Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Algemeen letterkundig lexicon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave




Downloads

Lexicon van drama en theater (4,42 MB)

Lexicon van de poëzie (4,93 MB)

Lexicon van de retorica (1,60 MB)

Lexicon van de verhaalkunst (3,58 MB)

Lexicon van literaire genres (13,26 MB)

Lexicon van de literatuurgeschiedenis (15,36 MB)

Lexicon van de algemene literatuurwetenschap (2,33 MB)

Lexicon van handschriftenkunde, boekwetenschap en editietechniek (19,90 MB)



Genre
sec - letterkunde

Subgenre
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Algemeen letterkundig lexicon

(2012-....)–anoniem Algemeen letterkundig lexicon

Vorige Volgende

recreationele taalkunde

Benaming voor een heterogene groep activiteiten die als hoofddoel beogen op amusante wijze de mogelijkheden van taalstructuur en taalgebruik maximaal te exploreren, als in een laboratorium voor toegepast taalonderzoek. De term is enigszins misleidend omdat de recreationele taalkunde slechts in beperkte mate aansluit op tendensen in de ‘officiële’ academische linguïstiek. Zij bevindt zich tegelijk, met grote individuele verschillen, in het grensgebied tussen taalstudie, retorica en literatuurwetenschap, en tussen vrijblijvend spel en systematische studie. Dat bemoeilijkt een precieze afbakening van het begrip. Sommige recreationele linguïsten zijn geschoolde taalspecialisten of benaderen taal vanuit mathematische modellen; anderzijds heeft de recreationele taalkunde een raakvlak met theoretisch amper onderbouwde genres als cabaret en light verse, of met het circuit van puzzelclubs en -tijdschriften. Het verzinnen, verzamelen of bestuderen van de volgende genres, technieken of taalfenomenen is typisch voor de recreationele taalkunde: abecedarium-1, anagram, cadavre exquis, lipogram, palindroom, paragram, raadsel, schaakbord en andere acrobatische versvormen, zoals de woordspeling, het langste woord in de taal, de kortste zin met alle letters uit het alfabet, enz.

Als studie van ‘taal met vakantie’ (de uitdrukking is afkomstig van Dmitri Borgmann, Language on Vacation: An Olio of Orthographical Oddities, 1965) is de recreationele taalkunde eigenlijk van alle tijden. In de 19de eeuw wordt ze erg populair, al blijft het taalspel een wat frivool curiosum. Exponenten hiervan zijn I. D’Israeli, Curiosities of literature (1791-1817), L. Lalanne, Curiosités littéraires (1845), H.B. Wheatley, Of anagrams (1862), en, op bescheidener schaal, Jacob van Lenneps Vermakelijke Spraakkunst (1865). Befaamder en moderner is het werk van de schrijver en wiskundige Lewis Carroll (1832-1898). In de 20ste eeuw heeft de canonisering van de speelse taalkunde zich verder voltrokken onder invloed van uiteenlopende factoren als: de invloed van modernisme en postmodernisme, de herwaarding van de antieke retoriek evenals van voorheen als maniëristisch veroordeelde tradities (bijv. rederijkerskunst), de opkomst van de mathematische speltheorie en de ontwikkeling van de computerlinguïstiek. In Frankrijk bloeit de recreationele taalkunde onder impuls van de auteur en theoreticus R. Queneau, stichter van het Oulipo (Ouvroir de Littérature Potentielle, d.i. Werkplaats voor Potentiële Literatuur). Zijn Exercices de style (1947) en Cent mille milliards de poèmes (1961) hebben ook elders invloed uitgeoefend. Bij ons zijn vooral H. Brandt Corstius (ps. Battus), Opperlandse taal- en letterkunde (1981) en R. Kousbroek met De logologische ruimte. Opstellen over taal (1984) te vermelden.

Op te merken is nog dat allerlei vormen van speelse taalcreativiteit ook bestudeerd worden in een strikter academische context door antropologen, etholinguïsten, psycholinguïsten en sociolinguïsten.

Zie ook glossopoeia voor de deels speels-creatieve activiteit van het ontwerpen van kunsttalen (kunsttaal).

Lit: Word ways: the journal of recreational linguistics (1968-) • R.D. Sutherland, Language and Lewis Carroll (1970) • B. Kirshenblatt-Gimblett (red.), Speech play. Research and resources for studying linguistic creativity (1976) • Oulipo, Atlas de littérature potentielle (1981) • Drs. P (H.H. Polzer) & I. de Nijs, Het rijmschap compleet (1984) • Th. Karshan, Vladimir Nabokov and the art of play (2011) • M. Danesi, Basic dictionary of puzzles and games (2018).

reclame zie custode recto-zijde

thematisch veld:

Literatuurgeschiedenis: periodes, stromingen en groepen
Groepen en generaties

Moderne stilistiek en taalkunde
Domeinen en stromingen in stilistiek en taalwetenschap
Spel met taal

Vorige Volgende