Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Klanten (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Klanten
Afbeelding van KlantenToon afbeelding van titelpagina van Klanten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

anekdotes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Klanten

(1936)–Wies Defresne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

VIII

Als we willen eten en de kamerklanten zijn nog niet weg, dan worden ze op den tocht gezet.

Bij twee hunner gaat die vlieger niet op. Bij kapelaan Roets niet, omdat we dan niet durven en bij Tienema niet, omdat het niet helpt.

Hoe die twee aan elkaar gekomen zijn, weten we niet. Hoe ze in onze kamer verzeild raakten nog veel minder.

Tienema woont heelemaal aan het Nachtegalenputje en de kapelaan buiten in de chique villa-buurt.

Kapelaan Roets heeft een statigen gang, slanke handen, een fijn besneden gezicht, maar een te hooge gelaatskleur vanwege het drinken. Door zijn zwarten toog lijkt hij langer dan hij is.

Tienema is klein, mager en heeft zijn vogelenkop meestal tusschen zijn schouders getrokken.

De kapelaan drinkt onze beste Vermouth en na twee of drie glazen ver-

[pagina 46]
[p. 46]

dwijnt hij plechtig, alsof hij van de sacristie naar het altaar liep.

Tienema drinkt jenever en slaapt na tien minuten met zijn neus in zijn glas. Af en toe schrikt hij wakker, mompelt tegen Roets: ‘'t Is zoo beroerd, zoo beroerd’ en slaapt weer verder.

Ontwaakt hij en ziet hij den stoel naast zich ledig, dan betaalt hij en verdwijnt in ijltempo. Hij mompelt en valt van den eenen voet op den anderen. Zoo hobbelt hij zijn Nachtegalenputje tegemoet.

Wat ze gemeen hebben, is hun kwalijke geur. Tienema riekt altijd onfrisch; Roets de heele maand; behalve de eerste en de tweede.

Van Tienema is dit niet te verwonderen: hij ziet er verwaarloosd uit. Zijn schoenen dragen het vuil van hun heele bestaan. Hoopjes tracht hij niet te ontwijken, daarvan getuigt het plekje onder zijn stoel.

Zijn pak zit van onderen tot boven vol vlekken. Nochtans is hij een heer, want

[pagina 47]
[p. 47]

hij draagt een stijven boord en manchetten. Dat boordje is eigeel en de haren, die er over hangen, hebben voor een vetten rand gezorgd. Zijn handen zijn grauw met zwarte nagels, zijn gezicht is perkamentachtig; dat is niet verwonderlijk, want hij werkt tusschen de perkamenten. Hij is rijksarchivaris. De kapelaan ziet er keurig uit; dat hij kwalijk riekt, is niet te begrijpen. En waarnaar?

Om beurten hebben wij zijn Vermouth ingeschonken en daarbij den doordringenden stank ingesnoven tot diep in de longen; geen onzer heeft dezen echter nader kunnen omschrijven.

 

Mijn broer, die graag in het bezit wou komen van menschenbeenderen en een schedel, is Tienema gaan opzoeken. Hij trof hem aan temidden van boeken en stofwolken. Tienema mompelde:

- Ga zitten, jongen, ga zitten en laat je niet storen.

- En laat U niet storen, zei mijn broer,

[pagina 48]
[p. 48]

waarna Tienema zijn werk hervatte en boek voor boek tegen den grond kwakte. In zijn kwakken zat systeem, want ze kwamen op een rij te liggen als in een geordend étalage-venster en niet één, dat opengeslagen op den grond terecht kwam.

Mijn broer begon over den schedel en de beenderen. Tienema antwoordde:

- Die beroerde schoonmaak.

Na voldoende stof geslikt te hebben, nam mijn broer afscheid.

Tienema riep hem nog na:

- Je schedel zal je hebben en brandt er dan 's avonds een lichtje in.

Toen mijn broer zijn bezoek herhaalde, trof hij Tienema hijgend en zweetend aan. Hij sleepte het groote karpet, dat den vloer van zijn boekenkamer geheel bedekte, de gang in.

- Kan ik U helpen? vraagt mijn broer.

- Zeker, mijn jongen, zeker, mompelt Tienema en zit op zijn karpet als een hoopje troosteloosheid.

Zijn handen, met de afgezakte, gore man-

[pagina 49]
[p. 49]

chetten, hingen tusschen zijn knieën, zijn vuile, slap geworden boord ging in kreukels, zoo diep zakte zijn vogelenkop op de borst.

- Wat moet er met het karpet gebeuren, meneer Tienema? vraagt mijn broer.

- Naar beneden, jongen; de vorige week heb ik mijn boekenstof erop gegooid en nu moet 't er verdomme weer af ook. Donder 't de trap af en sleep 't weer naar boven.... Goed zoo!.... Donder 't nog es naar beneden!.... Sleur 't naar boven! Naar beneden.... naar boven!....

Aldus geschiedde.

Mijn broer kwam met drie dingen thuis: met veel stof, een schedel en een wandluis.

Nu mag hij er niet meer naar toe.

 

- Vraag meneer Roets eens naar zijn hondjes en ook, of hij ze eens meebrengt en of wij er niet eentje kunnen krijgen.

- Geen honden in huis, begrepen?!

[pagina 50]
[p. 50]

Mijn oudste broer, die niet met ons kibbelt, nooit iets belooft, maar meestal doet waar wij niet toe komen, is naar kapelaan Roets gegaan.

Tegenover zijn mooie villa ligt een rolschaatsenbaan, waarnaar mijn broer eerst een half uur heeft staan kijken vóór hij aanbelde. Het eerste, wat hem bij het binnenkomen opviel, was de heldere huishoudster, de frissche omgeving en de zuivere lucht.

De kapelaan ontving hem vriendelijk in zijn werkkamer, waarvan de ramen niettegenstaande het koude weer, openstonden.

Hij moet uitluchten, dacht mijn broer. - En jij komt voor de honden, ik zal ze halen, zei kapelaan Roets.

Bij de open deur klapt hij in de handen en daar komen de mooie whippets. Ze trippen hoog op de pooten. De ooren liggen diep in den nek, de spitse koppen met de ronde bruine oogen rekken naar voren.

Ze besnuffelen hun baas en laten hem

[pagina 51]
[p. 51]

dan als een oud vertrouwd ding bij de deur staan.

- 't Zijn mijn lievelingen, zegt de kapelaan. Ze mogen alles doen, ik sla ze nooit.

- Dat begrijp ik, zegt mijn broer, en streelt met iedere hand een hond.

- Ze mogen veel, zeer veel zelfs, tot wanhoop van mijn huishoudster.

- Dat begrijp ik, antwoordt mijn broer.

- Ik zal zien, dat ik er eentje voor je krijg.

- Ik dank U wel, meneer kapelaan, en mijn broer neemt afscheid.

- Je hebt nog nooit zulke mooie beesten gezien, vertelt hij ons. Een groote reebruine en een kleine, bruin met wit, en lief dat ze zijn, lìef!

- Maar hoe komt 't nou, dat de kapelaan zoo vies ruikt, want daar ben je toch ook voor gegaan? vraag ik.

- Hij komt de volgende week en dan brengt ie ze alle twee mee....

En daar hebben we ons dan maar op verheugd.

[pagina 52]
[p. 52]

Tienema zat al lang te maffen, toen de kapelaan Vrijdags met zijn honden binnenkwam. Hij schrok zich een aap, toen de honden bij wijze van groet zijn gezicht en handen besnuffelden.

Ieder van ons deed zijn best om de dieren zoo mooi mogelijk te vinden. 't Was dien middag een eer den kapelaan zijn Vermouth te mogen inschenken.

Hij vertelde ons veel en beloofde voor een whippet te zullen zorgen.

- Een van mijn vrienden, zei hij, heeft een heele mooie. Als 't hem slecht ging, heeft ie geleefd van de geldprijzen, die de hond op de races in Engeland won. Misschien kan ik er van hem wel eentje voor jullie krijgen.

Tienema was weer ingeslapen. Mijn oudste broer ging aan zijn werk, mijn andere broer en moeder naar den winkel. Ik had mijn plaatsje bij mijn boek, naast de kachel weer opgezocht. 't Was warm en stil in de kamer. Ik zag de honden gezellig drentelen en snuffelen. Ik zag nog meer.

[pagina 53]
[p. 53]

Behoedzaam schuifel ik de kamer uit, den winkel in en fluister zenuwachtig:

- Moeder.... ze piesen hem tegen zijn toog op!

Zij slaat ontdaan de hand voor haar mond en kijkt mijn broer aan. Die steekt met een knipoogje z'n vinger omhoog en zegt triomfantelijk:

- Ahaaa.... en dan komt iedere maand de stoomerij er bij te pas en zoo is dit raadsel al weer opgelost.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken