Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onvolwaardig (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onvolwaardig
Afbeelding van OnvolwaardigToon afbeelding van titelpagina van Onvolwaardig

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.85 MB)

Scans (16.73 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onvolwaardig

(1952)–Joh. Dekker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

20. Onvolwaardig

De narcissen stonden volop in bloei. Zacht-geel en wit blokten de regelmatige vakken, met groen er tussen van de tulpen, die in knop stonden. Het was als een ingetogen praeludium op het veeltintig keurorkest, waarvan spoedig alle registers zouden opengetrokken worden. De kleurenjubel der hyacinten doorliep reeds nu de volle tintengamma: van zuiver wit en alle tonen geel, langs teer rose, via juichend rood naar zwaar paars; één bruisend geschetter van kleuren, in het gloriërend zonlicht opschallend tot een bizarre symphonie. En nu zongen de tulpen zelfs nog niet mee. Die stonden nog met gestrekte koppen, hoog en slankgesteeld, te verlangen, dat de zonnekoestering ze kleuren zou.

Met een mand aan de arm schoof Wijer's hoekige gestalte langzaam langs de bedden. In halfgebogen houding klauwde zijn knokelhand om de hyacintensteel, riste met één nijdige armruk de klokvormige bloempjes af, die ritselend in de mand rolden. Voor hem sloegen de helle vlammen uit de zalmkleurige bedden; achter hem piekten, boven de grijs-groene bladeren, slechts de kale, onttroste stelen. Maar in de mand groeide snel de teer-gekleurde berg der geurende nagels.

Aan het einde van het bed, bij de slootkant, waar een rij ranke, groenomwaasde berkenstammen rees, stond de man zuchtend stil, de half gevulde mand in het pad, en, de ogen pijnlijk sluitend, drukte hij de rechterhand tegen het lichaam, waar felle pijnen priemden. Dan, schichtig rondziende, spuwde hij een straal kleurloos vocht in het water. De mand opnemend, ging hij dan langzaam verder.

In vermoeiende, half-bukkende houding schoof hij voort, de klompen knerpend in het zandpad; de sierlijk gekrulde bloempjes regenden zacht ritselend in de mand. De jonge zon stond zegenend in de ijle Meilucht. Toen de afgestroopte bloemen boven de mand uitbolden, wandelde Wijer voorzichtig naar het gemetselde muurtje bij de vaart, waar het afval werd gestort; er lag al een hoge, veelkleurige hoop bloemresten, verstervende weelde van fleur en kleur. Stap na stap knarsten zijn klompen in het zand, en bij elke stap kneep een weeë pijn van binnen hem samen...

Driftig stootte mijnheer Vermarck de glazen deur van het kantoor open en dribbelde gejaagd het land in, waar een ploeg mannen de laatste bedden narcissen sneed. Volle manden hoog-gele bloemtrompetten stonden, vlammend in het volle licht, in het pad gerijd; het gegris der messen in het sappig groen der stelen rasperde zacht. Vermarck's ogen, fel onder de samengetrokken wenkbrauwen, zochten in de groep der werkende mannen. Dan stapte hij snel op ploegbaas Verlinde toe: ‘Is Wijer d'r ook?’

‘Daar, achteraan. Hij rist de hyacinten,’ wees Verlinde. Vermarck's turende blik gleed snel over het tinten-lichtend land, ontdekte dra

[pagina 168]
[p. 168]

de gezochte, gebogen stilstaand, een hand tegen het lichaam, in onbewust gewoontegebaar-van-pijn.

‘Stuur 'm na schafttijd even bij me op kantoor,’ droeg de chef de ploegbaas op. Zijn driftige voetstappen ruisten in het zand, kletterden op de tegels langs het kantoor. Toen sloeg de deur achter hem dicht.

 

‘Ik mos effe bij uwes komme, meneer?’ vroeg Wijer, de pet in de hand, het rimpelig gezichtsmasker naar Vermarck gewend, die met saamgeknepen lippen en donker-dreigende ogen in het privé-kantoor achter het indrukwekkende schrijfbureau zat.

Wijer was erg geschrokken, toen Verlinde hem de ontbieding bij de chef overbracht en direct had hij vermoed waar het over gaan zou.

‘Ja, Wijer,’ was het barse antwoord en tegen de jongste bediende, die achter een schrijfmachine zat, riep hij nijdig: ‘Hoepel jij eens even op!’

Meneer was nijdig, dat was duidelijk en in Wijer's hart beefde een woordeloos gebed om kracht.

Onderzoekend en met vernietigend misprijzen keek de chef zijn arbeider een ogenblik aan; toen begon hij: ‘Zeg 'ns, Wijer... ik hoorde gisteravond dat jij je kinderen van de school wil afnemen. Is dat zo, of hoe zit dat?’

‘Ja, meneer, da's te zegge... ze zelle de vollegende week na 't andere school gaan.’

‘Naar de... Christelijke?’

‘Ja, meneer, naar 't Christelijke.’ Er was een korte stilte, waarin alleen Vermarck's ogen duidelijk en verwoed spraken.

‘Zo! En waarom is dat, als ik vragen mag?’

‘O meneer, uwes mot 'r niks achter zoeke, hoor. 'k Heb niks tege 't Openbare school, om zo te zegge, maar ziet uwes, ik ben langzamerhand veranderd van gedachte en...’

‘Je ben Christelijk geworden, hè?’ zei mijnheer sarcastisch.

‘Ja, uwes weet, as dat ik met Pase belijdenis gedaan heb en nou vin ik...’

‘Dat de Openbare school te goddeloos is, niet waar?’

‘Dat zeg ik niet, meneer, maar ik heb as vader zijnde de plicht...’

‘Plicht!’ stoof mijnheer op. ‘Plicht? Wie zegt dat? Die dwepende dominee? Of heeft Timmer je omgekocht met een kannetje melk? Wat deugt er nu opeens niet meer aan de Openbare school? Waarom is die nu opeens niet meer goed genoeg voor jouw kinderen? Je hebt er zelf opgegaan en al je kinderen tot vandaag en waarom dan nu die verandering?’ Vuur sprong uit zijn ogen; zijn aderen zwollen nijdig op.

‘Ze hebbe me niet omgekocht, meneer, niemand niet en met niks. Dat ken je veilig anneme. En 'k heb er lang genog over geprakkezeerd ook. Maar de ouwers motte toch zelf wete...’

‘Ha, zelf weten! Jij en zelf weten! Jij bent nogal een slimmerd! Kerel, laat me niet lachen! Je snapt er geen laars van, hoe de zaak

[pagina 169]
[p. 169]

in elkaar zit! 't Is alleen vuil spel van de vrome heren, om onze school kapot te krijgen! Dat is het! En daar doe jij aan mee!’

‘Nee meneer, dat mag uwes nie zegge! Da's nie waar!’ Hij zei het flink en overtuigd, maar toch ook beangst om de heftigheid en de hartstocht, waarmee de ander sprak. ‘We benne meneer De Koning en juffrouw Van de Bos altijd erg dankbaar geweest en uwes ook voor wat ze...’

‘Dankbaar, zei je immers? Ha, van dankbaarheid moet je nodig praten! Nee, je bent een ondankbaar stuk mens! Je moet natuurlijk zelf weten wat je doet. Wat je zogenaamde plicht je voorschrijft. Daar wil ik niet de minste invloed op uitoefenen. Maar één ding wil ik je van te voren duidelijk zeggen, en dat moet je goed begrijpen ook: als jij je kinderen van onze school neemt, dan trek ik mijn handen van jou af! En mijn vrouw ook. Wij voelen nu eenmaal veel voor de Openbare school. Jij niet meer? Goed, maar dan is er ook voortaan niets meer tussen ons! Knoop dat goed in je oren!’

Even pauzeerde Vermarck, streek de hand langs de kin, vervolgde toen, meer beheerst: ‘Ik heb je tot dusver steeds de hand boven het hoofd gehouden. 'k Heb je elk jaar weer aangenomen, hoewel ik weinig aan je heb. Daarnet stond je al weer te rusten. Je presteert niet de helft van wat de anderen doen. Zwaar werk kun je niet en 't lichte gaat op een slakkengang. Ik heb er nooit wat van gezegd en 'k heb je altijd geprotegeerd, ook tegenover meneer Van Tuinen. Maar ik acht me niet verantwoord, om maar steeds een onvolwaardige kracht aan te houden. Als we dus als vreemden tegenover elkaar staan, en dat wil jij blijkbaar, welnu, dan zal ik daar rekening mee moeten houden. En mijn vrouw zal ik 't ook zeggen. Voortaan geen vriendelijkheden! Ook van haar kant niet! Je bent zeker al vergeten dat ze stapeltjes kinderkleren kwam brengen? En dat ze juffrouw Van de Bos zond met pakjes goed, al is dat dan de laatste tijd niet meer zo dikwijls gebeurd. Dat is allemaal uit! Als onze school niet deugt, moet je van onze hulp ook niet meer profiteren. Dan moeten de vrome lui jou en je gezin maar onderhouden!’

Hij had vlug en luid gesproken, en al sprekende zich weer opgewonden. Zijn gezicht was rood en warm. 't Werd nu opeens erg stil, en Wijer staarde hulpeloos naar de gestreepte kokosmat op de grond. Zijn sterk besef van recht te hebben in deze zaak, van te kunnen beslissen als vader en te moeten beslissen als Christen, het was opeens verschrompeld en vergaan; zijn klare argumenten bleken onvindbaar of waardeloos.

‘Meneer mot nie denken...’ begon hij weifelend.

Toen ging de deur open en boekhouder Van Waveren verscheen.

‘Stoor ik?’ vroeg hij, het opgeblazen gezicht van de chef ziende.

‘Nee,’ antwoordde deze, ‘'k ben juist klaar.’ En tegen Wijer: ‘Denk er nog maar 'ns drie keer over na en vergeet niet wat ik je gezegd heb. Goeie dag!’

Als een geslagen hond sloop de man het land in, sleepte zich moei-

[pagina 170]
[p. 170]

zaam voort door de lange morgen, gekweld door sidderende lichaamspijnen. Wat was meneer nijdig geweest! En waarom nou toch? Mocht hij z'n kinderen dan niet sturen waar hij wilde? Wat ging dat meneer aan? ‘Omkopen,’ had meneer gezegd. Niks van aan. Geen mens die er iets over gezegd had. Ook de domenee niet. Die liet het aan je eigen geweten over. En aan je eigen oordeel. Maar dat had-ie immers niet, zei meneer. Hij was een suffer. En... onvolwaardig!

Netuurlijk! Alleen meneer Vermarck, die begreep alles. En zijn soort. Die lui konden overal over praten. Hij, Wijer, niet. Hij had maar te doen wat meneer zei. Omdat Wijer hier werken mocht. Met een krimpend Iichaam. En voor een pakkie ouwe kleren voor thuis. In het laaste zat niks as een kapotte werkbroek en een paar scheve schoenen. Dat was trouwens al weer een paar maanden geleje. Daar wou meneer je nou nog om koejenere! Maar nee, ditmaal hield Wijer vol! Hij zou zijn geweten volgen. Dat was zijn plicht. Je mot God toch meer gehoorzamen as de mense! Dat zei Petrus ook. Hij, meneer Vermarck, had toch vast het lef niet om 'm gedaan te geven! O, as-ie dat is dee! Wat zou Neel dan opspele!

Maar dan zee Wijer het vast tegen de domenee. Dan kon die het bekend make! Wat zouë de mense dan opkijke! Meschien kwam het wel in de krant. Zou meneer effe naar vinde! Nee, dat toch liever niet. Zo'n gepraat over hem! Dan ging-ie maar over de tong. Maar volhouwe dee-die! Hij liet zich nou niet op de kop zitten! Alleen... Neel! Die zou kwaad zijn! Wat zou ze te keer gaan! Iedere dag weer!... Eén lijn trekke, had domenee gezegd. Dat ging nooit bij Wijer thuis! Onvolwaardig, had meneer hem genoemd. Dat betekende zoveel as: nou ja, je loopt er wel bij, maar je telt niet voor vol mee. Net zoas de jongens een klein kind soms late meedoen. Voor spek en bonen, zegge ze dan. En zo keken ze hem, Wijer, dus hier ook aan... Het was een ochtend, zwaar van lichaamslijden en vol geesteskwellingen.

's Middags durfde hij zijn vrouw het onderhoud niet vertellen en toen hij 's avonds thuis kwam, bestormde ze hem dadelijk met de mededeling dat juffrouw Van de Bos er geweest was. ‘Ze was heel erg nijdig en ze zee dà we neturelijk nergens meer op hadde te rekene. En meneer Vermarck zou het jou ook wel zegge.’

‘Dat hèt-ie al gedaan,’ bekende Wijer timide.

‘Zie je wel!’ Moeders lang-bedwongen drift veerde op: ‘Ongeluk dat je ben! Mot je ons nog dieper in de meserre helpen? Waarom sla jij je eige glaze in? Maar 't zel niet gebeure, dat zeg ik je!’ Haar vuist sloeg op de tafel, dat de kopjes rinkelden. ‘Mot jij met je vrome smoesies tege al die mense ingaan, die altijd zo goed voor ons geweest benne? Jij, dooie suffer! As jij dan zo stom ben, dan zel ik m'n verstand nog gebruike!’

Ze tierde redeloos voort, wierp hem in bijzijn der kinderen de ruwste scheldwoorden naar het hoofd. Zwijgend werd er gegeten, toen vertrok moeder zonder een woord. Slap en moedeloos zat Wijer ineen-

[pagina 171]
[p. 171]

gezakt op een stoel bij Driekus' bedje. Alle moed en vertrouwen was weg.

‘Moeder hèt erg de bokkepruik op, hè vâ,’ troostte het ventje onhandig en stak de benige vingers naar hem uit.

‘Jij ben een lief jonchie,’ antwoordde hij geroerd. De minachtende benamingen van ‘suffer’ en ‘onvolwaardig’ brandden hem pijnlijk in de herinnering. Wat moest hij doen, vroeg hij zich steeds af. Doorzetten, ondanks alle onenigheid met Neel? Maar... kon daar wel een zegen op rusten? Had ook domenee niet gezegd van samen overleggen en het eens worden? Hij glimlachte bitter: het eens worden, met Neel!

Na tienen pas keerde zijn vrouw terug, oordeelde het overbodig haar afwezigheid te verklaren. Met schelle ruziestem, zonder enige reserve voor de slapende kinderen, heropende ze direct de aanval: ‘Hè-je al gerizzeleveerd? 'k Zel niet dulde dat je 't deurzet! Je mos je schame, zoveul heibel in huis te stichte! Ben je daarom vroom geworre? Leer-ie dat in de kerk? Vrome huichelaar!’

‘Vrouw, zwijg maar,’ stamelde Wijer, op van de narigheid. ‘'k Zel d'r wel van afzien. D'r kon toch al geen zegen meer op ruste.’ Onmiddellijk legde zich de storm. Zwijgend begon ze zich de kleren van het lichaam te rukken.

De volgende morgen nam Arie een potlood-briefje mee naar school, hetwelk vermeldde, dat Wijer zich bezonnen had en de kinderen toch maar op school bleven. En het hoofd der Christelijke school vond 's avonds daarop een soortgelijk espisteltje in de brievenbus:

‘Tot me spijt ken ik de kindere niet bij uwes op 't school sture, omrede ik anders in me brood getroffe word. Beleefd groetent, D. Wijer’.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken