na zoo'n dag komen 's avonds de angsten op mij af. In mijn droom wringt de Zool mij den huissleutel uit de vingers. Hij gaat naar binnen en richt in onzen

[pagina 33]
[p. 33]

winkel en in onze huiskamer een verwoesting aan. Ik hoor mijn broers en moeder roepen, maar ik kan niet te hulp komen, de Zool heeft mij buiten gesloten.

En wat ziet na zoo'n marktdag onze winkelvloer er uit! De mozaïeksteentjes, die mij anders tegenlachen, zijn nu met nat en vuil bedekt. Ik krijg een gevoel, als bij het zien van mijn Nieuwjaarsbrief, die ik door mijn al te groote voorzichtigheid bedorven heb.

Op Vrijdag zoek ik dus nooit naar centen; dat doe ik op Maandag. Als een klant er eentje laat vallen, zeg ik:

- U moet hier maar niet zaaien, want hier groeit niets.

Terwijl ik hem help zoeken, beweer ik: - Hij is zeker onder de toonbank gerold, die bent U kwijt.

's Maandags ga ik er plat voor op mijn buik liggen en graai meteen maar even achter de buis, waardoor het bier uit den kelder naar boven gepompt wordt. Ik zei tegen onze werkmeid:

[pagina 34]
[p. 34]

- Poets toch eens achter die buis, Marie, daar ligt zoo veel vuil.

- Aap, zei ze, ik weet wel waar ik poetsen moet.

Omdat die Marie nu koppig is, krijg ik iederen Maandag een stinkhand.

Als ik de loopplank van achter de toonbank optil, vind ik een of twee centen, die moeder liet vallen.

Alle beetjes helpen, denk ik en daarom zoek ik naar oude capsules in de kist, waarin ook oude en nieuwe kurken bewaard worden. De capsules kan ik aan de nonnen geven voor de nikkertjes; maar ik weet niet, wat de nikkertjes met mijn capsules doen, of wat de nonnen met de nikkertjes en daarom verkoop ik ze aan den jood Simons langs de vaart.

Moeder vraagt:

- Wat doe je toch met dat geld? Ik antwoord haar:

- Ik versnoep 't!

Wat gebeurt er met moeder? Ze begint....

[pagina 35]
[p. 35]

- Mìj zul je er nooit eens iets voor koopen; dan is je broertje anders, die brengt 's Zondags taartjes voor me mee.

- Maar van uw eigen geld, zeg ik, want hij laat ze opschrijven.

- Dat hindert niet, zegt ze, 't is de gedachte, daar gaat het om, meisje. En dan langzamer: de gedachte....

De hemelsche blik, die ze hierbij opslaat maakt me rebelsch. Ik zeg valsch:

- Ja, dat is zoo en op Uw naamfeest geeft hij U nog veel meer, maar later komen de rekeningen. Fijne meneer met z'n cadeaux. En ik zing: wie zal dat betalen, zoete lieve Gerritje.

Moeder moet nu lachen en zegt:

- Jìj had beter de jongen kunnen zijn en hìj het meisje.

Ik weet niet, wat er nu met me gebeurt. Ik voel zòò veel water in m'n oogen komen en zoo'n geweldigen druk in m'n longen en ik krijg zoo'n miserabel gevoel over me, dat ik er geen weg mee weet. Wat maal ik om dat laffe broedergedoe! Eén blik.... en ze moet toch meer

[pagina 36]
[p. 36]

van me weten dan honderd cadeaux haar zeggen kunnen.

Ik help haar toch zoo goed in den winkel en dat ik niet naar voren durf, als de Schele Zool er is, daar kan ik toch niets aan doen. Ziet ze dan niet hoeveel ik van haar houd?

Ik loop naar den spiegel om te zien of die groote liefde niet uit mijn oogen te lezen is, maar ik zie enkel een rooden neus, een raar vertrokken mond en oogen, die zwemmen in tranen.

Ik zal 't dan ook maar eens met cadeaux probeeren.

Mijn huicheltoer zet in met een geweldige doos pralines op Zondagmorgen en 't nietige doosje gebakjes van mijn broer wordt tot nul teruggebracht. Den volgenden Zondag krijgt ze een flesch odeur van me.

Als 't op de gedachte aankomt, ben ik er òok nog! Maar als ik den daarop volgenden Zondag met mijn mooie ruiker bloemen op de proppen kom, is moeder's liefelijke ontvangst koeler. Haar

[pagina 37]
[p. 37]

heerlijke waardeerende woordjes zijn schaarscher. En nu begint ze weer net als vroeger.

Alleen ‘de gedachte....’ vervalt en ze zegt er:

- Wat overkomt je?’ en ‘Ben je stàpel?’ voor in de plaats.

Den vorigen dag waren er eenige rekeningen gepresenteerd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken