Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
Afbeelding van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: WinterstucToon afbeelding van titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.69 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Editeur

L.M.Fr. Daniëls



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

(1937)– Dirc van Delf–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 47]
[p. 47]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Dat .XII. is vander zielen van hair vier beroringhen.Ga naar voetnoot1 ende .IIII. craften.

3Ga naar margenoot3-6Die ziel is een gescapen creatuer, een onlichaemli[9d]ke 4 vernuftige substancie, die een beelde ende ghelikenis draecht 5 hairs sceppers ende is gegeven van Gode den lichaem levende 6 te maken. Vander zielen seit sinte Barnaerdus inden boec van-7der zielen aldus: die ziel is ingheteikentGa naar voetnoot7 mitten beelde Gods, 8 gheciert mit sijn ghelijcheit, God ghetrouwet mitten gelove, 9 begaeft mitten heilighen Gheest, verlost mit des onnosels Lams 10 bloede, ghescict te wonen mitten engelen, ontfanclic der ewi-11gher salicheit, recht erve der guetheit Gods, deelachtich der 12 vernuftigher reden. Och, hoe salich is die bruut Cristi Ihesu 13 op welc die guedertierenheit Gods altoes opsiet! Ende die 14 duecht der oetmoedicheit doetse nijghen ende dalen onder die 15 maiesteyt. Die penitencie weder leitse tot horen lande. Ghe-16hoorsamheit Gods versellet mit haer. Volstandicheit brengtse 17 voor die poorte. Innicheit der duecht laetse in. Godlike minne 18 Ga naar margenoot18-23doetse haren lief omvanghen ende verenenGa naar voetnoot17. Die ziel die wijl

[pagina 48]
[p. 48]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

19 dat si is inden lichaem, wart op vier radenGa naar voetnoot19 altoes ghevoert tot 20 duechden of sonden. Timor, dolor, amor et spes, dat beduut 21 vrese, rouwe, minne ende hopeGa naar voetnoot21. Ende in desen wert si ghe-22toghen van menigher beeldinge mit groten arbeide, of si in 23 enen iuck geslagen ware. Dair wart si also seer daghelics in 24 beroert, dat dat lichaem dair of dicke in sijnre complexien

[pagina 49]
[p. 49]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

25 ghewandelt wert ende die heele mensch in sinen ghemoede 26 ende in sinen bloede.

27I Dat eerste rat is timor, dat beduut vrese. Dese heeft die men-28sche begrepen die wijl dat hi leeft, ende altijt die ziel trect 29 ende [10a] vervaert, dat si scuwe wert voir scade of scande, 30 siecte, vangenis, armoede, onwil ende der menigherhande 31 ghelijc, die den mensch so seer verslaen, dat <hi> gelijc 32 wert als een riet dat altijt voor den winde ghedreven wert ende 33 Ga naar margenoot33somwijl hem ontsiet daer nochtan ghien anxt en is. Job seit: 34 Eer ic eet so sucht ic. Die Gods soon vreesde hem voor den 35 doot; wie mach dan der vrese ontcomen? Ic laet staen alle 36 tijtlike anxt die ons anden lichaem of leven moghen vallen; 37 so vrucht wi nochtan een anderen doot, dat is ons een swijnde 38 meereGa naar voetnoot37.

39II Dat ander is Dolor, dat beduut rouwe. Die rou comt van 40 onwille; ende also lange als wi leven, so hebben wi onsen 41 onwilGa naar voetnoot40. Want wi niet vercrighen en moghen in deser tijt al 42 onsen onwil. Want wi niet vercrighen en moghen in deser tijt 43 Ga naar margenoot43al onsen wil, so werd wi mit rouwen gedreven, als David 44 seit: des menschen leven is arbeit ende rouwe. Welc hem niet 45 alleen van buten aenghebracht en wert, mer een mensch 46 maectse meer hem selven, dan men hem leets doen mach. 47 Ende dese rouwe doet den mensch hem selven ontsinckenGa naar voetnoot47 of 48 hi verdroncken waer. Als David te moed was, doe hi wart 49 Ga naar margenoot49verdreven van sinen soon ende seide: Heer, maec mi ghe-50sont, want die wateren sijn gecomen tot mijnre zielen (Glosa: 51 die wateren der droefenis).

52III Dat derde is Amor, dat beduut minne, welc nader reden 53 ondersceit heeft meer rechts die ziel te beroeren ende te 54 trecken. Want die minne hoech is van verkiesinghe, mer om 55 der zielen geer wert dick also seer beroert, dat <si> om 56 vresen wil den breidel der wijsheit van [10b] hoor werpt ende 57 onsynnich heftet op dat beelde, dat si uutghenomen heeft;

[pagina 50]
[p. 50]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

58 so wart si inder minnen rat also gewalstGa naar voetnoot58, dat haer leven haer 59 Ga naar margenoot59een pijn is ende haer wesen een last, want si vuelt dat die 60 minne starc is als die doot ende die geer hart als die helle.

61IIII Spes. Dat vierde is spes, dat beduut hoop; want die 62 ziel tot so groten dinghen ghescapen is ende vercoren ende si 63 dat mit klare kennisse vint ende mit kiesen haer daer toe 64 keert, so staet in haer op een onleskelike becoring. Ende om 65 veel gelijcs wil die si ontfangtGa naar voetnoot64, dat si van hoorre begheerte niet 66 en sal bedroghen werden, so staet op die hoep die si uut-67werpt als een ancker in dat meer der ewigher dinghen, dair si 68 haer wonderlic aen ridetGa naar voetnoot67. Mer wantsi hier niet volle troost ont-69fangt mit veel hinders ende lette, so wert si mit alsoe meni-70ghen bulghenGa naar voetnoot70 overslaghen, dat haer dicwijl beghint te twi-71velen ende dat doet hair grote onmoet drivenGa naar voetnoot71.

72Ga naar margenoot72Van craften der zielen. Die ziel heeft die redelike craften 73 daer si hoors selfs macht mede isGa naar voetnoot73, also verre, datsi niet vanden 74 lichaem ghelet en wert. Ende voort so werct si daermede veel 75 gelijcs an die heilige DrievoudicheitGa naar voetnoot74, welcs beeld si daer an 76 draecht van groter edelheit hairs wesens. Ende dese craften

[pagina 51]
[p. 51]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

77 hieten aldus: memoria, intelligencia, voluntas, dat beduut: 78 gedachtenis, verstandenisse ende wille.

79Prima <animae> virtus. Die eerste redelike craft der 80 zielen is memoria, dat beduut: gedachtenis. Ende is gelijc 81 een scaprade, dair die ziel in hout haer beelden ende formen, 82 die si inden sinne des hoofds [10c] dan vergadert heeft, dair 83 Ga naar margenoot83aldus staet of gescreven: hoor scapraden sijn al vol, die vanGa naar voetnoot83 84 <dit> in dat uutrispen. Want als die ziel inder ghedach-85ten gehueghet haren scat, die reyct si uut mit gedancken, 86 recht of si een cleyne werelt binnen hoor had te versorghen. 87 Mit deser craft ghelijct die ziel voir den Vader inder godheit, 88 want si is altijt buten ende binnen rike werckende: sijn wesen 89 <in hem>, sijnGa naar voetnoot88 guete buten hem. Dit sijn die scatte sijnre 90 rijcdom der godheit. Aldus doet dese wercaftige craftGa naar voetnoot90 <die> 91 wederhaelt die geleden tijt ende dat dair in ghesciet is, al mit 92 ghehoegen, ende dit is een moghentheit van Gode gegheven.

93Ga naar margenoot93(Intelligentia). Die ander is: Intelligencia, dat beduut: 94 verstandenis. Ende dese en mach inden lichaem niet kennen 95 noch weten dan doer die fantasien, die die sinnen hebben 96 ontfangen. Mer als die ziel vanden lichaem is, so sel sij sonder 97 hinder ende arbeit insien ende scouwen na horen verdienst 98 alle wairheit, wonder ende wijsheit inden ewighen woorde des 99 Ga naar margenoot99Vaders. Dit is dat Paulus seit: Die wijl dat wi hier sijn, so 100 sien wi doer een spieghel ende brill - dat sijn die fanta-101sien -, mer dan so sellen wi sien van aensicht tot aensicht, 102 kennen als wi bekent sijn, (Glosa): sonder decsel ende cor-103dijn gescaeplikerGa naar voetnoot103 beelden. Dese craft heeft ghelijc mitten

[pagina 52]
[p. 52]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

104 Ga naar margenoot104Soon, want hi is een glas des ewighen lichts, een spieghel son-Ga naar voetnoot104 105 der smet, een beelde der maiesteit. Ende wat een mensch nu 106 leert van conste ende wijsheit, dat sel dan an hem scinen ende 107 blencken doer den woorden der ewigher wijsheit.

108Ga naar margenoot108-126(Voluntas) Die derde is voluntas, dat beduut: wille, die is 109 een beroerlike craft ende een geweeldigher ghebiedersche 110 alle [10d] der anderen craften. Want als nu die verstandenis 111 yet begrijpt of vernymt onder der reden schijn van eer, van 112 guede, van lust of anderen saken, die begheerlic sijn, so ghe-113biet die ziel overmits den wille alle die sinnen, dat sijs haer 114 onderwinden ende den ghemoede voir te brenghenGa naar voetnoot114. So moeten 115 die oghen daer na sien, die mont dair na vraghen, die oren 116 horen, die aderen ende die leden moeten voort dat arbeiden. 117 Ende hierom hiet die wille een conincinne in horen rijck, die 118 van ghien dinghen bedwongen en wart. Ende si heeft twee 119 radesluden. Die een is haer van naturen angeboren ende hiet: 120 sinderisis, dat is die voncke der zielen. Den anderen nymt si 121 mede te rade ende hiet Ratio, dat beduut reden. Dese wil 122 doet alleen hemel of helle verdienen ende heeft veel ghelijcs 123 mitten heilighen Gheeft, want die is voortghetreden van Vader 124 ende Soon, doer welc alle dinghen an hoorre volmaecter cier-

[pagina 53]
[p. 53]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

125 Ga naar margenoot125heit werden ghewracht. Als David seit: Doer den gheest sijns 126 monts sijn alle craften.

127Die ziel die heeft an hoerre enghelscher aert sonder enich 128 toedoen der sinnen drie inblivende cledinge, die si niet en 129 verslijt noch en verwerpt, noch niement en machse haer ne-130men. Ende hieten aldus: sinderisis, consciencia, liberum ar-131bitrium, dat beduut: die voncke der sielen, die saemwittigeGa naar voetnoot131 132 of die meedwetigheGa naar voetnoot132 gront, dat vrij, onbedwonghen ghemoet. 133 Mit deser snedeGa naar voetnoot133 is si becant in dat ewige leven. God noch geest 134 en sijn haer te verre of te vreemde, als si mit desen ghesmij-135deGa naar voetnoot134 totten ewighen saken ende onwandelbarige dinghen, die 136 boven ons sijn, wil keren. Des lichaems last en is haer [11a] 137 dan niet te zwaer, dat wië staenGa naar voetnoot137 van hemel en aerde en is 138 haer niet te verre, ende die vastheit der hemelen die hart 139 ghegoten sijn als metael, en is haer niet te dick, ende mit 140 deser gelijcheit so sijn haer die enghelen al becant bi namen.

141Ga naar margenoot141-155(prima ymago) Dat eerste instaende beelde der zielen is: 142 Sinderesis, dat hiet die voncke der ziele, die also groot van 143 guede in hair ghewonnen is, so recht vrij van edelre aert, dat 144 si hair niet toe keren en mach in desen neder dinghen, die ver-145ganclic sijn, noch min vermach si haer te gheven inden son-146den. Al had een man dusent moort ghedaen, sinderisis prekel-

[pagina 54]
[p. 54]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

147 de hem altijt ende reytenGa naar voetnoot147 toe der duecht. Ende om der groter 148 guede ende vroemheit dair si ter duecht mede is gekeert, dair 149 si niet of en laet, mer ymmer te scuwen dat quaet, so waen-150de<n> veel meesters dat si uut Gode waer gecomen ende wat 151 van Gods wesen had. Mer dat en is niet. Het is een puyr lutter 152 ghescapen instaen, dat niet en wert verwonnen, noch ver-153duustert; anders so waer Gods wesen vermenicht oft ghedeilt 154 in hemel, helle ende aerde, dat onmoghelic is, want hi alleen 155 deilt sijn wesen den personen in hem blivende.

156Ga naar margenoot156-166(II) Dat ander is consciencia, dat hiet men consciencie, mer 157 het beduut een saemwittachtich gront, die die ziel neicht 158 guede zaken te vervollen, arch te scuwen ende te vlien, ende 159 wroghe draghetGa naar voetnoot159 van binnen voir gheganghen misdaet. Daer 160 Ga naar margenoot160of seyt Ysayas: Hoor worm en sterft nymmermeer. Dese con-161sciencie is oec nymmermeer te vreden, noch in vroechden, 162 noch seker dan in guet getuich van hoor selven binnen, als 163 Ga naar margenoot163Paulus seit. Dese consciencie plach wel te [11b] dwalen; dair-164om so sal een mensch van wiser altijt hem gaern laten raden 165 ende leren, op-dat hi niet onwetens en sondige. Als die pro-166Ga naar margenoot166pheet Johel seit: si werden alle leerkinder Gods.

167Ga naar margenoot167-183(3a) Dat derde is liberum arbitrium, dat hiet een vrijghe-168moet, dien God den mensche ghegheven heeft inden beghin 169 te doen dat hi wil, ende te laten dat hi niet en wil, ende mach

[pagina 55]
[p. 55]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

170 wel gelijc wesen een poortyer die binnen den casteel is, dien 171 men niet dwinghen en mach op te doen sonder sijn behaghen. 172 Dair ghien torment en mach so groot toe wesen, liberum arbi-173trium en mach wel onverwonnen bliven, alst gesciet is inder 174 martelaren doot. Dese vrijheit staet boven alle neighen of toe-175treckinghe: si comen van genaden of van becoring, niement 176 en wart onwillich tot guede of tot sonden ghedreven. Onse 177 vrijheit is anders dan der enghelen. Want wi moghen sonde 178 doen ende laten, - dair-om moech wi verdoemt werden of 179 behouden, mer die engelen en moghen ghien sonde doen, noch 180 God niet lief hebben. Ende nu is der engelen vriheit meerre 181 dan die onse, al ist zwaer van ons te begripen. Want die 182 meeste vriheit is: niet onsalich te mogen wesen, noch den 183 sonden toe te dienen.

voetnoot1
beCoringhen - lees: beRoringhen.
[tekstkritische noot]CHG In den tekst van CHG volgt dit capittel na cap. 13 en 14 van A en D; in de inhoudstafel van C en G staat echter: dat .xii. is van der zielen ende van haren crachten (G craften). In H ontbreekt de inhoudstafel; in B, waarin verscheidene capittels zijn weggelaten, vindt men dit als het VIII onder den titel: ‘van der sielen ende van hoor vier begheerlike beroeringe ende van hoor crachten’ na het VII: ‘van des menschen vijf uutwendighe ende inwendighe synnen des lichaems’, zoowel in tekst als inhoudstafel.
4 B vernuechtinghe.
5 G dat lichaem.
7 H beilde goods.
8 CGHD ghesciert.
10 D gescicket wonen; G te later bijgevoegd; - CH ontfanghelic; GD ontfanghelijc; B = A.
11 B rechte erfghenaem.
16 G verzellet; H versellet.
17 A sotlike minne.
18 CH van den vier beroeringhen of begeringhen der sielen; G van den vier begherlike beroeringhe der sielen; B van vier beroeringe der sielen; D ruimte; A ontbr.
margenoot3-6
Comp., II, c. 30: anima est substantia spiritualis et rationalis ad vivificandum corpus humanum de nihilo creatum.
voetnoot7
ingheteykent, niet bij Verdam.
margenoot18-23
Comp. II, c. 41: (Vis sensibilis motiva) movet quandoque spiritualiter, quandoque corporaliter. Primo modo dicitur appetitiva, quae movet dupliciter: aut diligendo aut odiendo, et dividitur in concupiscibilem et irascibilem, per quas appetit anima bonum vel insurgit contra malum. Ab his vero duabus, scilicet irascibili et concupiscibili oriuntur quatuor affectionis, scilicet gaudium, spes, dolor et timor. Nam si praesens est quod concupiscimus, gaudemus; si absens est, speramus; similiter si praesens est de quo irascimur, dolemus; si absens est, timemus.
voetnoot17
doetse haren lief omvangen ende verenen: goddelijke liefde doet ze haar geliefde omhelzen en zich met hem vereenigen.
[tekstkritische noot]19 CGDB rader; H rade.
23 GH jock.
voetnoot19
raden: driften.
voetnoot21
vrese, rouwe, minne ende hope. Als zinnelijk wesen is de mensch, evenals het dier toegerust met zinnelijke kenvermogens, met uitwendige en inwendige zinnen, waardoor hij de uitwendige hoedanigheden der dingen kent, zinnelijk goed en kwaad. Met deze kenvermogens gaat gepaard een zinnelijk begeervermogen, dat uit natuurnoodzakelijkheid naar alles streeft, wat als zinnelijk goed, en alles vlucht, wat als zinnelijk kwaad door de zinnen wordt voorgesteld. In dienst van dit begeervermogen staat de appetitus irascibilis, die toirnighe cracht, welke zich verweert tegen de moeilijkheden, die de bereiking van het zinnelijk goed en de ontwijking van het zinnelijk kwaad in den weg staan, en deze tracht te overwinnen. Het is opvallend, dat D.v.D. bij de opsomming van deze hartstochten afwijkt van het Comp., dat juister gaudium en dolor in het begeervermogen en timor en spes in het weerstandsvermogen tegenover elkander stelt, ofschoon ook de amor tot de driften van het eerste vermogen behoort. De liefde of het welbehagen omvat het zinnelijk goed; de droefheid of smart gaat onder het overkomen leed gebukt.
In het tweede vermogen streeft de hoop naar het goede, dat wel moeilijk, maar toch bereikbaar is, terwijl de vrees zich onmachtig voelt en angstig terugdeinst voor de dreigende gevaren.
De werkingen van deze lagere vermogens hebben, zoodra ze eenigszins gespannen zijn, grooten invloed op het geheele lichaam. Meer dan andere lichaamsdeelen gevoelt evenwel het hart den terugslag der zinnelijke aandoeningen, waaraan het dan ook is toe te schrijven, dat de naam hartstocht op de innerlijke werkingen van het zinnelijk begeervermogen is overgedragen. Vgl. Potters, V, blz. 76-79.
In het XIII capittel van den vier complexien, schrijft D.v.D. echter: Dese vier complexien, daer des menschen lichaem alle tijt mede beroert is, hebben ghelijc mitten vier raden der zielen, daer si alle tijt mede ommeloopt; ende hieten aldus: Dolor, spes, gaudium, timor, rouwe, hoop, vroechd, vrese.
[tekstkritische noot]25 G gheheel mensche; H heel m.
29 B verneert.
37 CH zwinde; B anxte.
39 G coomt, H comt.
51 GH der bedroefnis.
57 GH haftet; B haestet.
margenoot33
Job, 3:24.
voetnoot37
dat is ons een swynde meere: een hevige kwelling. Schrikbeeld. Vgl. nachtmare, kwelgeest, die 's nachts op 's menschen lichaam drukt.
voetnoot40
onwil: tegenzin.
margenoot43
Vgl. Ps. 89:10.
voetnoot47
doet den mensch hem selven ontsincken, doet den mensch zich zelf verliezen.
margenoot49
Ps. 68:2.
[tekstkritische noot]58 CGHD ghewalket (B gewasschen) daer (B dat); - CH leven haer een pine is; GDA leven haer tijt een pijn is; B dat haer tijt een pijn is.
60 B begheerte; - 64 H. begheringhe.
65 GH ontfanghet; B is si ontfenget.
69 B mit veel hindernissen.
70 B golven.
72 CGHB van den (HB ontbreekt) drien redeliken crachten (G craften) der sielen (D ontbreekt opschrift).
73 CGHB machtich; D mach.
voetnoot58
A gewalst; vgl: mhd walzan = draaien, rollen; - C ghewalket, = gedraaid, gekneed.
margenoot59
Hooglied 6:8.
voetnoot64
ende om veel gelijcs mil die si ontfangt: en om wille van veel dergelijke dingen die ze verkrijgt, ontstaat de hoop, dat... welke zij.
voetnoot67
dair si haer wonderlic aen ridet: waarheen ze zich op wonderlijke wijze richt.
voetnoot70
bulghen; (B golven) in deze bet. niet bij Verdam. Vgl.: mhgd: bulge = Sturmwelle.
voetnoot71
onmoet driven: droefgeestig zijn.
margenoot72
Vgl. Comp., II, c. 30: Anima etiam est vita perpetua, scilicet per memoriam, intelligentiam et voluntatem ad imaginem Dei facta. - Vgl. Augustinus, De Trin. lib. X, c. 11, memoria, intelligentia et voluntas sunt una mens.
voetnoot73
daer si hoors selfs macht mede is: waardoor ze haar eigen meester is, voor zooverre... zie var.: machtich.
voetnoot74
voort... Drievoudicheit: vervolgens bewerkt ze daarmede een groote gelijkenis met de H. Drievuldigheid, waarvan zij in deze vermogens het beeld draagt vanwege den adel van haar wezen.
[tekstkritische noot]78 B ghedenckenis, verstant e.w.
83 CGHDB van dit; A vant ic.
86 CHB besorghen; GDA versorghen.
88 CGH sijn wesen in hem; DAB in hem ontbr.
90 CHB wercachtighe cracht; GD werckaftighe craft; A wercraftighe.
102 B bekennen dat wi bekent sijn; - CGHD cortijn; B = A cordijn.
margenoot83
Ps. 143:13, Promptuaria eorum plena, eructantia ex hoc in illud; lees: die van dit in dat uutrispen.
voetnoot83
lees: die van dit in dat uutrispen: die het een na het ander te voorschijn brengen. Zie Verdam, VIII, 1015.
voetnoot88
sijn wesen, sijn, lees: sijn wesen in hem, sijn.
voetnoot90
lees: wercaftighe cracht: werkzame kracht.
margenoot93
Comp., II, c. 45: Intellectus humanus cognoseit res per species abstractas a rebus particularibus per sensum prius cognitis.
margenoot99
I Cor., 13:12.
voetnoot103
gescaepliker (niet bij Verdam): geschapen.
[tekstkritische noot]104 CH glans; GDA glas; B. schijnsel.
106 A wijsheit, dan.
107 blenken; H blinken.
116 GH bearbeyden.
123 CGHD voerttreden; CD voertreden.
124 CD scierheit; GH schierheit; AB cierheit.
margenoot104
Wijsheid, 7:26: candor lucis aeternae. etc.
voetnoot104
GDA hebben glas, waar we met CH als vertaling van candor glans zouden verwachten. Zie Verdam, II, 1987, waar hij spreekt over de uitdr. der sonnen glas, waar dit schijnt te beteekenen: glans, gloed. Misschien is hier een herinnering aan den oorsprong van het woord bewaard; vgl. Franck-Van Wijk, i.v. glas.
margenoot108-126
Comp., II, c. 50: (Voluntas) quae inter ceteras motivas. (potentias) est praecipua cum sit generalis motor omnium virium. Cum enim intellectus apprehendit aliquid ut bonum, voluntas imperat viribus affixis ipsis organis, sicut visui ad videndum... etc.
Voluntas autem dividitur in duas partes, scil. in thelesin et bulesin, i.e. voluntatem naturalem et deliberativam, quarum prima dirigitur per synderesin, secunda vero per rationem.
voetnoot114
ende den ghemoede voir te brengen. Opmerkelijk is het gebruik van te. Wellicht heeft men hier met Stoett, Syntaxis 2, § 281, Opm. V, ellips aan te nemen van hebben si, wat wij bij onzen auteur meer aantreffen. Hebben si = moeten zij.
[tekstkritische noot]127 CH vanden drien instaende cledinghe der sielen.
GB van drien instaende beeldinghe der sielen.
DA opschrift ontbr.
131 CGHD saemwittachtighe gront; B samenwitachtich.
132 B onbedonghen.
137 G wye staen; H wide st.
margenoot125
Ps. 32:6.
voetnoot131
Verdam veronderstelt op grond van het overgeleverde samenwitticheit, dat ook samenwittich wel daarnaast, althans in sommige tongvallen, bekend zal zijn geweest. Mnd. samwittich.
voetnoot132
meedwetighe, niet bij Verdam, die wel opgeeft medewetende, ook in de beteekenis bewust, vooral van iets kwaads, Teuth. mytwetende, conscius, waarvan meedwetighe wel een letterlijke vertaling zal zijn.
voetnoot133
snede, snit, mode, kleederdracht, fatsoen, dat evenals het fra. taille ook van de leest of den bouw van het menschelijk lichaam schijnt gebruikt te zijn en bij uitbreiding ook werd toegepast op de menschelijke ziel, hier vooral in verband met de vertaling van habitus door inblivende cledinghe.
voetnoot134
ghesmyde, dos, tooi, kleeding, doch met bijdenkbeeld van sierlijkheid en kostbaarheid.
voetnoot137
dat wie staen: de wijde afstand.
margenoot141-155
Comp., II, c. 51. De synderesi.
[tekstkritische noot]147 GH reysten.
149 GH mer (H maer) ummer; - GH so waenden.
151 GH luter.
153 GH goods wesen.
154 G onmueghelic.
160 G nummermeer; H nummer.
163 G plecht wel; H pleecht veel.
164 GHD van sinen wisere.
166 GH 1. goods.
voetnoot147
reyten, reysten = opwekken, aansporen. Vgl. Verdam VI, 1237.
margenoot156-166
Comp., II, c. 52: (Conscientia) inclinat animam ad prosecutionem boni et fugam mali... Praeterita namque respicit, ut quando conscientia mentem de hoc, quod sibi conscia esse reprehendit, sicut de malo commisso vel de bono omisso...
Conscientia dicit duo: scilicet scientiam et secundnm hoc conscientia est habitus naturalis, non solum cognitivus sed etiam motivus... Alio modo conscientia dicit acceptionem ex parte rationis, quod notatur hac praepositione con... Primo modo semper est recta; secundo modo conjungitur magis rationi et sic se habet sicut inferius: hoc modo recipit errorem.
voetnoot159
A draghen, lees: draghet.
margenoot160
Isaïas, 66:24.
margenoot163
Rom. 2:15.
margenoot166
Johel; zie Joannes, 6:45, Est scriptum in Prophetis: Et erunt omnes docibiles Dei. De tekst is ontleend aan Isaïas 54:13 en tamelijk vrij weergegeven.
margenoot167-183
Comp., II, c. 56. De libero arbitrio.
[tekstkritische noot]174 G vryht (op 't eind v.d. regel)
D vyet.
176 CGHDB tot gode.
D onse vryet.
178 G verdoemt warden.
183 CH noch den sonden te dienen ontbr.; G noch den sonden te dienen.
1 Dit cap. ontbreekt in B; in CGH volgt het als cap. 12 op het hoofdstuk over de vijf uitwendige en inwendige zinnen; in den inhoudstafel van CG staat het als cap. 13 aangegeven.
8 GA na duerre waerden; H na dierre w.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken