| |
IV
Hij zag Jacqueline Wennekes daarna zelden. Eenmaal ontmoette hij haar in Amsterdam, terwijl hij met Frieda op weg was naar de bioscoop, en ze groette hem vriendelijk, zoals men 's zondags zijn broodbezorger groet. Nooit had hij haar om een hoek zien komen in al die acht, negen jaar, en juist nu moest het gebeuren! Hij schaamde zich op dat moment diep voor Frieda. Ze was toen kort getrouwd met Walter Zigeler, en liep in de
| |
| |
tweede maand, het was nog onzichtbaar, maar misschien niet aan haar opgeblazen gezicht.
- Wie was dat?
- De zuster van mijn baas.
Die avond besloot hij Frieda helemaal los te laten. Maar waarom? Was het niet onzinnig?
Toen hij voor het eerst die duw onder zijn ribben had gevoeld, was hij om half zes naar Tera gegaan. Hij ging achterom en hij was zich daarvan bewust, alsof het goed was heimelijk te handelen.
Maar hij had er niet omheen gedraaid: - Wat is dat er voor eentje, die zuster van Thomas?
- Welke zuster? Die in Grasse of deze?
- Deze natuurlijk.
Het bleek, dat Tera haar wel aardig vond, hooghartig, maar dat was een houding van verlegen mensen. Ze kwam soms iets kopen, ze dronk een kop koffie mee, en ze spraken over de één of andere expositie; ze studeerde kunstgeschiedenis.
- Ze mag wel opschieten, ze is al zeven en twintig.
Zeven en twintig nog maar? Dan was ze dus toen pas achttien geweest, daar in die goederenwagon. Ze had een veel oudere indruk gemaakt.
- Ze was erg goed in de oorlog.
Hij zei niets, het ging Tera niet aan.
- Komt ze wel hier met haar broer?
- Zelden. Ze verzamelt ook. Ik geloof, dat er een tikje rivaliteit bestaat.
- Is ze niet verloofd?
Ze stond een glaasje in te schenken, met de rug naar hem toe, maar ze draaide zich om, en zei: - Nee!, meewarig, alsof ze had willen zeggen:
- Schlemiel!
- Gaat het goed met de zaak?
- Het gaat. Je blijft altijd met zoveel voorraad zitten.
Vanaf die dag lag zijn oor te luister als er over Jacqueline Wennekes werd gesproken. Hij vroeg nooit iets over haar, zelfs niet aan Thomas, en Thomas vroeg ook niet: - Kende
| |
| |
je mijn zuster? Hij luisterde, hij pikte hier een woord en daar. Ze ging met weinig mensen om, ze studeerde, ze reisde, ze was veel in het buitenland.
- Schlemiel!
Goed, hij zette het uit zijn hoofd, het werd een aardige gedachte om mee te spelen, een onvindbaar kruiswoord, zo nu en dan pakte je het even op, eens in de twee, drie weken. Maar er groeide een plan.
- Thomas, ik heb in Amsterdam een paar jonge schilders ontdekt.
- Wàt?, doe je óók in schilders?
- Dat komt door die ontwerpers. Dan praat je wel eens wat. Ottolander had hem meegenomen. In de eerste schilder had Thomas niets gezien, maar bij de tweede ging hij zitten op een kist, begon uit zijn zilveren koker sigaretten te presenteren. Hij keek schattend naar de vlasblonde, wrokkige jongen, die zijn doekjes etaleerde.
- Kijk es, zei Chris, deze en die, en dat kleine dingetje hier... Thomas wees twee doekjes aan en vroeg: - Kun je daarvan nog een stuk of vier, vijf maken? Met dezelfde motieven en in dezelfde kleuren?
- Je denkt zeker, dat ik ze poep, zei de jongen, - 't is hier geen fabriekie.
Thomas zei: - Maar juist die dingen hebben een eigen stijl. Ga daarop voort.
- Eige stijl! Me reet. 't Is niks as probere.
Chris zei: - Waarom zou je het niet die kant op proberen? We willen je wel iets geven voor de eerste maand. Zo'n twee, driehonderd gulden. Nietwaar?, hij wendde zich naar Thomas.
- Laten we zeggen driehonderd vijftig, zei Thomas kalm. Hij stond op en zei: - Dan kom ik over een week of vijf wel wat uitzoeken.
De jongen nam achterdochtig het geld aan en zei: - 'k Ben seker een nieuwe Appel. Maar 't is accoord.
Toen ze in Thomas' wagen buiten de stad reden, zei Wennekes: - Je moet toch toegeven, dat je héél wat van me hebt geleerd dat jaar.
| |
| |
- Je moet toch toegeven, dat ik het goed in de praktijk breng.
- Waarom ga je zelf niet verzamelen?
- Geen geld. Maar ik heb een ander idee. Over anderhalf jaar jubileren we. We kunnen best wat vóórpubliciteit gebruiken, als een sjieke fabriek. We moeten de kantine verbouwen, en daar elke maand een tentoonstelling van moderne kunst organiseren. Dan hebben de fabriekslui es iets anders om over te praten, en de schilders komen bij òns, in plaats dat wij ze moeten zoeken.
Het bleef een tijdlang stil. Thomas zei: - Ottolander, je moet verdomd oppassen! Ik waarschuw je! Je begint me goddome te overtroeven!
Ze lachten allebei luidkeels.
Het duurde een jaar voor hun plan werd verwezenlijkt. Meneer Albert had zich er stroef tegen verzet: kunst was mooi, thuis, niet op de fabriek, en de ondernemingsraad had er ook niets ingezien. Maar de noodzakelijke modernisering van de kantine had als koppelverkoop gewerkt.
Het was zó'n druk jaar geweest voor Ottolander, met het nieuwe twee-maandelijkse tijdschrift, met zijn studeren, reizen en het schrijven van het gedenkboek, dat hij bij de opening van de eerste expositie bijna was vergeten waarom hij op het plan was gekomen.
Ze zei alleen: - Mijn complimenten, meneer Ottolander.
Meer niet. Het was waar, dat ieder ander de directie complimenteerde, Thomas als kunstverzamelaar het meest. Ze was de enige, die het goed had gezien. Maar wat had hij eraan?
Het jubileum liet hem niet veel tijd om erover te denken. Het personeel wilde een maquette aanbieden, bij de ingang van de nieuwe cantine moest een sgraffito komen, in de grote directeurenzaal een groepsportret, in de hal een symbolisch glas-en-lood raam. Ottolander moest in die tijd veel aan Cato Altepost overlaten, maar hij had haar goed opgeleid.
Was het in hoofdzaak aan hem te danken, dat het jubileum slaagde? Zelfs het personeelsfeest had niets saais of onechts. Ottolander had zich er hevig tegen verzet, dat ze hem de revue hadden willen laten regisseren - In hemelsnaam nee, daar heb
| |
| |
je beroepsmensen voor! - maar de lui van het lab hadden zich hem niet laten ontglippen, en zo stond hij die avond met zijn houding verlegen op het toneel. En Thomas ging hem waarachtig nog toespreken! Chris glimlachte zuurzoet, hij was kwaad op de vlotte woorden van Thomas, en hij besloot dadelijk naar huis te gaan. Een gejuich ging op, Chris zwaaide afwerend. Keek de oude Wennekes op de voorste rij ironisch? Hij verdween tussen de coulissen en probeerde bij de uitgang te komen.
- Gaat u al weg?
In het gewoel van de arbeiders, die opdrongen naar de buffetten, stond vlak bij de deur Jacqueline Wennekes, met een glas sherry in de hand.
Hij zei: - Ze kunnen beter onder elkaar blijven.
- Wij blijven ook! Zeker een half uur! Het klonk, alsof ze hem op zijn plaats zette, en misschien zei ze daarom: - Of danst u liever niet?
- Als ik zo vrij mag zijn.
Hij wist nu, dat iedereen naar hen keek, naar de vrijgezelle juffrouw Wennekes en de vrijgezel Ottolander van de reclame.
- Maar u danst heel goed!
Hij zei: - Ik heb het in lang niet gedaan.
- U hebt wel iets beters te doen zeker!
- O, maar het is zó helemaal geen kwaje bezigheid.
Hij hield haar losjes tegen zich aan, ze waren een koel paar, maar ze dansten foutloos. Ze waren zó zeker van hun beider ritme, dat het anderen opviel. Men maakte een cirkel. Voor juffrouw Wennekes en Ottolander van de reclame.
- U hebt een mooi gedenkboek geschreven, zei ze. Ze moesten toch praten! - Schrijft u ook voor u zelf?
- Nooit, zei hij. - Maar juist nu begin ik aan sonnetten te denken!
- Publiciteitsmensen hebben altijd hun woordje klaar!
Daarna was het voorbij. Er werd geklapt en beiden bogen spottend.
- Ik moet even mijn haar doen, ik geloof...
Formeel bleef hij toen maar, tot ook de families Wennekes en
| |
| |
Blom vertrokken, en in dat halve uur danste hij met de vrolijke Cato Altepost, die haar sportieve lichaam al te dansvaardig tegen hem aandrukte en die voorzichtige pogingen deed hem te tutoyeren. Dat viel hem tegen van haar, en hij gaf haar bij een wisseldans over aan de man van de documentatie, die al lang een oogje op haar had. Ottolander wist alles van anderen, maar niemand wist iets van hem.
De volgende morgen zei hij tegen Cato: - Ik sta er op, juffrouw Altepost, dat we nog lang goede vrienden blijven. De minste intimiteit kan dat bederven, door geroddel van anderen. Ik ben erg op u gesteld, daarom zeg ik het... Het klonk niet eens schijnheilig.
- Ik ook op u, zei ze. - Ik zal mijn best doen... Ze wachtte even en zei: - U weet hoe het is...
- Ik weet hoe het is..., en daarna waren ze dezelfde vrienden.
Hij kreeg opnieuw die druk onder zijn ribben, toen meneer Albert hem een paar weken na het jubileum uitnodigde bij hem thuis te komen luchen. Hij bromde: - We moeten iets bespreken daarna, zomaar wat.
Het huis stond in één van de oudste villa-parken van de stad, met nog vele, grillige veranda-huizen uit de vorige eeuw, erfenis van Java. De villa van Wennekes viel er eigenzinnig uit met zijn Zwitserse châlet-stijl en zijn enorme, houten balcons, waarin bloemmotieven waren uitgezaagd. De ramen waren betrekkelijk klein, maar binnen, ondanks de donkere betimmeringen, was het lichter dan je zou hebben verwacht, en vrolijker: misschien, omdat het licht zo vriendelijk weerkaatst werd door de argeloze Jugendstil-plafonds, met hun gouden en rose, plantachtige decoraties op een blauw fond.
Blom was er ook, met zijn frisse, open gezicht, maar met iets afwezigs in zijn bewegelijkheid, of er nog veel werk op hem wachtte. Ze hadden hem naast Thomas gezet, en Chris had een plaats aangewezen gekregen naast Jacqueline, het was een huiselijke bijeenkomst, zomaar een hapje mee.
Mevrouw Wennekes, grijs en steil, met een zwart fluwelen bandje om de gespierde hals, was de enige, die bad voor tafel,
| |
| |
en ieder wachtte zwijgend zoals men doet bij iemand, die even zijn veter vast moet binden.
- En toch meneer Ottolander, zei ze, is het jammer, dat er in het gedenkboek geen portretten staan van de mensen, die de fabriek hebben groot gebracht.
- Ach moeder, dat heb ik je toch uitgelegd, zei Thomas. - Wie interesseert er zich nou voor oud-oom Jacques? De firmanáám is een begrip, niet de mensen. En de mensen, die dat dan misschien wel zijn, nu, die kennen ze. Die hoeven ze niet nog es te zien in een boek.
- Voor de geschiedschrijving, zei de oude mevrouw.
Jacqueline zei: - En dan zeker met die eeuwige foto van ‘Ons personeel in het jaar 1902’, met het jaartal in krijt op een leitje.
- En dan altijd die twee liggende meisjes, die het vasthouden, zei Chris. Blom zei goedig: - Je moet tegenwoordig met iets anders komen. We gebruiken toch ook geen stoommachines meer!
- Ja, ja, zei meneer Albert, we zijn toch altijd modern geweest. Ook hier thuis.
De oude mevrouw zei met iets van spijt: - Als meisje had ik het liefst porselein verzameld. Maar er was zoveel verscheidenheid, en ik wist niet welke periode ik het liefst... En toch is mijn man begonnen met de impressionisten. Die werden ook al gauw duur. En je wist lang niet altijd zeker...
- Dat is nu precies zo, mama, zei Thomas, je weet nooit, of het je geld waard is!
- Natuurlijk wel!, zei Jacqueline geïrriteerd, als je het mooi vindt is het altijd je geld waard! Ze wendde zich naar Chris.
- Hebt u gisteren dat landschap gezien? Dat blauwe ding met die brug?
- Die man wordt wel wat, zei Chris. Hij zat ferm achter zijn bord, als iemand, die het allemaal heel gewoon vond. - Maar hij heeft ze te hoog geprijsd.
- Ik zou het toch wel willen kopen.
Hij zei: - Wacht u nog een maand of twee, ik ken hem, hij geeft het mij voor minder.
Thomas zei: - Ik vind het best een man om op te gokken.
| |
| |
Jacqueline trok verontwaardigd met de schouders. - Gokken!
- Geef mij maar Koninklijke Olie, zei Blom lachend.
- Ja ja, wat dat betreft, zei meneer Albert. - Die kunst van tegenwoordig! Ze doen maar wat.
- Elk schilderij is een teken, zei Thomas, een uiting van de verwarring waarin de technische revolutie ons brengt. Er is geen houvast meer, wat morgen waar is in de techniek, is overmorgen alweer verworpen. Zo is het toch, niet Blom?
- Je moet verduiveld goed bijblijven, zei Blom. - Anders zijn de anderen je zo voor.
- Altijd maar investeren, zei de oude heer Albert.
- Wat waren we toen trots op die nieuwe stoommachine, zuchtte de oude mevrouw.
- Zijn jullie nú nog wel eens ergens trots op?
- Op jou, mama, zei Thomas. - En op ons kleine zusje hier. Lijken ze niet op elkaar, Chris?
- Doe niet zo flauw, Thomas, zei Jacqueline.
Ottolander probeerde zijn verlegenheid te maskeren. - Ik weet het niet, zei hij, wat haarkleur betreft, ik geloof...
De oude mevrouw zei: - Jacqueline is een echte Wennekes!, en het klonk enigszins miskend, alsof de familie haar nooit iets positiefs had laten bijdragen.
- Haarkleur is geen familie-stempel!, zei Jacqueline. - Kom! Het werd stil aan tafel, de oude mevrouw vouwde haar handen, en men stond daarna op. De mannen gingen koffiedrinken in de rooksalon, dezelfde huisbediende kwam aan op zijn vilten sloffen.
Meneer Albert zei: - We hadden 't ook op kantoor kunnen doen, maar...
- Dit was nu es aardiger, zei Thomas.
- De kwestie is, zei de oude, bijna praterig voor zijn doen, dat wij u nog eens willen bedanken voor het jubileum... Eh..., en voor de manier, waarop u uw taak in het algemeen opvat. Onze publiciteit heeft een ander gezicht gekregen, en ik weet, hoe men daar in vakkringen over denkt.
- Met jaloezie, zei Blom.
- Enfin, zei meneer Albert, terwijl hij slordig sigarenas van zijn
| |
| |
vest sloeg, wij wilden onze waardering uitdrukken in een salarisverhoging. Van eh..., hoeveel was het precies, Thomas?
Zijn zoon noemde losjes het bedrag.
Ottolander kuchte, hij had op minder gerekend. Had hij toen wel goed uit zijn woorden kunnen komen? Hij wist niet zeker, of hij had gebloosd.
- Laten we eerlijk zijn, zei Thomas, we weten hoe het is in de publiciteit, met percenten van bureaux en zo. We bekennen, dat we goed op je hebben gelet. Die verhoging komt je dáárom alleen al toe. Je had vaak dure lunches, ja, mijn vader heeft wel eens gefronsd, maar je hebt nooit iets door een ander laten betalen.
- De publiciteit is het visite-kaartje, zei Ottolander ongemakkelijk.
- Wij zien het ook zo, zei meneer Albert.
- En daarom is het beter een dúúr visitekaartje te hebben. De onafhankelijkheid van onze publiciteitschef is ònze onafhankelijkheid. Waar of niet Blom? Blom had bescheiden gezwegen, hij bemoeide zich zelden met menselijke zaken. Hij zei nu:
- Natuurlijk. Maar ik wist niet, dat in die sector...
- Zo is het ook niet, zei Chris. - Mijn collega's zijn betrouwbaar.
- Niet alle, zei Thomas, niet de onderbetaalde.
Chris zweeg, hij dacht aan zijn filmtijd, aan Ary Cnossen, zijn betalingen aan de bar.
- We zullen er een glaasje cognac op drinken, zei Thomas.
Alleen de ouwe had niet meegedaan, hij dronk zelden.
Bij het afscheid zei de oude dame helder: - We zien u graag nog eens terug, en ze glimlachte waarderend. Maar Jacqueline had hem onder aan de trap enkel een afwezige hand gegeven, alsof ze in gedachten al boven op haar kamer was. Was er nooit een angstige nacht geweest, waarin ze samen verkleumd naar verre geluiden hadden zitten luisteren, de dood vlak voor de deur? Maar het was niet daarom, dat hij die onaangename nasmaak proefde.
- We bekennen, dat we goed op je hebben gelet!
En hij had nog wel gedacht, dat Thomas een vriend was! Of
| |
| |
sloot het een het ander niet uit? Maar het besef in een glazen huis te leven werd van die dag af sterker.
- Gedraag je als een onkreukbaar iemand.
Had hij niet alle reden om zijn vader dankbaar te zijn? En hij was het, hij schreef hem een brief dat het hem goed ging, hij gaf détails en zijn genegenheid schemerde tussen de regels door. Ze hadden heel wat meegemaakt samen.
Jacqueline Wennekes zag hij daarna twee maanden lang niet, zelfs niet bij openingen van exposities, die hij geregeld bijwoonde. Was ze weer in het buitenland? Misschien was ze in Grasse, bij haar zuster, die daar getrouwd was met de directeur van een essence-bedrijf, eigenlijk een dochteronderneming van Wennekes en Blom. Chris was er één keer met Thomas geweest, een verrukkelijk oord, dat hij zag als het meest ideale vacantieverblijf, zo vlak bij Cannes met de auto, en maar een paar uur rijden naar de sneeuw van Valberg.
Toen Cato Altepost op een middag tegen hem zei: - Hier is iemand voor u, en ze de telefoon overzette, en Chris daarna onmiddellijk de stem van Jacqueline Wennekes herkende, voelde hij iets op zijn voorhoofd prikken.
- Waarmee kan ik u van dienst zijn?
Hij keek naar Altepost, maar die was al weer verdiept in de ladekast.
- Dat landschap met die brug...
- Ik zal er onmiddellijk werk van maken, ik bel u!
- Tot dan.
Hij ging nog dezelfde avond naar het atelier van die schilder, als terloops, hij suggereerde iets van een expositie in de bedrijfskantine, de groezelige, hese man leek in zijn schik, en tegen twaalven nam Chris het schilderij onder zijn arm mee naar huis.
Tussen de middag belde hij haar, op zijn eigen kamer, Altepost had er niets mee te maken.
- 't Is gelukt... Hij noemde het bedrag.
- Maar dat is geweldig!
- Ik zal het u laten bezorgen.
Een week later zagen ze elkaar in een museum.
| |
| |
- Ik heb u toch niet teveel last bezorgd?
- 't Is de moeite niet.
Meer niet, niet eens een kop thee daarna. Maar dat gaf niet, men moest geduld hebben, het begin was er. Ze zou nu beslist vaker zijn bemiddeling zoeken.
Eens, op een zondagochtend, toen hij op zijn fiets naar buiten was getrokken, omdat het seizoen zichzelf zo zomers bedroog, en de wereld geurde met de frisse warmte van pas gestreken overhemden, was hij in de bossen op één der stijve tuinstoeltjes van een boerencafé gaan zitten lezen in ‘Les faux-monnayeurs’ van Gide. Hij hield niet van Gide, maar je moest hem gelezen hebben, zoals je ook je tanden behoorde te poetsen en je nagels schoon moest houden. Hij zat in de schaduw van een dikke olm, die rupsgroen in blad stond, en hij voelde zich zeer vergenoegd, een zondags persoon zonder smet, een lezer van standing en een beheerst natuurgenieter. Hij rookte kalm een pijp en dronk met welbehagen zijn koffie, een grote, donkerharige man met zware wenkbrauwen, wiens grijze pak keurig was gesneden, maar meer voor een promenade dan een fiets. Hij keek op. Uit de bosjes aan de overkant van de zandweg kwam een goudbruin, hoog paard, dat één scheen met de ranke amazone op zijn rug. Boven haar zwarte rijbroek droeg ze een groen vest van peau-de-Suède, het blanke gezicht daarboven was blootshoofds, het rode haar wiegde als de staart van de merrie. Jacqueline Wennekes hield het paard in en aarzelde welke richting ze zou nemen. Misschien duurde het een minuut voor ze een beslissing nam, en al die tijd zag ze hem niet. En zoals ze daar zat, rechtop in het zadel, haar blik ver weg, leek ze Ottolander een symbool van pure eenzaamheid, van onherkenbaar leven, een wereld volkomen naast die van de alledag. Het deed er niet zozeer toe wie ze was, als wel dàt ze was. Ze gaf het dier een tik met haar witte handschoen, het paard, begerig om verder te gaan, snoof met wijde neusvleugels, het rilde, en stapte trots voort op zijn hoge benen, zijn bruine ogen dachten helder in een oude taal, die niemand ooit zou ontcijferen. Stonden ook haar eigen bruine ogen zo? Gericht over de grenzen van deze dag, dacht Ottolander, hij had zijn
lyrische mo- | |
| |
ment. En hij was eenzamer dan ooit. Ze kwam vlak langs hem, op nog geen twee meter, maar ze zag hem niet. Hij rook de scherpe geur van het paard, en zonder zijn hoofd te wenden hoorde hij het droge ritselen van zijn staart. Daarop klonken zijn hoeven ordelijk achter de witte muur van het kleine café, echoënd in de aarde, tot in een niets.
Het zou anderhalf jaar duren voor Ottolander haar terug zou zien.
|
|