Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Geld of liefde (1855)

Informatie terzijde

Titelpagina van Geld of liefde
Afbeelding van Geld of liefdeToon afbeelding van titelpagina van Geld of liefde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.72 MB)

Scans (150.57 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Geld of liefde

(1855)–Désiré Delcroix–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 120]
[p. 120]

XIV.

 
Droeven, neen niet onverhoord,
 
Vliegt de zucht daar henen;
 
De almagt stond u tranen toe
 
Droeven, gy moogt weenen.
 
Tollens.

Ondervraeg de gelukkigen der aerde, ondervraeg ook die, welke het minst gelukkig mogen genoemd worden, de eenen en de anderen zullen u zeggen, dat er in het menschelyke leven oogenblikken van zedelyk lyden en diepen weemoed zyn, die geene bepaelde oorzaek hebben en welke ons God in zyne barmhartigheid toezendt, om ons de ydelheid en de onstandvastigheid des harten te doen begrypen, om ons later de gelukkigere oogenblikken beter te doen genieten.

In dezen staet schynt ons bloed in de enge aderen stil te staen; onze oogen zien alle voorwerpen door het prisma eener onredelyke zwaermoedigheid, en, wonderlyk, alle deze dingen nemen fantastische vormen aen, die aen dood en grafsteê doen gedenken.

[pagina 121]
[p. 121]

Een dof gerucht kittelt de ooren, het wezenlyke geluid komt er zich mede vermengen en neemt dezelfde doffe toonen aen, als het ingebeelde geklingel.

Nu hoort men den nachtelyken zang des Beenbrekers, of het nare gekras des uils op den kerkhove, dan het windgehuil in de boomen of de treurige psalmen des priesters, die een lyk ten grave geleidt; onze stappen zelven ruischen in onze ooren, alsof onze voeten by elken tred verkalkte beenderen kraekten en verpletterden.

- Wanneer onze ziel in dezen toestand verkeert, is onze geest buiten staet den drukkenden last van den harte te wentelen, en wy blyven gebogen onder het wigt dezer looden hand, tot alweêr de zonne der hoop met hare stralen onze ziele doordringt.

Den eigensten nacht, als Mevrouw Van Stralen den dood met rasse schreden tot haer naderen zag, zat haer ongelukkig pleegkind in eene enge kamer te S..., eene kleine stad in Duitschland, aen eene oude vermolmde tafel te schryven.

Ofschoon het reeds één uer was, gevoelde Lodewyk nog de behoefte niet zich te bed te leggen, want hy verkeerde thans in dien drukkenden toestand, waervan wy hooger gesproken hebben.

Eene aerden lamp verlichtte de plaets, en haer weifelende licht verspreidde nauwelyks klaerte genoeg om de zwarte schaduwen der ontredderde meubelen op den vuilgelen muer, als wanstaltige schimmen, te doen bewegen en dansen.

Buiten hoorde men niets dan de zware stappen des nachtwakers, die in de verte weêrklonken, en zyne holle treurige stemme, die het uer aenkondigde.

[pagina 122]
[p. 122]

De onzuivere vlam der lamp zond breede rookwolken naer omhoog en een onverdragelyke oliereuk vervulde de plaets.

De jongeling scheen het niet te bemerken, hy schreef gestadig voort.

Echter werd de lucht in de kamer zoo verdorven en de slaepverwekkende rook zoo dik, dat Lodewyk eindelyk aen deszelfs invloed niet kon wederstaen, en zyne oogen allengs toeluikten. Gelukkig voor hem nochtans, doofde de lamp uit by gebrek aen voedsel.

En terwyl hy sliep werkte de onzuivere dampkring, waerin hy verkeerde, angstig en knellend op zynen vermoeiden en afgesloofden geest.

En hy droomde, dat hy zich in eene dorre woestyne bevond, en dat eene brandende zonne zyn brein in zyne hersenpan deed koken. Niets zag hy, dat hem een weinig schaduwe bezorgen kon, en niet de minste bron kon hy ontwaren om zynen brandenden dorst te lesschen; overal, gloeijend zand en doodsche stilte.

Hy wilde een oogenblik rusten, omdat zyne bloedende en lydende voeten weigerden verder te gaen, maer eene schrikkelyke stem die het geloei van het orkaen zou hebben overheerscht, riep hem tergend en spottend toe: Voorwaerts! Voorwaerts!

En hy sleepte zich verder en verder door die stemme voortgedreven, tot den oogenblik, dat zyne beenen onder zyn lichaem plooiden, en hy als eene onbezielde en krachtelooze massa ten gronde stortte.

Eene zachte en lieflyke stem klonk nu aen zyne ooren en riep hem tot het leven terug.

[pagina 123]
[p. 123]

Zy zegde:

- Schep moed, arme pelgrim! welhaest zult gy het dal des geluks in de verte ontwaren en bereiken.

- Wie zyt gy? vroeg de droomende, en waerom laet gy my niet sterven?

- Ik ben, antwoordde zy, de engel, die tot Agar in de woestyne sprak en men noemt my de Hoop.

Hy gevoelde zich verligt en verfrischt en hy vervolgde zynen weg.

Gelyk de engel het hem beloofd had, kwam hy welhaest aen de uiterste palen der woestyn en een groen, met bloemen doorweven dal, bood zich hier aen.

Nauw hadden zyne voeten het gelukkige oord geraekt of zyne pynen hielden op en zyn verkoeld bloed doorliep weder vry zyne verfrischte aderen.

Eene vrouwelyke gedaente reikte hem eenen beker toe.

- Drink, zegde zy, dit is de beker der vergetelheid.

De jongeling dronk, en alles wat hy geleden had, werd uit zyn geheugen gewischt.

Hy deed eenige stappen verder, zyn vernieuwd hart juichte in zyne verbreedde borst, en eene tweede gedaente stond eensklaps voor hem en bood hem eenen tweeden beker aen.

- Drink, zegde zy, dit is de beker der vreugde.

De jongeling dronk den beker in eens uit, en alhoewel de inhoud zoet te drinken was, was de nasmaek bitter.

De jongeling ging verder en ontwaerde een prachtig paleis welks torentinnen boven bladerryke boomen uitstaken.

[pagina 124]
[p. 124]

Toen hy de wyde laen ingaen wilde, vertoonde zich eene derde gedaente, die dansend en zingend naer hem kwam toegesprongen, en hem eenen nieuwen beker aenbood.

- Drink, sprak zy, dit is de beker der zorgeloosheid, en de zorgeloosheid is de zuster des geluks.

Reeds had de jongeling den beker tot zyne lippen gebragt, toen eene gebrokene, bevende stemme hem toeriep:

- Geloof haer niet, myn zoon, de zorgeloosheid verdierlykt den mensch, zy doodt het hart, maer zy vervult het niet.

En hy zag eene stokoude vrouw voor zich staen, welker afgeteerd gelaet van diepe rimpelen doorploegd was.

Zy hield eene brandende lamp in der eene en eenen halfgevulden beker in der andere hand.

- Drink, myn zoon, sprak zy, dit is de beker der kennis, en de kennis is de moeder des geluks.

De jongeling bragt den beker tot de lippen, en proefde den inhoud, hy dronk er weinig van, want de drank was zoo krachtig, dat zyn hoofd er van zwymelde.

Hy ging steeds nader en nader tot het paleis, uit welks opene vensters vreugdekreten en hemelsche muzyk stegen, die de ruimte bezielden en in de verte weêrklonken.

Eene zalige vreugde verhelderde zyn gelaet, zyn hart popelde bly en vry in zynen luchtigen boezem; hy stak beide armen naer het gelukkige paradys uit en ylde er naer toe, toen een vreeselyk wangedrocht hem den weg afbaende en hem toeriep:

- Achteruit, vermetele, ongenoodigde gast! Gy kunt my niet ontvlugten, want ik ben het noodlot.

[pagina 125]
[p. 125]

By deze woorden verzwonden als rook, paleis en boomen, het spook kwam met opengesperden muil hoe langer hoe nader en wilde den ongelukkige vernielen, toen eene luchtige gedaente zich eensklaps tusschen het slagtoffer en het wangedrocht stelde dat huilend ontvlugtte.

De gedaente was in het wit gehuld, een ondoordringbaer floers bedekte haer gelaet, en zy sprak met zachte, teedere stemme:

- Myn kind, wees blyde en welgemoed, neem de schaduwe niet voor de waerheid en laet u door geen schyngeluk verleiden, en uwe ziel door geene hersenschimmen ontmoedigen. Betrouw en hoop op God, hy zal u sterken en troosten en uit den hoogen zal ik over u waken......................

 

Lodewyk ontwaekte, angstzweet bedekte zyn aengezicht en onwillig borst hy in eenen naren gil uit:

- Ik heb de stemme myner pleegmoeder gehoord!

En by het licht der maen scheen het hem toe, als of hy ontwakend een verschynsel door het venster had zien verdwynen.

Duizelig en wankelend ging hy er naer toe, en opende wyd het halfgeslotene raem.

Een dikke mist steeg uit den grond op, een nieuwe walm ontvloog der enge kamer en speelde een oogenblik in den maneschyn, waerna hy zich ontbond en onvattelyk ten zwerke steeg.

De bronzen stem uit eenen naburigen toren zond drie helklinkende toonen over de rustende stad; de waker kondigde dit uer aen.

[pagina 126]
[p. 126]

Lodewyk knielde vóór het opene venster; hy voelde eene onwederstaenbare behoefte tot bidden; toch hy vond noch gedachten noch woorden; hy rustte, het brandende voorhoofd op de samengevouwene handen, en weende lang en bitter.

Dit verhevene gebed klom tot Gods troon en vond genade by hem, die gezegd heeft:

- Zalig zyn zy die droevig van harten zyn, want zy zullen getroost worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken