er een groep blanken die halsstarrig volhield, dat zoiets niet behoorde. Dat alles kwam men ook op Curaçao te weten. Hoe zou het daar gaan na de afschaffing van de slavernij? Hier waren de slaven niet zo wreed behandeld als in andere gebieden.
Toen op 1 juli 1863 om 8 uur de proclamatie werd voorgelezen over de afschaffing van de slavernij, en de vrijgelatenen naar de katholieke kerk trokken, brak in het kerkgebouw pas goed hun vreugde los. De mensen huilden, gilden van vreugde. Het tumult werd zo groot, dat de priesters vluchtten, bang voor een opstand.
Maar het viel allemaal nogal mee. In de dagen erna werden alle vrijgelatenen ingeschreven bij de Burgerlijke Stand, en kregen ze een naam, die ze meestal leenden van hun vroegere meesters. Veel slaven namen als achternaam ook wel de voornaam van hun moeder aan. Voortaan mochten de vrijgelatenen ook met elkaar trouwen.
Sommigen van hen trokken weg, maar kwamen al gauw weer terug. Want in het hele Caraïbische Gebied hadden de Curaçaose slaven het nog het best gehad. Ze klopten bij hun vroegere meesters aan om werk maar nu als vrije mannen, die zelf voor hun vrouw en kinderen konden zorgen.
Er waren mevrouwen, die woedend waren, omdat hun vroegere slavinnen niet meer vrijwillig bij hen wilden terugkomen. En er om vragen of ze weer wilden komen werken, nee, dát ging te ver!
Van de ene op de andere dag waren de rollen omgedraaid.
En nog altijd zijn er mensen, over de hele wereld, die daar niet aan gewend zijn. Die net doen alsof in 1863 de slavernij niet officieel is afgeschaft.
Mensen, die vinden dat iemand met een blanke huid alles te zeggen heeft over de mensen, die geen blanke huid hebben.
Mensen, die daar ruzie over maken.
Ruzie
zoals de ruzie in het begin van dit boek.