Ineens gebeurt het!
Ruzie!
Ze vechten dat de stukken eraf vliegen. Niet alleen figuurlijk maar ook letterlijk.
Je zorgt dat je een eindje uit de buurt blijft. Je kúnt niet weten!
‘Wie zou er winnen?’
En pas wanneer het afgelopen is, allang afgelopen, denk je: ‘Waarom zouden die nou gevochten hebben? Hoe zou het begonnen zijn?’
Het fijne ervan kom je niet te weten. De een zegt dít, de ander dát.
Je leest in de krant dat blanke en bruine mensen weer eens gevochten hebben. Nou ja, dat is zover weg! Maar er vallen doden. Een jongen zoals jij. Of een meisje zoals jij er een bent.
Als ík die jongen nu eens was geweest, of dat meisje?
Dan zeg je niet meer: ‘Nou, dat is zover weg!’
Maar je snapt er niets, helemaal niets van. Houden ze dan nooit eens op met vechten?
En dat gevecht duurt al zo lang, al drie eeuwen.
Waarom ze vechten?
Omdat er nog altijd mensen zijn, die vinden dat iemand met een blanke huid alles te zeggen heeft over de mensen, die geen blanke huid hebben. En omdat ze in de tijd van de slavernij ook alles te zeggen hádden. Met de afschaffing van de slavernij in 1863 was die tijd voorbij. Maar de slaven, die toen vrij kwamen, dúrfden eerst niet vrij te zijn. Zo diep zat de angst voor de blanken erin. En de kinderen van de vrij geworden slaven, en hún kinderen, en daar de kinderen weer van hebben heel langzaam moeten leren om die vreselijke angst te overwinnen. Dat was het begin van hun vrijheid. Maar om de rest moeten ze nog steeds vechten.
En die rest, dat is: hun recht om net zo te leven als de blanken. Over de hele wereld zijn er gelukkig ook veel blanken, die hen helpen bij hun strijd. Zoals er ook in de tijd van de slavernij blanken waren die