| |
II
Het was belachelijk, zoals men toen wel hoorde, dat de werklozen het gemakkelijk hadden, en dat het kerels waren die liever om steun gingen dan om werk. De tijd ging grijs voort op versleten schoenen, de wereld was vol stank van de goedkoopste shag. Overal waren steunlokalen met lange rijen wachtenden, in parken en plantsoenen zaten jonge kerels landerig als ouwe mannen, het was een wachten op niets en alles. Het meest op niets. Wachten en angst, er waren altijd dingetjes die net niet mochten, een klusje met een hamer hier, een stiekum werkhuis van de moeder bij een goedwillende dame, of kleine gapperijen, hooi van avondlijk land voor de eigen konijnen, een zak kolen bij het station. Niets was belachelijker dan dat ze het gemakkelijk hadden. En dat gold niet eens alleen de werklozen.
Als oude vriend had Chris aan het graf gestaan van Tera's vader; ze was daarna van kantoor gegaan om haar moeder te helpen in de zaak, die voortdurend achteruit liep, zoals zovele middenstandsbedrijfjes. Het leven werd verdrietig, het was allang goed. als ze het maar konden redden. Al die tijd na de middelbare school was Chris er blijven komen, ook toen hij op de kweekschool bevriend raakte met anderen, zoals met Bob Reef, een stralende jongen, maar de onhandigste, die Chris ooit had gekend: hij viel uit rekstokken en kon niets eens zwemmen. Hij was gezien bij de meisjes zo lang hij moppen tapte, maar in het duister der parken wist hij met zijn handen geen raad, hij was een bange vrijer. Maar hij lachte zijn blauwtjes weg, lachen had hij thuis wel geleerd. Ze leefden langs de rand van
| |
| |
de kleine misdaad, Reef kende de wetten net goed genoeg om niet tegen de lamp te lopen, en Bob sprak met een bijna opschepperige humor over de streken van zijn vader, een zwartharige heer, die iets deed in advertenties. Of soms ook in gebruikte gasgeysers, goedkope luidsprekers, bij tijden zelfs in kwakzalverartikelen, die hij dan op dorpsmarkten aan de man bracht. Reef kon er mooi over vertellen, want ook hij hield zich met woorden overeind. Ze woonden op gemeubileerde kamers, waar Bobs snoepgrage moeder bijverdiensten had met het naaien van handschoenen voor modewinkels; onophoudelijk werden ze belaagd door schuldeisers of de belasting. Geregeld kwam de nood zo hoog, dat ze hun spullen pakten in drie, vier koffers en tijdens de afwezigheid van de hospita vertrokken, en dan gaf Bob de volgende dag het nieuwe adres op, trots op het geslaagde avontuur, een lachende dikzak. Maar in feite was zijn onverstoorbaarheid niets dan schijn: hij kon nog net wegpraten wat Chris, altijd zorgvuldig passend op zijn woorden, met een dikke maag moest verzwijgen. Want na al die jaren was het nog elke dag mogelijk, dat het uitkwam wat voor zaakje zijn vader en Melis hadden. Trok hem daarom de betrekkelijke zorgeloosheid van de Reefs? En stiet hem daarom tegelijk hun sfeer van kleine misdadigheid soms zo sterk af, dat hij de bekommerde eerlijkheid van Tera's kruidenierswinkeltje zocht, die veilige vluchthaven van groene zeep en bloemetjesbehang? Hij wist alles van Tera, van haar moeite met de boekhouding, van haar verlammende gevoel voorgoed gevangen te zijn achter die oude toonbank, van haar dagen zonder avontuur. Daarom verbaasde het hem toen ze op een avond zei: - 'k Heb een afspraak, met een jongen die jarig is. Maar je kunt best meegaan.
Ze waren door een steeg gestruikeld, hadden in een schimmelig duister een uitgesleten trap beklommen, en opeens stonden ze in een vrij grote ruimte, waar een paar oude petroleumlampen het licht van een vorige eeuw gaven. Er zaten in de slagschaduwen overal mensen, maar desondanks leek het er leeg, het gloeiende potkacheltje en de iets te vlug draaiende grammofoon leidden geïsoleerde levens. Had dat maar zo geschenen, omdat
| |
| |
toen Lou Koppenol zwijgend in zijn rafelige stoel had gehangen, wachtend op de dingen die wel of niet zouden komen? Tera had Chris energiek aan hem voorgesteld, en was toen op een morsig gasstel theewater gaan warmen, terwijl een ander meisje begon kopjes af te wassen in een emaille gootsteentje. De anderen volgden die werkzaamheden ondertussen zonder interesse, en Chris liep langs de muren om de olieverven en de boeken te bekijken. Achter zijn rug was er een flauw gesprek gaande, en Lou zei tegen hem: - Altijd die politiek! Ik heb liever iets om over te lachen. Jij niet?
Chris haalde zijn schouders op en vroeg: - Schilder je?
- Ben je gek! Hij zei het met een verontschuldigende glimlach, alsof hij wist nergens voor te deugen. Hij zat daar maar aan zijn rieten stoel gekleefd, een magere man met een langwerpig gezicht en een fijnbesneden, onbestemde mond. - Allemaal geleend natuurlijk. Maar die boeken zijn gekocht, tweedehands. En een stuk of wat heb ik gejat... Het klonk heel gewoon, alsof er niets anders van hem verwacht werd. Hij vroeg: - Ben je ook zonder werk?
- Nee, zei Chris, ik ben onderwijzer, maar ik heb nog geen vaste aanstelling.
- Dat's toch hetzelfde.
- Eigenlijk wel, zei Chris met tegenzin. - Maar ik heb in elk geval een kans... En opstandig voegde hij er aan toe: - Ik, werk voor mijn hoofdacte!
- Nou, dat's mooi! Die zin was eerder humoristisch dan geringschattend bedoeld, maar hij maakte Chris Ottolander klein. Voelde die Koppenol, dat het verleden hem méér had beloofd? Het was maar een tweedehands bestaan natuurlijk, dat van onderwijzer, tenminste, als je had gedroomd ééns rond te rijden in een Studebaker. En wat was het bestaan van een onderwijzer zonder aanstelling? Totaal niets, de mooie luiers hadden gelogen. En toch... Er waren duizend kansen! De weg zou langer zijn, moeizamer, maar misschien kon hij nog een groot man worden in het onderwijs, promoveren, directeur worden van een middelbare school, alles was mogelijk als je het wilde. Alleen: je moest geduld hebben, verbeten opklimmen.
| |
| |
Koppenol vroeg: - Is er op het platteland geen baantje te vinden?
- Was het maar waar!
Natuurlijk! zelfs het platteland was goed genoeg. Alles was goed genoeg om weg te komen uit huis. Want was dat niet al jaren het allereerste doel? Niet om de armoe, als die er al was. Hadden ze niet elke dag vlees? En er was nooit meer ruzie over een paar schoenen, of over schoon ondergoed. Er was niet eens ruzie over zijn zusje An, die de hele dag op haar kamertje maar zat te lezen en te roken, een blond, slordig wezen in een trainingpak; ze was zelfs te lui om aardappelen te schillen. Wat nu dagelijks drukte was die stilte, was dat ijzige isolement, waarin ze leefden, vier eilanden in een geluidloze oceaan, waarin soms alleen het vochtige snuiven van zijn moeder hoorbaar was. Alsof het voor hém niet het ergste was! Want was zijn vader er om hém niet mee begonnen?
- Ik zou voorlopig allang tevreden zijn met wat bijlessen.
Genoeg te verdienen voor een eigen kamer ergens! Als hij maar eenmaal op eigen benen stond zou zijn vader er stellig mee ophouden, het kon toch niet altijd doorgaan!
- Bijlessen?, vroeg Koppenol. - Ik zal es aan mijn zuster vragen. Die is werkster en die hoort nog wel eens wat...
Het was belachelijk, dat ze het gemakkelijk hadden, natuurlijk. Maar voor Lou Koppenol zat er iets waars in, achteraf gezien, toen het toekomstloze vergeten was, en er het gevoel was overgebleven een kampeerder te zijn geweest in het leven. Niet alle jongens hadden het talent gehad van Lou om de beste ruiven te vinden: de leeszaal, waarin je warm kon wegduiken wanneer je maar wilde, broers en zusters, die nog wel een hapje over hadden voor een vrijgezel, de pantoffelparades, waar een beetje liefde te halen was met een handig praatje. En kon je in de zomer niet overal gaan zwemmen en luieren? Waren er geen wegen om gratis in de bioscoop te komen, om kosteloos met de trein te reizen? Je kon het zelfs aanleggen met de dochter van een kruideniersweduwe, dan sneed het mes van twee kanten.
| |
| |
Vooral voor Bob Reef was die nieuwe, tot niets verplichtende zolderatmosfeer van Lou en diens vrienden een aantrekkelijk domein, omdat daarin herhaaldelijk dingen gebeurden, die weliswaar niet door de beugel konden, maar waar althans om te lachen viel. Want het was toch wel mooi, als Lou hun schaamteloos een lange onderbroek toonde, die hij van een boerenwaslijn had gegapt. Waarschijnlijk vertelde hij lang niet alles, hield hij zijn mond over dingen, die er werkelijk toe deden. Had Chris op een avond zijn vader en Lou niet in het fietsenschuurtje zien praten? En had Lou toen niet gezegd: - Een ogenblik, Chris, ik kom zo... Daarna was er door niemand een woord over gepraat, ieder moest maar doen wat hij deed. Maar van toen af was het Chris onmogelijk stekelig te zijn als Lou met een vrolijk gap-verhaaltje om de hoek kwam: ze zaten met elkaar in hetzelfde riool, de ene rat was niet beter dan de andere. De ene schaterde, de andere glimlachte, de derde grijnsde zuur, maar dat was enkel een verschil in maskering, niemand kon iets aan zijn omstandigheden doen. En Chris, met zijn zuur grijnsje, had niet het minste recht zich beter te voelen dan de luidruchtige Bob Reef - die zelf te bang was om maar één verkeerd ding te doen - en zeker niet om zich verheven te voelen boven de veel oudere en sluwere Lou, die waarlijk niet gapte om de pret ervan. Maakte Lou er niet het beste van? Het was onvoorstelbaar hoeveel hij gelezen had, naast elkaar gelegen in het gras kon hij urenlang vertellen, zodat je zelf het gevoel kreeg helemaal niets te weten, en dat je alles moest lezen wat Lou al kende, uit een vreemd soort begerigheid, jaloerse bewondering. En je begreep, waarom Tera voor die trage, glimlachende jongen voelde, en ook dat wekte Chris' jaloezie, wonderlijk genoeg. En toch: ze zaten in het riool, en het was Chris dikwijls of hij de enige was, die er werkelijk met alle macht aan ontkomen wilde. Maar het was ridicuul om het te laten blijken, het was belachelijk
om ook maar iets van jezelf te laten blijken. En toch...: waarom had Lou zijn vage belofte niet vergeten? Gaf Chris zich toch voortdurend bloot?
- Ze kan het best betalen, zegt mijn zuster. En ze wou al- | |
| |
leen maar een échte onderwijzer hebben voor haar zoontje.
- Dat's verdomd tof van je, Lou...
Ze heette mevrouw Collée en nog dezelfde dag zocht Chris haar op in haar nieuwe flat, die in een verlaten buurt lag, waar de wegen maar half aangelegd waren en vele huizen nog onbewoond; het rook er naar kalk en zand. Mevrouw Collée was een blonde, meisjesachtige vrouw van nog geen dertig, die haar flat bont had ingericht met gebatikte doeken, geelrode schilderijen van Bali, lompe kameelbankjes uit Port Saïd, en op het glimmende buffet stond de staalharde glimlach van de forse kapitein, die al die dingen had meegebracht. Het jongetje Mark leek niets op hem, en had in de gang hoekig en wantrouwend tegen zijn moeder aangestaan. Toen Chris zijn jas aan de kapstok hing naast een oude uniformpet, wees het kind er eensklaps fel naar. - Die is van mijn váder!
- Mark is zo jaloers, zei de tengere vrouw glimlachend.
Het duurde maanden voor Chris het jongetje gewonnen had, hij verdiende zijn geld daar niet voor niets. Maar er was toch meer dan geld alleen: de dure bonbons bij de thee, de sigaretten met rood mondstuk, de volle fruitschaal, en zelfs de dingen die niet voor hem waren, beloonden hem op de één of andere manier: de sherry, die mevrouw Collée 's middags dronk, de geur van de gebraden kip, en altijd het vage parfum, dat geheimzinnig was als de onbegrijpelijke telefoongesprekken, die hij haar in de gang hoorde voeren met onbekenden. Hij was maar een huurling in dat rijke huis, een net geklede rat uit een rioolwoning. Zonder het te weten haatte hij het portret met de staalharde glimlach. Maar van het jongetje ging hij houden.
- Je bent de eerste, die op hem mag passen 's avonds. Hij wilde nooit een oppas. Hij deed het graag, en niet eens om de dingen, die ze voor hem klaarzette, de geurige thee, de volle sigarettenstandaard. De sherry-fles zelfs, maar daaraan raakte hij uit bescheidenheid nooit.
- Houd je niet van sherry?
- Och...
Alleen in haar huis te wezen 's avonds was hem voldoende. Het
| |
| |
was zíjn huis, zíjn warme haard, zíjn radio, zíjn lamplicht. Hij was er ver van de stoffige huurkamers van Bob Reef, ver van de rommelige zolder van Lou, waar het soms zo kon stinken naar aangebrande rijst, ver van de chloorgeurige stilte in zijn eigen woning. In het huis van Collée was hij eruit, had hij een lange sprong naar een warme en goedverzorgde toekomst gemaakt; languit lezend, met zijn jasje netjes toegevouwen, was hij daar Chris Ottolander ten voeten uit. Zelfs de telefoon was van hem. Als iemand mevrouw Collée aan het apparaat vroeg, zei hij altijd ferm, haast hooghartig - wanneer men navroeg ‘Met wie’ -: - Met Ottolander!, zonder nadere verklaring. Maar zo gauw ze terug was, vaak pas tegen middernacht, was het huis weer helemaal van haar, en was hij opnieuw de kleine rat uit het riool, een onderdanige, beleefde jongen, die niet eens het lef had te vragen, of hij 's avonds wel eens van het bad gebruik mocht maken. Hij begon te geloven, dat hij verliefd op haar was, maar zette dat uit zijn hoofd als iets onzinnigs: het stomste wat je kon doen was om bij mensen met geld je gevoelens in het geding te brengen. En toch! Maar verliefd werd hij pas werkelijk, toen kapitein Collée na een lange reis met verlof thuis was, en Chris op een dag door mevrouw werd opengedaan, een vrouw met verward haar, die proestte van het lachen. - O Chris, mijn man doet zo mal! Mark stond in de hoek van de kamer krijsend een nieuwe brandweerauto te vertrappen: - Rot pappie, rot pappie, en de grote man naast hem stond te schateren met zijn stalen stem en zei: - Toe maar, jonge, wees jíj maar jaloers op je moeder, dat mag ik wel. En zich tot Chris wendend: - Markje heeft een mooi Cerberuscomplex, dat heb je zeker ook al wel gemerkt. Of ben jij een fatsoenlijke jongen?, en hij greep zijn vrouw en riep: - Tine, ik waarschuw je, hoor! en beiden begonnen ze weer te lachen om iets dat Chris niet wist.
Daarna kon hij haar nooit helemaal meer zien als een echte dame, ze was van haar voetstuk gestapt, dichter bij hem gekomen, bijna als eentje van zijn eigen soort, en in zijn dagdromen verzeilde hij in een zware storm met Collée, ze sloegen samen overboord, hij greep de kapitein nog, maar met ge- | |
| |
broken ogen gleed de man hem uit de vingers. Op een zondagochtend, vlak voor zijn moeder naar de kerk zou gaan, en hij landerig beneden kwam, met het lege vooruitzicht van een dag zonder Tine, keek ze hem oplettend aan en vroeg: - Ben je niet goed? Ik vind je de laatste tijd zo... Ze kon het woord niet vinden, een okerkleurig mensje tegenover de vreemde, forse jongeman, die haar zoon was. Ze zei: - Zo lui. En je moet niet zoveel roken in bed.
Zijn vader keek fronsend uit zijn krant op. - Laat hem, hij doet zijn best. Op die leeftijd had ik ook wel eens wat...
Chris begon zijn boterham te kauwen zonder iets te zeggen. Zijn vader verbaasde hem nog altijd, doch altijd ook was het zo, dat er nooit iets schokkends zat in wat hij tegen hem zei. Eens, toen zijn vader neuriënd de kamer was binnengekomen, en Chris daarover verwonderd opkeek, was zijn vader plotseling opgehouden. Hij zei: - 't Is toch beter om vrolijk te zijn? Toen Chris niet had geantwoord, had hij hem gewenkt naar een gedraaid-houten schemerlamp. Hij had de voet losgeschroefd en er een rond busje uitgehaald. - Er zit geld in. Genoeg. Je kunt nooit weten. 't Is maar dat je 't weet. Ze hadden elkaar begrepen toen. Was het op deze zondagochtend precies zo? Terwijl hij zijn vader nog eens thee inschonk, hoorde hij hem zeggen, alsof hij het meer constateerde voor zichzelf: - Je moeder heeft geen sjoege van die dingen, laat ze er niet achter komen. Zulke dingen moet je trouwens altijd zelf opknappen. Maar kijk een beetje uit, die dame heeft een bepaalde reputatie...
Chris zei: - Er is niets aan de hand...
Zijn vader sloeg de pagina om, liet zijn ogen over de kolommen glijden en zei: - Je bent er oud genoeg voor, niet? Zorg alleen, dat je niet de dupe wordt.
Hoe wist hij het allemaal? Leefde hij sterker met hem mee dan hij dagelijks liet blijken? Hoe kon het, dat hij iets van Tine Collée wist? Had hij voldoende aan een zomaar opgevangen, half woord?
Van toen af werd de glans van de vroegere mevrouw Collée geheel overwoekerd door een ordinair hoofd vol verward,
| |
| |
blond haar, een gezicht, dat alle ogenblikken zomaar op zijn netvlies sprong. Maar zo wás ze niet in werkelijkheid, dat kon beslist niet. Toch was sindsdien het huis van Collée nooit helemaal zíjn huis als hij er alleen was, de kamers maakten hem onrustig, alsof hij beetgenomen werd en niet wist hoe.
- Verveelt je dat niet, dat oppassen? Wil je nooit es naar de bioscoop?
Chris zei: - Als er een goeie film is... We gaan zaterdags nogal es naar een nacht voorstelling...
- Naar die gekke films voor studenten en zo? Niks voor mij. En altijd dat lezen ook niet. Word je daar nooit moe van?
- 'n Beetje suf soms, dan zou je best een koude douche willen... Ontviel hem die zin, of was het ook half opzet?
- Nou, néém dan een douche! Je bent tóch al zo bescheiden. Die sherry is ook niet aan je besteed!
- Ik hou niet erg van alleen drinken.
- Je wordt vast een goeie onderwijzer... Ze gichelde en vroeg eensklaps: - Heb je al een meisje?
- Nee mevrouw...
- Kijk je daarom altijd zo naar me?
- Neemt u me niet kwalijk, ik wist niet...
- Ach malle, je kunt toch wel tegen een grapje. En toen snel - de w.c. werd doorgetrokken: - Stil, daar komt Mark weer.
Een paar dagen later, toen hij op een avond dan eindelijk onder de douche was gegaan, kreeg hij toch een schuldig gevoel toen hij haar te vroeg thuis hoorde komen, het liep nog maar tegen elven. Nog voor hij de kranen sloot, bonsde ze al op de deur: - Hé! schiet op, ik moet... Ze bonsde weer. - Neem mijn badjas maar zo lang.
Toen hij in haar badjas verontschuldigend op de gang kwam, glipte ze haastig langs hem heen, en dadelijk daarop klaterde het ongegeneerd achter de deur.
Even later: - Dat heb je van al dat bier... Kijk toch niet zo dwaas.
- Ik zal me vlug aankleden...
-Waarom? Wil je niet eerst een glaasje sherry? Ik ben nou tóch in de stemming.
| |
| |
- Als u het niet mal vindt...
- Laat dat u nou maar weg, niet?
De zeven zeeën waren wel aan haar besteed. Chris was twintig toen, maar het ging die eerste keer nog uitputtender dan hij zich in zijn jongensdromen had voorgesteld. Ze had ongetwijfeld teveel gedronken, maar haar adem hinderde hem maar vaag.
- Kun je echt je mond wel houden?
-Je moest es weten, zei hij.
Nadien bleef hij vaker bij haar, een hete, jaloerse jongen, die de strijd aanbond tegen de havenkenner op het buffet: hij zou een honderdmaal betere minnaar voor haar zijn dan die gevoelloze Collée.
- Je maakt me stapeldol, Chrissie, ik kan wel de hele nacht... Maar overdag bleef ze koel, de moeder van Mark.
- Vanavond?
- Nee, vanavond niet.
Kreeg ze pas vertrouwen in zijn zwijgzaamheid in de volgende verlofweek, waarin Collée niets in de gaten scheen te hebben? Daarna begon Chris bazig te worden, de snelle leerling ontwikkelde zich tot een totale bezitter.
- Ik heb nog nooit een man gehad, die...
Het vervulde hem met trots, en met meer dan dat alleen: met een gevoel van macht ook. Als hij door de stad fietste, en de jonge vrouwen hoogbenig in hun linksgeweven kousen langs de winkels zag gaan, als onbereikbaarheden, voelde hij niet meer de vroegere hulpeloosheid, maar juist een actief soort minachting: hij wist zijn weetje nu! Hij wist nu, op welke manieren je van die mooie, kildoende wezens warme, zuigende weekdieren kon maken, natuurlijk waren ze allemaal hetzelfde.
- Lig ik zo goed, of wou je liever...
Alles wat hij maar wilde! Hij was al lang niet meer verliefd op Tine Collée, hij zag haar precies zoals ze was, een ongeremd loeder, dat greep wat ze in het donker grijpen kon, en hij minachtte haar er om, en tegelijk was hij verrukt over de voortdurende onthulling, dat een vrouw zó was en niet anders.
| |
| |
- Was ik heus niet je eerste?
- Niet op díe manier... Je moest liegen, je moest strelen met je blik, met je woorden, suggereren, dat er maar één was op de hele wereld. Waren ze naakt allemaal zo onzeker van zichzelf?
- Ben ik echt niet te mager?
Anderen zouden onzeker zijn over hun molligheid, hun lengte, hun voeten, borsten, jukbeenderen, de kleur van hun haar. Je moest suggereren, dat hun bijzonderheid nu juist dát was, waarnaar iedere man met inzicht zijn leven lang zou zoeken, dat die bijzonderheid je dreef tot je oneindige vervoering, dat wegcijferen, dat slaafse geduld van uren, die tocht over al de horizonnen van de zeven wereldzeeën. De zaak was nooit je geduld te verliezen, en romantisch te blijven, overgegeven aan een buitenwereldlijke ernst, als op leven en dood. Je moest ze in haarzelf laten geloven.
- Ik zie er tegen op, dat Collée weer komt. Zul je je niet verraden?
Niet zeggen: - Natuurlijk niet!, maar: - Ik zal die week maar wegblijven..., dat klonk romantischer.
En dan die kleine, als vanzelfsprekende gebaren: een vuurtje, het overreiken van een kam, het openhouden van een deur, alles heel natuurlijk, maar met een beetje persoonlijke nadruk. Toch was ze veel meer voor hem dan een leerschool alleen. Op straat dacht hij vaak: ik zou wel met die, of met die..., er van overtuigd, dat hij het goed zou aanpakken, hij was niet langer alleen een jongen uit een rioolbuurt, hij had een nieuwe, bijzondere kwaliteit in zichzelf ontdekt. Maar hij ondernam niets. Waarom zou hij, zolang hij Tine zo dicht bij de hand had, zijn tijd verspillen aan een winkelhip of een dienstmeisje? Dat soort zag hij niet meer als mogelijke veroveringen. Hij wilde meisjes, die werkelijk de moeite waard waren, meisjes, die paard reden en met hockeysticks naar het sportveld reden. Alleen geld! Geld ontbrak hem! En daarvan had hij nooit hinder bij Tine Collée. Wat zou hij doen, als Collée verzoop in de Golf van Biskaje en Tine met een mooi pensioen achterbleef? Het was meer dan een dagdroom, het was een reële hoop. Met één slag zou hij uit de zorgen zijn, weg uit huis, weg van de
| |
| |
angsten. Hij zou een huis hebben met een douche, een ijskast, met een eigen kamer om te studeren, hij zou... Hij vroeg zich af, of hij dan later Tine in de steek zou laten, voorgoed, wanneer hij eenmaal echt van een andere vrouw hield, een meisje met geld. Hij wist er geen antwoord op, de rat die hij was beschaamde hem. En hij hield het op Tine, en stelde zijn wensdroom lager: misschien zou ze ééns scheiden van Collée en... Hij sprak er nooit over, maar begon er naar te leven.
- Je moest niet zoveel drinken.
- Kom nou, zeg...
Hij bedilde haar zonder het te weten, alsof hij al de baas was - Je moet dat vest niet bij die jurk dragen...
- Staat het dan niet?
Soms verzette ze zich, soms gaf ze hem gelijk, al naar haar stemming was.
- Kom je vanavond oppassen? Ik ga uit.
- Met wie?
- Met een paar vriendinnen. Wat zou dat?
Nu goed!, ze moest voorlopig gewoon doorleven, hij kon zich niet met haar vertonen, het moest geheim blijven. Maar hij liet zich niet in de hoek drijven.
- Nee, vanavond niet, Bob is jarig. Zoek maar een andere oppas.
Aan de geheime kant van hun dubbelleven voelde hij zich de baas, hij wist dingen, die Collée nog nooit had ontdekt. Desondanks begonnen er ruzies te komen. - Wat denk je wel, snotjongen!
- Kom kom, blijf een dame!
Eén keer meldde hij zich ziek en bleef een volle week weg, bij wijze van strafoefening, vast besloten niet aan zijn verlangens toe te geven. Hij werkte hard die week, óók voor haar: als hij eerst maar een vaste aanstelling had en geregeld verdiende, misschien kon hij het dan volkomen opnemen tegen Collée.
Zijn moeder vroeg achterdochtig: - Waarom ga je nooit meer met de jongens uit? Werk je nu ineens weer niet té hard?
En zijn vader zei: - Laat hem maar rustig pezen. Hij kon zijn tijd slechter besteden.
| |
| |
Het kwam niet precies uit zoals hij gehoopt had: na de week was Tine niet meer hetzelfde warme weekdier, ze liet hem toe als een noodzaak, een vlugge remedie. Het lag hem op de lippen te vragen: - Hou je niet meer van me?, maar hij hield dat in, hij wilde geen onderworpenheid tonen, en hij besloot onverschilliger tegen haar te doen, en dat hielp bij buien, maar soms ook juist niet, en hij ging weer vaker naar Lou.
- Geef je daar nog steeds bijlessen?
- Waarom niet? 't Gaat prima.
- Is dat jongetje niet lastig?
- Ach, zo nu en dan...
Was dat niet vreemd? In haar toeschietelijke dagen deed het kind van Tine obstinaat, en eiste het alle aandacht, zijn pen brak plotseling, of zijn inktpot viel over zijn schrift. - Pappie is nu in Houston. Hij brengt een cowboypak voor me mee.
Soms, in de gang bij het afscheid 's middags, zei Tine: - Niet doen Chris, het kind...
En wat dan nog! Het maakte hem kwaad, alsof hij enkel een gemakkelijk bijslapertje was, en ze bang bleef voor Collée en de konsekwenties. Het maakte hem des te kwader, omdat ze op andere momenten zo met hem meeleefde, zoals die keer, dat hij in dat dorp zo'n goede proefles had gegeven.
- Ik zal er waarschijnlijk wel meer van horen, hebben ze gezegd.
- Wat énig! Dan zou je eindelijk een vaste baan hebben.
- Maar een heel end van je vandaan...
- Dat zien we dan wel weer... Je moet nu eerst aan een baan denken.
Hoe hoopvol had dat geklonken! Maar een dag later was het al weer geweest: - Je bent nog niet eens volwassen, jong! Jíj bent de baas niet!
En opnieuw besloot hij een week weg te blijven, ze kon hem toch niet missen. Maar daarna was ze nog koeler: - Nee, vanavond niet, ik voel me niks lekker. Hij ging die avond met Tera en Lou en Bob naar de bioscoop, er was bij uitzondering eens een goede film, en toen ze na afloop door de hall liepen, botsten ze bijna op tegen Tine Collée en een forse, donkere vrouw, die Chris niet kende.
| |
| |
Tine riep met onschuldige nadruk: - Hé, dag jongens!, en zich met een snelle, seinende oogopslag van Chris afwendend, zei ze: - Je ziet er best uit, Lou!, en wuivend ging ze verder, veilig aan haar vriendin gehaakt.
Chris' woede over haar verraad met de bioscoop werd getemperd door zijn verbazing, dat ze Lou kende, en hij vroeg hem er naar.
- Al zo lang!, zei Lou. - Ik kwam er vroeger wel es brood brengen voor mijn zuster.
Tera vroeg: - Is dat die vrouw, waarvan ze laatst zeiden, dat eh... - Wát zeiden?, vroeg Lou.
- Ach niks. Ze zeggen ook zoveel.
Chris zei: - 't Gaat er heel netjes toe thuis.
- Haha!, zei Bob. - Maar je bent er 's nachts ook niet.
- Als hij zijn centen maar krijgt, zei Lou, waar of niet?
- Zo is het, zei Chris.
Op een avond kwam Tera boven op zijn kamertje. - Ik dacht, dat Lou hier was... Dat was niet de eerste keer, want Lou was maar een ongeregelde minnaar. Tera zei: - Ik heb hem al in geen dagen gezien...
- Ik ben nogal aan het werk geweest 's avonds. Misschien zit hij bij Bob.
- Ook niet.
Ze maakte een ongelukkige indruk, alsof ze een voorgevoel had van onheil.
- Ik zal morgen es voor je kijken waar die malle nou weer zit. Maar hij wachtte niet eens tot zo lang, een kwaad vermoeden dreef hem die avond tegen elven nog naar het huis van Tine Collée, hij wist niet waarom. Hij reed door de donkere straat, en zeulde over het zand naar de bouwkeet, waarachter hij zijn fiets altijd verborg. Maar die avond was hij niet de enige, die gebruik maakte van de geheime plek: er stond al een fiets.
De fiets van Lou.
Ondanks zijn kwade vermoeden bleef Chris Ottolander een tijd lang ongelovig naar het hatelijke voorwerp staan kijken. Hij voelde zich smerig verraden en woedend trapte hij tegen
| |
| |
de planken van de keet, woedend en machteloos. Want wíe had hem verraden? Tine? Had hij één bindende afspraak met haar? Lou? Had die ooit iets van hun verhouding geweten? Greep niet ieder wat hij grijpen kon? Waren ze niet allemaal een stelletje uit een riool? Alleen: Tera... Zij was de enige, die werkelijk verraden was. Eén ogenblik voelde hij de neiging om Lou's banden leeg te laten lopen, maar dadelijk zag hij het kinderachtige daarvan in.
- Afgelopen, zei hij halfluid. En hij meende het, hij zou niet naar Tine Collée teruggaan als een zeurende verschoppeling, hij zou niet de dupe worden van haar hoerige grilligheid. Hij dacht: laat Lou d'r sherry maar opzuipen, Lou is wel voor een slokje te koop. Maar ík niet. Ik ben niet te koop, ík wil degene zijn die koopt. En zo zal het worden, verdomme!
De volgende dag vroeg Tera: - Heb je al ontdekt waar Lou uithangt?
Zonder zijn ogen neer te slaan loog hij: - Nee, ik kan hem nergens vinden. Ga morgen eens kijken bij het stempellokaal. - Nee, ik loop hem niet achter na... En ze voegde er aan toe: - Niet meer.
Hij zei: - Er zat ook niet zoveel toekomst in...
- Wat kan mij dat schelen, zei ze kwaad. - Jij met je toekomst altijd!
Hij vroeg verbaasd: - Is dat dan soms niet belangrijk?
- Natuurlijk wel, maar... Stond ze op het punt te gaan huilen? Hij zei snel: - Laten we naar de bioscoop gaan, ik heb geld... Die avond vroeg ze hem nog één keer: - Je weet toch echt niet, hè, waar...
- Nee, zei hij, ècht niet, anders zou ik het toch zeggen?
Zwijgen was het beste. Horen, zien en zwijgen, precies als de aapjes. Zijn moeder vroeg op een dag plotseling: - Geef je daar nooit bijlessen meer?
- Nee, zei hij, zonder verder commentaar.
Was haar vraag zonder bijbedoeling, of was ze er op gekomen, toen ze door het achtertuintje zijn vader en Lou naderbij had zien komen?
- Ha, die Lou, zei hij.
| |
| |
- Ha die Chris. Weer dik in de studie? Ik zie je zo weinig meer. Wist niemand werkelijk van iets?
Horen, zien en zwijgen. Hij klemde losjes zijn hoofd in zijn vuisten, zijn ogen opnieuw gericht op het boek, alsof dat het enige belangrijke was. Maar ondertussen dacht hij vol trots welbehagen aan de jonge, mollige serveerster, die hij na het sluiten van de cafetaria de avond daarvoor naar haar huurkamer had begeleid. Het was allemaal zo vanzelfsprekend gegaan, ze had hem de sleutel gegeven met een nukkig schouderophalen, als iets onontkoombaars. Pas tóen wist hij, dat het waar was van die nieuwe, bijzondere kwaliteit in hem. Het verbaasde hem zelf nog, dat een glimlach al voldoende kon zijn. Maar blijkbaar was het zo, met hem tenminste. En die pleister was veel en veel groter dan de wond. Hij had zijn leergeld betaald, hij zou zich nooit meer laten binden. En elke koop zou stilzwijgend zijn, zonder dat hij zich althans bloot gaf. Waarom ook? Wàs hij niet veel meer dan zomaar een jongen uit een rioolbuurt? Horen, zien en zwijgen.
|
|