Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jongens en wetenschap. Deel 1 (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jongens en wetenschap. Deel 1
Afbeelding van Jongens en wetenschap. Deel 1 Toon afbeelding van titelpagina van Jongens en wetenschap. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.86 MB)

Scans (75.16 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
jeugdliteratuur

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/algemeen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jongens en wetenschap. Deel 1

(1946)–P. van Denenberg–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Hoe ik als Jongen een Automotor uitvond

Natuurlijk weten jullie, jonge lezers, waar een auto zijn drijfkracht vandaan haalt. Ik vertel jullie dus zeker geen nieuwtje als ik er op wijs dat de benzine in de automotor vergast en met lucht gemengd, in een cylinder gezogen wordt, waar ze ontploft en door de hierbij vrijkomende kracht de zuiger in de cylinder in beweging brengt, waardoor, ten gevolge van een doelmatige overbrenging op de wielen, ten slotte de hele wagen gaat bewegen.

Maar toen ik 12 jaar oud was wist ik niets van dat alles, want toen was een auto in de straten van Bazel een grote zeldzaamheid. De koetsiers reden de kijklustige vreemdelingen met een paardje langs de hoofdkerk en andere bezienswaardigheden, en de kooplui en fabrikanten hadden hun rijtuig om de waren van en naar het station, of naar de klanten te brengen. De vele paardenwagens brachten die jongens voordeel die op straat ‘paardenvijgen’ verzamelden om daarmee de volkstuintjes bij de stad te bemesten, en het is te begrijpen dat zo'n jongen de auto nariep, die zo eens een enkele keer voorbijraasde: ‘Stinken kan hij, maar paardenvijgen maken niet.’

Zoals ik zei: ik vermoedde niets van een automotor, en als mijn nieuwsgierigheid een enkele maal tot zulk een nieuwmodisch voertuig opsteeg, dan stelde ik me voor dat in zijn puffende en ratelende buik zoiets als een stoommachine verborgen moest zitten, waarbij de stoom door een of andere kneep niet te voorschijn kwam. Ik vertel dit alles enkel hierom, dat jullie anders niet kunnen begrijpen, hoe ik mij op zekere dag een groot uitvinder waande.

Dat kwam namelijk zo: van een schoolkameraad kreeg ik twee oude boeken te leen: het ene was een leerboek voor natuurkunde, het andere voor scheikunde. Deze wetenschappen waarvan in mijn klas nog helemaal geen sprake was, kwamen mij voor als iets toverachtigs en geheimzinnigs. IJverig zette ik mij aan de studie van die boeken en omdat ik de allerelementairste begrippen nog niet kende over de natuurwetten, formules en getallen die er in voorkwamen, hield ik mij aan de experimenten die ik willekeurig probeerde na te doen, zover dat met mijn bescheiden middelen ging.

[pagina 56]
[p. 56]


illustratie

De bereiding van waterstofgas was een van mijn eerste chemische proeven. Diegenen onder mijn lezers die op school al scheikundeles gehad hebben, weten waarover het gaat. Ik handelde helemaal naar de gegevens van het boek, voorzag een glazen fles van een dubbel doorboorde kurk waar ik twee glazen buisjes door stak: het ene reikte als veiligheidsklep tot de bodem van de fles en het ander was korter, rechthoekig omgebogen: de gasleidingsbuis. Toen deed ik stukjes zink in de fles, overgoot ze met verdund zoutzuur en keek nu met gespannen aandacht toe, hoe zich op de stukjes zink talloze blaasjes vormden die in de vloeistof opstegen. Dat was nu die raadselachtige waterstof, die volgens het boek, met lucht gemengd en aangestoken, onder luid geknal zou ontploffen. Dus mocht je het gas dat uit de glazen buis kwam, pas dan aansteken, als het de lucht in de fles volkomen verdrongen had, stond er verder in het boek. Ik had respect voor de wetenschap, bond uit loutere voorzichtigheid mijn zakdoek om de fles, wachtte toen een poos tot het mij toescheen dat de stormachtig verlopende gasontwikkeling tenminste vijfmaal zo groot was als de inhoud van mijn fles, en bracht een brandende lucifer aan het spits uitlopend glazen buisje.

Een harde knal: ik schrok me dood. De fles lag aan scherven. Gelukkig had de zakdoek, die ik er omheen gebondenhad, ze opgevangen. De kurk werd met de glazen buisjes tegen het plafond geslingerd, terwijl het zuur over de tafel liep en nu langzaam op de vloer druppelde. Ik had de handen vol om de zwaarste schade uit de weg te ruimen en de sporen van mijn tegenspoed uit te wissen.

[pagina 57]
[p. 57]

Eén ding was mij volkomen duidelijk: uit ongeduld had ik het gas te vroeg aangestoken, zodat er naast het waterstofgas ook nog lucht in de fles was.

Met die gevolgtrekking was deze gebeurtenis voor mij nog lang niet afgedaan. Een ontploffing is voor een jongen steeds een uiterst indrukwekkend gebeuren, van de kurk die in een blikken pistool met een zwak plofje knalde tot de dikke voetzoeker die wij, jongens, op 1 Augustus de meisjes brandend voor de voeten wierpen. En nu zelfs deze laboratoriumontploffing zoals ik het bij mijn vrienden noemde.

Nadat ik bij het afschilderen van deze gebeurtenis ingeslapen was en met de herinnering er aan de volgende dag weer wakker geworden, kwam het als een ingeving over mij: als je deze ontploffingskracht nu eens in arbeid omzette? Moest een ontploffing niet meer bieden dan de stoom van de stoommachine? En ik dacht aan moeders kookpot waarbij de gevormde stoom in 't gunstigste geval de kracht had om het deksel van de pot in de hoogte te drukken en te laten rammelen. Verstrooid liep ik rond, en 's avonds ging ik op mijn kamertje aan tafel zitten en naar mijn mening ontwierp ik de eerste ontploffingsmachine die de wereld zou verbazen.



illustratie

[pagina 58]
[p. 58]

De bouw van de stoommachine was me enigszins bekend uit het natuurkundeboek. Zo had ik een grondslag waarop ik mijn uitvinding kon baseren. Cylinder, zuiger, kruk en het vliegwiel van de stoommachine kwamen ook bij mijn machine van pas. Ook de kleppen kon ik met een geringe wijziging gebruiken. Op een groot blad pakpapier tekende ik het plan: hier ligt de cylinder die aan één eind open is, de zuiger bevindt zich tegen het gesloten uiteinde. Nu volgt de beweging: de zuiger glijdt naar voren en zuigt uit de gasklep een beetje gas in. Dan sluit deze klep zich weer en, terwijl de zuiger verder beweegt, opent de luchtklep' zich, tot gas en lucht in de cylinder het juiste ontploffingsmengsel vormen. Intussen heeft de zuiger ongeveer het derde deel van zijn weg afgelegd. Nu komt het er op aan, het mengsel te ontsteken. Een moeilijke taak voor een schooljongen die, zonder enige technische kennis, met een verouderd en voor hem onbegrijpelijknatuurkundeboek, met de grootste uitvinders wil concurreren. Op de eerste plaats dacht ik aan de mislukte waterstof proef. Waarom zou men de ontsteking niet op een soortgelijke manier kunnen construeren? Dus tekende ik aan het gesloten uiteinde van de cylinder een kleine opening, waar voor een gasvlammetje zou branden. Een klep zou er voor zorgen dat het gas uit de cylinder pas dan bij de vlam zou komen, als de zuiger zich op één derde van zijn baan bevond. Maar toen ik me het hoofdstuk ‘Electriciteit’ van mijn natuurkundeboek herinnerde en aan de daar beschreven vonkinductor dacht, was het voor mij een uitgemaakte zaak de electrische vonk als ontsteking te gebruiken.

Eindelijk lag het plan voor mijn grote uitvinding kant en klaar op tafel. Een massa afgebroken potloden en veel gumstof versierden het terrein. Ik zelf was zo gelukkig als zelden te voren. Wat voor een onvermoede kracht moest deze gasmachine, zoals ik mijn uitvinding noemde, ontwikkelen! En wat voor een dienst kon ik de hele mensheid daarmee bewijzen! Wie weet, misschien zouden binnenkort alle stoomlocomotieven oud roest geworden zijn en zou, in plaats daarvan, mijn uitvinding mensen en dingen naar alle werelddelen brengen. En de rector op school zou naar me wijzen en me aan mijn kameraden als voorbeeld stellen. Mijn ouders ... maar neen, van deze kant was voorlopig niet veel geestdrift te verwachten, want mijn vader had tot nu toe voor mijn wetenschappelijke probeersels niet veel over gehad. Toen ik de volgende ochtend stralend over mijn uitvinding sprak, glimlachte hij enkel vriendelijk. ‘Ja, ja’, zei hij ten slotte, ‘vergeet maar niet je huiswerk te maken met al dat geknutsel’. Ik vergaf het hem grootmoedig. Hij begreep toch niets van wetenschap en techniek en kon dus nauwelijks mijn wereldschokkende plannen beoordelen.

[pagina 59]
[p. 59]

Maar nu kwam het er op aan mijn omgeving deelgenoot te maken van mijn uitvinding. Dat scheen me niet zo eenvoudig. Tot wie moest ik me wenden? Dat een patentbureau eerst geld wou hebben om een uitvinding aan te kondigen, was me toen al niet onbekend en geld had ik, buiten een toevallig dubbeltje, helemaal niet. Als ik er aan dacht, mijn uitvinding een of andere bekende persoonlijkheid mee te delen, een professor of een beroemd ingenieur, dan bekroop me de angst dat ik niet au sérieux genomen zou worden. Bovendien kwam nu ook de twijfel op, of mijn gasmachine heus wel zou werken zoals ik ze getekend had. Misschien was het toch beter eerst in stilte een model van de machine te bouwen: zo'n motor in werking zien, moest, zonder veel woorden, wel voldoende overtuigen. En, spreken voor hoge heren, dat kon ik heus niet.

Zo bracht ik dan mijn vrije tijd weer op mijn kamertje door en begon ik het plan van mijn gasmachine op een groot blad wit papier zorgvuldig te tekenen, met behulp van tekenhaak, meter, passer en Oostindische inkt. Ik sloeg niets over, zelfs de vonkinductor met een batterij electrische elementen kreeg zijn plaats. Nu zou een slotenmaker, die voor mijn proefnemigen al menig metalen onderdeel gevijld had, de belangrijkste stukken voor mijn machine vervaardigen. De samenstelling zou ik dan wel zelf klaar krijgen. Bij al deze plannen en overwegingen had ik er nooit aan gedacht, of misschien een ander al niet op hetzelfde idee gekomen was, om de bij gasexplosie vrijkomende kracht als arbeid te benutten. Dit scheen mij toen zo'n reuze-inval dat ik me waarlijk niet kon voorstellen hoe een nuchterdenkend mechanicus er vóór mij ooit had kunnen toe komen. De ontnuchtering zou gauw volgen.

Toen ik, kort daarop, uit de school aan het Domplein stapte en de Vrijheidstraat insloeg keek ik, zoals al zo dikwijls, naar de etalage van een opticien, die daarnaast ook handel dreef in natuurkundige apparaten. Hier in deze etalage stond het ongeveer 30 cm hoge model van een machine die angstwekkend geleek op mijn eigen uitvinding. Was dat niet mijn cylinder, mijn zuiger en mijn vliegwiel? En daar, de nokken van de as om de klep te verplaatsen en de buisvormige bocht aan de cylinder, met het vlammetje er onder voor de ontsteking, beantwoordde dat niet helemaal aan mijn eerste plan? Als verlamd van schrik stond ik wel een kwartier voor het raam en het drong maar niet tot me door dat nu alle werk, alle verwachting, alle hoop vergeefs waren. Ik moest zekerheid hebben. Een beetje verlegen ging ik de winkel in. De oude, vriendelijke heer, die me van vroegere kleine inkopen kende, kwam naar voren.

[pagina 60]
[p. 60]

‘Wat wou je hebben?’ vroeg hij glimlachend.

‘Ik wou enkel iets vragen’, stamelde ik. ‘Wat is dat voor een machine daar in de etalage?’

‘Een gasmotor, het model van een gasmotor.’

‘Zo, dat noemen ze een gasmotor?’ Verlegen sloeg ik mijn ogen neer en ik voelde hoe het bloed me naar de wangen schoot. Hoe graag zou ik die vriendelijke heer alles verteld hebben: hoe ik deze motor opnieuw uitgevonden had, hoe ik op het punt stond een model van de machine te bouwen, maar iets snoerde me de keel toe. Ten slotte murmelde ik: ‘Dank U’, en sloop ik de winkel uit, naar huis toe. Moet ik me schamen om te bekennen dat ik tranen in mijn ogen kreeg, toen ik, in mijn kamertje, het plan van mijn machine in de verste hoek van de kast stopte?

Dagenlang heb ik de gedachte aan de gasmotor van me afgezet, maar toen bleek me, uit de encyclopedie van een openbare bibliotheek, dat ik met mijn uitvinding meer dan een halve eeuw te laat gekomen was. Dat troostte me.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken