‘Maar... eh...’ Wendela slikte meteen haar woorden weer in. Joachim zou haar wel weer een schaapskop vinden, als ze toch zei wat ze dacht. ‘Poeh! Zijn we daar de halve wereld voor omgevaren?’ riep Joachim verachtelijk. ‘Dat zijn dezelfde huizen als bij ons in Amsterdam. Geen grein verschil.’
‘Ja, ik had ook gedacht...’ begon Wendela weer, ‘er wonen hier toch Indianen op het eiland en slaven?’
‘De maats hebben ons verteld, dat die in hutten wonen.’ Joachim keek Claes vragend aan. Was 't nu zo of niet?
‘Heb je vannacht die knal niet gehoord in het vooronder?’ vroeg Claes met een ernstig gezicht. ‘Nou, dat was van die maat, die jullie dat verteld heeft. Ik denk dat-ie eindelijk gebarsten is van 't liegen.’
Joachim grinnikte. Wendela stond er onzeker bij. De hele reis was ze het enige meisje aan boord geweest. En ze wist nog steeds niet, na die paar maanden van de reis, of de jongens het nu goed vonden als ze overal bij bleef, alles hoorde.
‘Claes!’ Dat was een van de omes! Zijn stem klonk zoals alle stemmen van alle hoge pieten aan boord: als de donder in een klein blikken keteltje.
Claes veerde overeind maar voor hij op een draf over het dek wegschoot, zei hij nog vlug: ‘Nou ja, ze wonen wel in hutten, maar aan de andere kant van het eiland. Daar in de stad wonen de kooplui, de officieren en...’ Weg was hij.
Langzaam stevende het schip op de Waterkant af, zo langzaam alsof het doodmoe was van de lange, eindeloze reis.
‘We zijn er!’ fluisterde Wendela toen ze afmeerden en een paar maats de loopplank niet al te zachtzinnig in de richting van een paar negers op de wallekant lieten vallen. Die grepen hem vast, legden hem recht. ‘Niet eens kapers of piraten gezien,’ mompelde Joachim ontevreden. ‘De hemel zij gedankt en geprezen, dat was een voorspoedige reis,’ zei op datzelfde ogenblik de schipper tegen heelmeester Van Collen en zijn vrouw. ‘Geen stormen, geen ziektes, geen kapers. Zelfs de gevreesde orkanen in dit gebied zijn we ontlopen.’
‘Orkanen, híer?’ vroeg de heelmeester.
‘Vraagt u het daar maar eens!’ De schipper wees naar De Willemstad, waar ze tegenover lagen. ‘Misschien zijn er daar nog die zich herinneren hoe de forten, de hele stad er aan gingen zo'n veertig jaar geleden