Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
Afbeelding van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: WinterstucToon afbeelding van titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.69 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Editeur

L.M.Fr. Daniëls



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

(1937)– Dirc van Delf–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Dat .XXV. capittel is vanden seven dootsonden ende hore telghen of dochteren.

3Dat daer seven hooftsonden sijn bewijst ons scrift ende 4 reden ghenoech. Die scrift bewijstse mitten seven bosen ghees-5Ga naar margenoot5ten, die Cristus van Maria Magdalena verdreef, die capiteyn 6 sijn der sonden ende helsche borghe der verdomenis daer of 7 Ga naar margenoot7-24ons tymmeren, als ic voer gheseit hebGa naar voetnoot7. Mer hoe dat die een

[pagina 168]
[p. 168]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

8 sonde recht als een twijch uten anderen wasset, toent ons 9 reden, die wi eerst an die wortel der sonden willen versoeken. 10 Die wortel alre sonden ende oic die eerst ende die meest, is: 11 hoveerdicheit. Ende als die wil boven allen wesen, so is hoor 12 leet dat hoor yemant is ghelijc, ende dan wart uut haer ghe-13wonnen een ander wortel hiet: haet ende nijt. Die nijdige 14 mensche is rasch beroert vanden ghenen die [36 c] hi hatet, 15 ende dan wart uut hem ghewonnen een ander wortel, hiet 16 toorn. Die toirnsche mensche, als hi hem niet wreken en can, 17 so wert hi drovich van moede, ende dan comt een ander wortel, 18 hiet traecheit. Die traescheGa naar voetnoot18 mensche om sijnre bedructheit, 19 wil sueken troost of solaesGa naar voetnoot19 <in aertsche guede>, ende so 20 comt van hem een wortel, hiet ghiericheit. Die ghierige men-21sche, want hi sijnre dinghen onmachtich isGa naar voetnoot21, so wert hi gulsich 22 ende overatichGa naar voetnoot22. Die gulsige mensch om volnis sijns buucs, 23 schumet rasch in quader lustGa naar voetnoot23, ende dan comt uut hem een 24 ander wortel ende hiet oncuuscheit. Ende aldus isset te ver-25staen dat sinte Augustinus seit: die een sonde hanghet in die 26 ander, want hi mitter eerster verdient heeft, dat hi der beider 27 pine liden sel, omdat hi Gode ondancknaem was.

28Ga naar margenoot28-31Die eerste hooftsonde is: Superbia, dat hiet hovaerdicheit

[pagina 169]
[p. 169]

29 ende die is een helsche conincinne alre verdoemeliker sonden 30 ende is een verkeerde begheerte daer na te staen, hoe een 31 mochte vercrighen eer der werelt boven enen anderen. Ende 32 dese sonde heeft veel dochteren of telgen die van haer spru-33ten. Die eerste is: vana gloria, dat hiet ydel eer, wanneer 34 een mensch vander werelt wil gheeert wesen; ist, dat hi hem 35 Ga naar margenoot35-37dan te seer daer in verblijdt, so soect hi ydel glorie. Die ander 36 hiet: iactancia, dat hiet verheffen of overmoedicheit, dat is 37 als een niet en can gedoghen, dat yemen voor hem is. Die 38 derde hiet: Arrogancia, dat is als een hem vermet of beroemt 39 van edelheit, van rijcdom, van machte, van coemstGa naar voetnoot39, van conste 40 of anderen voordeel. Die vierde hiet: insolen- [36 d] cia, dat 41 hiet pijnlicheitGa naar voetnoot41 in woorden, in wercken, in ghelaet of in ande-42ren manieren, of dat een den anderen verwijtGa naar voetnoot42 duechden, die hi 43 hem gedaen heeft. Die vijfte is: singularitas, dat hiet sonder-44lingheit als in woorden, in wercken, zeden, clederen, eten, drin-45cken, gaen of staen, ende dat hem die ghemeen dinghen niet 46 en ghenueghen. Die seste is: contencio, dat hiet kijfachtich, 47 als een strijt iegens recht ende iegens die waerheit, om-dat 48 hi van quaetheden benijt, dat een ander van Gods genaden 49 heeft ontfaen. Die sevende is: contumacia, dat hiet onachtsa-50micheit, dat een roekelijcGa naar voetnoot50 laet overliden van grootheit om 51 domheit sijns eyghen sins ende niet te achten der geboden, 52 die boven sijn. Die achtende is: inobediencia, dat hiet onge-

[pagina 170]
[p. 170]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

53 hoorsamicheit, als een mit verkeerde wil ontseitGa naar voetnoot53 ende onacht-54saem is sijnre oversten ghebode ende die niet en wil aenvaen 55 ende onderwindenGa naar voetnoot55. Die negende is presumpcio, dat hiet ver-56metenheit, als een hem grote dinghen beroemt of bestaetGa naar voetnoot56, die 57 boven hem sijn, ende lof of loen hebben wil. Die tiende hiet: 58 contemptus, dat is versmadenis, als een versmaet den anderenGa naar voetnoot58 59 ende gaerne verminderen soude die duechden ende die gracien, 60 die hem toe horen. Die elfte is: irreverencia, dat hiet onwaer-61dicheit of oneer te bewisen, als een van grootmoedicheitGa naar voetnoot61 sinen 62 oversten niet en wairdicht, als hi sculdich is te doen.

63Ga naar margenoot63-92Die ander hooftsonde is ira, dat hiet toorn, ende is een on-64stuerGa naar voetnoot63 moet, die te wraeck ende tot pinen is beroertGa naar voetnoot64, ende dese 65 sonde heeft veel doch- [37 a] teren of telghen. Die eerste is 66 odium, dat hiet haet, als een onwaerde of wrock van verbol-67ghenheit draecht in sijn hert, gelijc dat van enen sprankel 68 Ga naar margenoot68-70coemt smoeck ende roeck. Die ander is: discordia, dat hiet 69 twist of twiedracht, als onwille of oneffene woorde of wercke 70 gevalt tusschen die gheen die éénGa naar voetnoot70 plegen te wesen. Die derde 71 hiet Iniuria, dat hiet ongherechticheit, als een pijntGa naar voetnoot71 den ande-72ren mit woorden, wercken of daden in guet, in eer, in vreden

[pagina 171]
[p. 171]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

73 te veronrechten. Die vierde is contumelia, dat hiet smadi-74cheitGa naar voetnoot73 of laster, als een den anderen oplooptGa naar voetnoot74 mit quaden, fellen 75 gemoet ende mit woorden dan lastert ende mit quaet ghelaet 76 dan verhoent. Die vijfte is impaciencia, dat hiet onduldicheit, 77 als een sinen moet niet en bedwingt, mer dat hi hem ontsettetGa naar voetnoot77 78 in woorden, gelaet of anderen manieren van onverdrachli-79cheitGa naar voetnoot78. Die seste is protervia, dat hiet pratticheitGa naar voetnoot79, als een niet 80 en wil hem laten raden of stueren, mer van rechter verkeert-81heitGa naar voetnoot80 blijft op sijn ende daer niet en is of te brenghen. Die 82 sevende is propria malicia, dat hiet eyghen quaetheit, als hi 83 uut hem. selven neemt oorsake enen anderen te scaden of te 84 Ga naar margenoot84-86hinderen sonder sijn verdienst. Die acht is homicidium, dat 85 hiet dootslacht of manslacht, ende want dat in die tien gebode 86 is, so swijch icker hier of. Die neghende is perversitas, dat is 87 verkeertheit, want na al desen telghen so wasset die mensch 88 mit onwaerdicheit sijns gheests, dat hi ghien menschelikeGa naar voetnoot88 89 vrienscap en hantiert [37 b] als een vreedsamich wel doet. 90 Ga naar margenoot90-92Die tiende is blasphemia, dat hiet een duvelsche wille, die 91 hem wreken wil mit laster ende mit hoonspraec iegen God 92 ende sinen heilighen.

93Ga naar margenoot93-115Ga naar margenoot93-95Die derde hooftsonde is invidia, dat hiet nydicheit ende is

[pagina 172]
[p. 172]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

94 een verdrietlicheitGa naar voetnoot94, die den mensche quelt van dien, dat sijn 95 evenkersten salich is ende welvaert. Ende dese sonde heeft 96 Ga naar margenoot96-98veel dochteren of telghen. Die eerste is odium, dat hiet haet-97scap, als dat hi enen anderen gant quaet ende en woude hem 98 Ga naar margenoot98-100ghien guet gescien. Die ander is mutabilitas animi, dat hiet 99 wandelheitGa naar voetnoot99 van moede, als dat hi hem verblijt in sijns even-100menschen wederspoet ende bedroevene in sinen gheluck. Die 101 derde hiet susurrium, dat hiet runing, als <een>Ga naar voetnoot101 heymeli-102ken gaet vesekenGa naar voetnoot102 mit den anderen ende seyt yemant over, dat 103 hi voor sijn aenschijn niet lidenGa naar voetnoot103 en soude. Die vierde is detrac-104tio, dat hiet aftersprake, als een openbaerlic pijnt anderen 105 menschen duechde ende eer te beroevenGa naar voetnoot105 of sinen gueden naem 106 after rugghe te setten ende inder lude herten te dodenGa naar voetnoot106. Die 107 vijfte is Ingratitudo, dat hiet ondanchaerheit, als een <den 108 anderen> so seer benijt, dat hi ontfangender guede ghenade 109 of dienst niet ghedencken noch ghedancken en wil. Die seste 110 is mali invencio, dat is quader dinghen vindinghe, als dat een 111 den anderen over seyt van nijde, dat niet eer van hem ghe-112Ga naar margenoot112hoort en is noch ghesienGa naar voetnoot112. Die sevende is oppressio, dat hiet 113 verdruckinge, als dat een des anderen weldaetGa naar voetnoot113 verswijcht of 114 hindert, dat die duecht niet gheprijst, noch gheloont en 115 wart [37 c].

[pagina 173]
[p. 173]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

116Ga naar margenoot116-146Die vierde hooftsonde is accidia dat hiet traecheit. Ende dat 117 is een verdrietliken moet, van lattichedeGa naar voetnoot117 ghien betrouwen te 118 hebben enighe duecht te bestaen of begonnen guede wercken 119 niet te vermoeden in te volstaen ende te volbrenghen. EndeGa naar voetnoot119 120 dese sonde heeft veel dochteren of telgen. Die eerste is pigri-121cia, dat hiet onduchticheit, als een enen duecht begonnen 122 heeft, ende dan van verdriet te vroe of-laet ende van versu-123Ga naar margenoot123-126men ghien acht daer op en heeft. Die ander is segnicies, dat 124 hiet verdrietlicheit van gheeste, als een vermaent wart van 125 binnenGa naar voetnoot124 tot duecht waert ende hi dan die duecht after laet in-126den naem Gods te beghinnen ende die te bestaen. Die derde 127 is pusillanimitas, dat hiet cleynmoedicheit, als dat een so weec-128moedichGa naar voetnoot127 is, dat hi niet en dorre bestaen guede wercken ter 129 eren Gods of sijnre salicheit. Die vierde is negligencia, dat 130 hiet versumenis, als een niet neerstich en is op die dinghen 131 te hantieren, die hi sculdich is, mer van onachtsamicheitGa naar voetnoot131 132 rokeloeslicGa naar voetnoot132 laet heen slupen. Die vijfte is tepiditas, dat hiet 133 laeuheit, als een sijn werck mit also groten arnst, devocie, 134 vlijt, minne ende innicheit niet en doet, alst wel buerdeGa naar voetnoot134, ende 135 Ga naar margenoot135-138dat is Gode seer ondancknaemGa naar voetnoot135. Die seste is ignavia, dat hiet onwetenheit, als hi sijn werc doet sonder raet of ondersceit 137 ende <niet> en voersietGa naar voetnoot137 dat eynde, datter van comen mach,

[pagina 174]
[p. 174]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

138 Ga naar margenoot138-141ende also machmen nymmer meer saken wel doen. Die seven-139de is torpor dat hiet onghehorichGa naar voetnoot139, als een niet mit rade, mit 140 bede of mit druwenGa naar voetnoot140 daer toe te brenghen en is, dat hi Gods 141 Ga naar margenoot141-146ende sijnre oversten gebode vervolgeGa naar voetnoot141. Die achte is [37 d] 142 evagacio mentis, dat hiet wildicheit van herten, als een tot 143 ongheoorlofde saken sinen moet keert ende daer dicke op 144 dencket. Die neghende is tristicia, dat hiet bedroefnis, als een 145 mit so zwaren gheest bevanghen wert, dat hi niet doen en 146 mach mit genuechten of luste van herten.

147Ga naar margenoot147-179Die vijfte hooftsonde is avaricia, dat hiet ghiericheit, ende 148 dat is een onversadichGa naar voetnoot148 dorst van aertschen guede te begheren 149 ende te gaderen ende daer sijn liefte ende ghenuechte op te 150 setten. Ende dese sonde heeft oec veel dochteren, telgen of 151 rancken. Die eerste is ambicio, dat hiet een nauweGa naar voetnoot151 pogen der 152 ghiericheit, als hoe een vordel ende profijt nader werelt cri-153Ga naar margenoot153-156ghen mach lichste ende naesteGa naar voetnoot153 guet te vergaderen. Die ander 154 is fallacia, dat hiet valscheit, als een mit woorden of mit gesel-155scapGa naar voetnoot154 den anderen verleit heymelic of openbaerlick, ende an

[pagina 175]
[p. 175]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

156 sinen guede bedriecht. Die derde is mendacium, dat hiet lo-157ghentael, als een voor ia neen seytGa naar voetnoot157, est non, est non, mer hi 158 doet een loghenachtich ommecrommen. Die vierde is periu-159rium, dat hiet versweren of meenedich, als een die logen stavet 160 mit godliken eed ende wil en daer-mede van sinen guede be-161driegen. Die vijfte is fraus vel dolus, dat hiet loesheit, als 162 men een dinc valschet of vermengt, dattet anders toent dant 163 is, ende die oghen der lude dair an bedroghen warden. Die 164 seste is usura, dat hiet woeker, als een leent of borcht om meer 165 weder te hebben; ende daer valt inGa naar voetnoot165 voorcoep ende op dage 166 te vercopen ende des ghelijcs veel. Die sevende is symonia, 167 dat hiet gheestelic guet te copen ofte vercopen; daer valt in 168 alsmen [38 a] om maechscap, om vrienscap of dienste willen 169 gheestelic guet verleent meer dan om die eer Gods willen. Die 170 achte is rapina vel furtum, dat hiet roef of diefte, als een wat 171 heymelic mit list crijcht of openbaer mit ghewelt, dair sijn 172 Ga naar margenoot172-175even-mensch ghehindertGa naar voetnoot172 of ghescaet wert. Die neghende is 173 prodicio, dat hiet verraderye, als een den anderen in gelove 174 bedriecht ende in gueder vrientscap verleit tot sinen scaden; 175 Ga naar margenoot175-179dat is zwaerrer te liden dan ghewelt. Die tiende is inquietacio, 176 dat hiet moyenGa naar voetnoot176 of onrustelicheit, als een hem selven om die 177 have so wee doet, dat hem ghien guet en sciet, of enen anderen 178 mit onreden of onrechte vonnysse of mit ander arghelist scade of hinder doet.

[pagina 176]
[p. 176]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

180Ga naar margenoot180-215Ga naar margenoot180-182Die seste hooftsonde is gula, dat hiet gulsicheit, ende is als 181 sijn ghenuechte staet in overvloedicheit van eten ende drincken 182 ende onmatelic leeft sonder sijn noturft. Ende dese sonde 183 heeft oic veel dochteren of telghen. Die eerste hiet crapula 184 sive ebrietas, dat is onghevoelicheit in eten of in drincken, 185 Ga naar margenoot185-186als dat een sijns lijfs ghien mate en wete, mer als in enen 186 trechter doer ghiet, daer sijn lijf ende sinne mede werden ver-187swaert. Die ander hiet castrimergiaGa naar voetnoot187, dat hiet verdroncken van 188 alre suverheit, als wanneer hi van gulsichede alle hovescheit, 189 tucht, zede, wijs gebaer ende guet gelaetGa naar voetnoot189 verliest ende sijn sin-190Ga naar margenoot190-193nen warden vernevelt, dat hi ghien cuuscheit en hantiert. Die 191 derde is inmoderancia, dat hiet onmaticheit, als dat een so 192 verre inder gulsicheit raect, dat hi hem mit ghemeenre spijs 193 tot seker maeltide niet en can genoeghenGa naar voetnoot193 laten. Die vierde is 194 [38b] leccacitas, dat hiet leckernye, als dat hi boven ghemeen 195 spijs suect sonderlinge leckernye van wiltbraet, pannemoes 196 mit sonderlinge const van cokenscaep, ende mit alre ghe-

[pagina 177]
[p. 177]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

197 Ga naar margenoot197-200nuechten des ghebruuct. Die vijfte is prodigalitas, dat hiet 198 verspildingeGa naar voetnoot198, als een mit onghemanierde miltheit ende cost 199 sijn guet overbrengt ende niet toe behoeften mer tot warscap-200Ga naar margenoot200-203penGa naar voetnoot199 verteert. Die seste hiet multiloquium, dat hiet veel-sprake, 201 als een in gulsicheit beghint niet alleen veel onnuts te spreken 202 mer after eyndeGa naar voetnoot202 hoonspraeck te segghen, ia oec te verwiten 203 Ga naar margenoot203-206ende heymelike dinghen voert te brenghenGa naar voetnoot203. Die sevende is 204 inepta leticia, dat is onbehoorlikeGa naar voetnoot204 vruechde van ghelaet ende 205 van handelinge ende onscaemlike ghevaerdeGa naar voetnoot205, die niet wel en 206 staen. Die achte is inverecundia, dat hiet onscamelheit, als dat 207 een so coen wert, dat hem dunct hi en mach in onsuver woorde 208 noch verspreken, noch in ontuchtlike handelinge misdoen ende 209 Ga naar margenoot209-213en scuwen niet meer ioncfrouwen dan ouderGa naar voetnoot209 wyven. Die ne-210ghende is incontinencia, dat hiet onsuver leven, als dat een 211 man sijn bloet niet bedwingen en can, anterGa naar voetnoot211 hi wil kyven 212 ende vechten, oncuusch mit vrouwen wesen, of rispen ende 213 Ga naar margenoot213-215spyen ende den sack scuddenGa naar voetnoot213. Die tiende is ebetudo sensus, dat

[pagina 178]
[p. 178]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

214 hiet domheit van synnen, als hi so beestelic wert, dat hi synre 215 reden uutgaetGa naar voetnoot214, niet en vernymt, noch en verstaet; dit is wel 216 dat meeste quaet die niet en ontsiet lelike daet.

217Ga naar margenoot217-254Die sevende hooftsonde is luxuria, dat hiet onreinicheit 218 ende is een glipperich natuer, die van quader begheerten der 219 herten sijn lichaem ghift in on-[38c]taemliker lust ende dese 220 Ga naar margenoot220-224sonde heeft oec veel dochteren of telghen. Die eerste is sub-221versio racionis, dat hiet ommekeringe der reden; als een in 222 Ga naar margenoot222desen sonden sijnre reden so seer uutgaetGa naar voetnoot222, dat hi wert als een 223 mule ende een paert, daer ghien verstant in en is, so misschietGa naar voetnoot223 224 der menscheit alte cleyn. Die ander is inconsideracio mortis, 225 dat is ende hiet onachtsamicheitGa naar voetnoot225 sijns doots, als dat hi sijn 226 lesten eynde niet en wil ghehuegen ende daer-om en is hi 227 gheenre sonde mydende. Die derde is inconstancia, dat hiet 228 onstantafticheit, als dat weecke lijf maect hem oeek weeck 229 van moede, dat hi ghien vast bi-blivenGa naar voetnoot229 en heeft, mer wilt van 230 gedachten wert, nu op dit, nu op dat. Die vierde is amor sui, 231 dat hiet minne sijns selfs, als dat hi so op hem selven ghekeert 232 is, dat hi niet en acht dan synre ghenuechte te volghen ende

[pagina 179]
[p. 179]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

233 dair toe so begheert hi alleen langhe te leven. Die vijfte is 234 Ga naar margenoot234-236precipitacio, dat hiet onverhoetheitGa naar voetnoot234, als dat hi onversiens 235 dicwijl bestaet, daer hem scade of scande of comt ende oec 236 dootslach, daer hem alleen sijn oncuuscheit toe brengt. Die 237 seste is odium Dei, dat hiet hate Gods, als wanneer hem on-238ghenaem is al dat Gode toehoort ende daer-of so en mach 239 hi horen noch spreken, noch en is hem bevellichGa naar voetnoot239 te doen. Die 240 sevende is appetitus huius seculi, dat hiet begheert deser 241 werelt, als dat hi so seer ghekeert is op eer, guet, ghenuecht, 242 weelde, gesontheit, starcheit ende niet anders en denct dan 243 die dinghen daer hi sijn [38d] luxurie moge doer toe brenGa naar voetnoot243-244ghen. Die achte is illicita concupiscencia, dat hiet ongheoor-245lofde lust, als dat hi niet alleen onmaticheit en soect an sinen 246 trouden wive, mer an overspel, an ioncfrouwen, an ghewyede 247 nonnen, an sonden ieghen der naturen. Die negende is despe-248ratio futuri seculi, dat hiet wanhoep des toecomenden levens, 249 als dat hi so seer verslagenGa naar voetnoot249 van sinnen wert ende verkeert, 250 dat hi mistrouwen vaet op Gode, dat <hi> hier <sine> 251 sonden mochte beteren ende dit ewige leven verdienen. Ende 252 dese mistroost gesciet meer den oncuuschen, dan den suveren, 253 wantsi een eygen plaghe is deser sonden. Dair-om God, der 254 ioncfrouwen kint, moet ons dair voor bescermen. Amen.

margenoot5
Marc. 16:9; Luc. 8:2.
margenoot7-24
Comp. III, c. 7: Quod autem peccatum nascatur ex alio, sic apparet. Superbia enim quia vult omnes excellere, dolet si aliquis ei aequetur, et sic ex ea nascitur invidia. Invidus vero quia de facili irascitur ei, cui invidet, ideo ex ea nascitur ira. Sed ira cum non potest se vindicare, tristatur: et ideo nascitur ex ea acedia. Acedia vero consolationem quaerens in exterioribus, facit avarum. Avaritia autem quia in temporalibus abundat, potest magis exercere gulam. Gula vero propter ventris repletionem de facili spumat in libidinem et ita generat luxuriam.
voetnoot7
als ic voer gheseit heb; zie echter capittel 26. Ook hier schijnt dus de oorspronkelijke volgorde niet bewaard te zijn.
[tekstkritische noot]16 CH torensche; GD toornsche; B toernighe.
18 CGHDB traghe.
24 B onsuverheit.
25 CH hanghet ontbr.
27 B ondancbaer.
voetnoot18
traesche, alleen in A, vermoedelijk onder invloed van het onmiddellijk voorafgaande toirnsche; zie var.
voetnoot19
solaes (Comp. l.c.: in exterioribus): in aertsche guede.
voetnoot21
want hi sijnre dinghen onmachtich is - quia in temporalibus abundat - Lees: overmachtich, naar het mhd. übermaht = groote menigte; vgl. hgd. überfülle = groote overvloed.
voetnoot22
overatich: gulzig, onmatig in het eten; niet bij Verdam.
voetnoot23
scumet in quader lust: zwelgen. Verdam VII, 813: ook als uiterlijk teeken van andere hartstochten dan woede.
margenoot28-31
Comp. III. c. 15: Superbia, quae est regina omnium vitiorum et mater. Est autem superbia perversae celsitudinis appetitus. - D v.D. heeft dezelfde bron gebruikt als de schrijver van het Cancelierboeck. Daarop heeft Dr. J.H. Jacobs in zijn uitgave van Jan de de Weert's Nieuwe Doctrinael al gewezen (blz. 65-86). Welk werk dat geweest is, heeft Dr. Kessen niet kunnen ontdekken. Zie blz. 69-72, § 8, Het C.B. en de Summae van Wilh. Peraldus. De dochters der ‘hovaerdicheit’ zijn in beide werken dezelfde en worden ook in gelijke volgorde opgesomd. Dr. Jacobs meende, dat er een ontbrak. Maar noch door hem, noch door Dr. Kessen is opgemerkt, dat er in het C.B. een lacune bestaat, die met den tekst van de Tafel ernaast zonder moeite is aan te vullen. Op blz. 171 der uitgave van Dr. Kessen moeten we lezen: Insolencia: dats sunderlingheit in hoverdiën of in anderen manyeren; [die vijfde dochter het singularitas]: dat is, als een in woerden, of in werken, of in cleydinghen sunderlinghe dinghen hantiert, als in eynre versmaetheit ghemeynre dinghen, ende dat hem ghemeyne dinghen niet en moeghen ghenueghen.’ De volgende rangcijfers moeten in verband hiermede gewijzigd worden.
margenoot35-37
jactancia beteekent hetzelfde als tumor. Vgl. Tafel met C.B.: Die ander dochter het: tumor, dats een verheffen of overmoedicheit, dats als eyn niet en can gheliden, dat yement boven hem is of ghelijc hem is. (Dr. Kessen, blz. 170).
voetnoot39
coemst: afkomst.
voetnoot41
pijnlicheit: uiterste nauwkeurigheid, vandaar: overdrevenheid, ongewoonheid.
voetnoot42
verwiten had een ruimere bet. dan thans; op een smalenden toon aan iets herinneren. (Verdam, IX, 370).
voetnoot50
roekelijc lees met C.B. (blz. 171) ruekeloes, of met Tafel XXV (132): rokeloeslic.
[tekstkritische noot]57 CH ender lof.
58 CA onderen; GHD ouderen; B anderen.
64 A berovet.
66 B onwaerde van verbolghenheit.
70 CHB die eens (B een) plaghen; GDA die een (G eens) pleghen.
voetnoot53
ontseit (met een zaak in den 2en nv., wat een enkele maal voorkomt - Verdam, V, 1231): afslaan, versmaden, weigeren.
voetnoot55
onderwinden: op zich nemen.
voetnoot56
lees: groter dinghen; - bestaet (met den 4en of 2en naamval eener zaak): aanpakken.
voetnoot58
on deren, lees: an deren.
voetnoot61
grootmoedicheit, (in ongunstigen zin): trotschheid, hooghartigheid.
margenoot63-92
Die ander hooftsonde is ira. In het C.B. neemt deze de derde plaats in en de ‘invidia’ de tweede, wat ook in verband met de algemeene inleiding van het capittel juister is. Ook hier blijken Tafel en C.B. uit dezelfde bron te hebben geput en de overeenkomst is zoo sterk, dat het vermoeden opkomt, of ook niet beide schrijvers dezelfde vertaling hebben gebruikt. Het C.B. noemt 8 dochters, die gelijk zijn aan de eerste 8 van de Tafel, maar dan voegt D.v.D. er nog twee bij: perversitas en blasphemia, waarvan de laatste aan Comp. III, c. 17 schijnt ontleend te zijn.
voetnoot63
onstuer: onstuimig.
voetnoot64
berovet, lees: beroert.
margenoot68-70
Vgl. C.B. blz. 172: Die ander het discordia, dats twist ende kijf, als eyn oneffen woerde heeft ende gheen eendrechticheit in werken of in wille; alst ghevelt bewilen tusschen die ghene, die te voeren eendrechtich waren.
voetnoot70
gevalt: voorkomt; - een: eendrachtig.
voetnoot71
pijnt: zich inspant.
[tekstkritische noot]75 CH ghelaet verhoent.
78 B m.v. onwaerdicheden; - CH protervitas.
85 GDB dootslach.
89 B vr. mensch wel doet.
93 B ende is een verdr. ontbr.
voetnoot73
veronrechten: onrecht te doen; - smadicheit: hoon. Hetzelfde als smadelijcheit, waarvan het in den vorm smedicheit als variant voorkomt in Marialeg. I, 37. (Verdam, VII, 1327).
voetnoot74
oploopt: aanvalt.
voetnoot77
hem ontsettet: zich te buiten gaat.
voetnoot78
onverdrachlicheit: gebrek aan lijdzaamheid, ongeduld.
voetnoot79
pratticheit (niet bij Verdam), maar beteekent hetzelfde als pratte: trots, laatdunkendheid.
voetnoot80
van rechter verkeertheit: uit volslagen boosheid.
margenoot84-86
Vgl. C.B. blz. 173: Die achde dochter het homicidium, dat is manslacht; daer af is gheseecht in die X ghebode, daer om swighe ic hier af.
voetnoot88
dat hij geen menschelijke vriendschap onderhoudt, zooals iemand die vreedzaam is, wel doet.
margenoot90-92
Comp. III, c. 17: Blasphemia, quae est voluntas se vindicans per opprobrium Deo vel sanctis illatum.
margenoot93-115
Deze passage toont weer eenzelfde, soms woordelijke, overeenkomst tusschen C.B. en Tafel, met eenige toevoegingen uit Comp. III, c. 16.
margenoot93-95
Vgl. C.B. blz. 172: Invidia; dats nydicheit; ende is een druefheit, die den mensche quelt van dien, dat syn evenkersten salich is, ende wael veert.
[tekstkritische noot]96 CGH haet; D ontbr.; B hat.
97 CH gan; GDA gant; B gunnet.
99 B wandelbaerheit van ghemoede.
101 C susurium; B susurrum; A als in heymeliken.
104 CHB achtersprake.
106 CGHB doden; DA doen.
107 CGHD ondancknamicheyt; B ondancsaemheit.
109 B niet ghedencken en wil.
112 CGHDB ghesien; A ghescien.
voetnoot94
verdrietlicheit: verdrietige gemoedsstemming.
margenoot96-98
Comp. l.c. Prima est odium, quod est velle malum alicui et nolle bonum.
margenoot98-100
Comp. l.c. secunda est exsultatio in adversis proximi; tertia est afflictio in prosperis proximi.
voetnoot99
wandelheit: veranderlijkheid.
voetnoot101
A: in lees: een.
voetnoot102
veseken: fluisteren; - overseggen: iets zeggen ten nadeele van iemand.
voetnoot103
liden: mededeelen.
voetnoot105
beroeven (met 4en nv. der zaak en 3en nv. van den persoon): ontrooven.
voetnoot106
after rugghe setten: minachten, terug uit te zetten.
doen: dooden.
margenoot112
Vgl. C.B. l.c., waar de tekst door verschrijving geen zin heeft: ‘die hij nochtan van niement ghehoert en heeft [noch hy oec].’ Hier kunnen we met de Tafel aanvullen ‘ghesien’.
voetnoot112
A: ghescien, lees: ghesien.
voetnoot113
A: den, lees: des anderen weldaet; weldaet: deugd. Vgl. C.B.: des anders doecht verswyght.
[tekstkritische noot]123 GGHD op en haet; B op en slaet.
127 CGHDB blodicheyt.
130 CHD narenstich; G narenstichen; B naerstich.
134 CH behoerde; GB boerde; B betaemde.
135 CGHDB onghenaem; - A ende den mensche ongenuechlic ontbr.
137 CGHDB ende niet en voersiet.
margenoot116-146
De eerste zes dochters van de ‘accidia’ komen in C.B. en Tafel overeen, terwijl de laatste drie aan Comp. III, c. 18 zijn ontleend.
voetnoot117
latticheit (niet bij Verdam), wel latheid, mhd. lazheit: traagheid, slapheid, loomheid.
voetnoot119
(of van slapheid) niet te durven hopen op het ten einde brengen of voltooien van begonnen werken.
margenoot123-126
Vgl. C.B. blz. 173: dat is, als een vermaent wort van bynnen totter doecht ende hy van onduchticheit of van onlost achter leet, die doecht te beghinnen.
voetnoot124
lees: vermaent wart van binnen: inwendig wordt aangespoord.
voetnoot127
weecmoedich (niet bij Verdam).
voetnoot131
onachtsamicheit (niet bij Verdam): achteloosheid.
voetnoot132
rokeloeslic: zonder zich er om te bekommeren; - heen slupen: ongemerkt voorbijglijden.
voetnoot134
buerde: betaamde.
margenoot135-138
Vgl. C.B. blz. 174: Ignavia, dats, als dat die mensche in dien dinghen, die hi duet gheen onderscheit en heeft, noch en voersiet niet dat eynde datter nae comen mach.
voetnoot135
ondancnaem: onaangenaam.
voetnoot137
ende niet en voersiet.
[tekstkritische noot]140 B mit dranghe d.t.t. br.
148 B onversadicheit ende dorst.
151 B of rancken ontbr.
155 H van sinen goede.
margenoot138-141
Comp. III, c. 18: torpor circa praecepta, id est quaedam insuasibilitas, propter quam homo non potest induci ad executionem mandatorum Dei.
voetnoot139
lees: onghehoricheit.
voetnoot140
druwen: dreigen, of: met bedreiging; druwe als subst. niet bij Verdam.
margenoot141-146
Comp. l.c.: evagatio mentis est circa illicita. Haec autem evagatio quandoque est particularis et certam habet materiam, et sic convenit omnibus vitiis; quandoque est generalis et incerta, et haec est proprie evagatio acedia. Qui enim est absorptus tristitia, non habens in se unde delectetur, evagatur ad omnia quaerens delectationem. ‘Die neghende is tristitia’ wordt in Comp. niet afzonderlijk genoemd, meer schijnt door D.v.D. uit den laatsten zin afgeleid.
voetnoot141
vervolgen: opvolgen.
margenoot147-179
Van de tien dochters der ‘avaricia’, welke in de Tafel genoemd worden, vinden we er acht met name in het C.B. vermeld. Onder de ‘inquietacio’ heeft D.v.D. ook de ‘injuria’ opgenomen, die in het C.B. een afzonderlijke plaats inneemt. De ‘fallacia’ en ‘prodicio’ zijn misschien uit Comp. III, c. 19 overgenomen. De volgorde is geheel verschillend.
voetnoot148
onversadich: onverzadelijk. Verdam, V, 1478, meent dat dit woord eerst in de 16de eeuw voorkomt.
voetnoot151
nauwe: listig.
margenoot153-156
Comp. l.c.: fallacia, quae fit per verba decipientis in occulto.
voetnoot153
lichste ende naeste: 't gemakkelijkst en 't spoedigst.
voetnoot154
geselscap: gezellig verkeer.
[tekstkritische noot]157 CGH als een voer ja neen seyt ende neen voer ja ende niet en seyt: est est, non non, mer hi doet een loghenachtich ommecrommen; DA als een voor ja neen seit, est non, est non, mer hi doet die l.o. B als een voer ja neen seit, est est, non non, mer hi doet die l.o.
159 CGHD versworen.
168 G maechsip.
170 CGHD als een heymelic met liste ghecrighet, B a.e.h. vercrighet.
174 CGD vruntscap; HA vrientscap; B vrienscap.
175 C zwaerre; GHDB swaerre.
178 CGHD alder a.
voetnoot157
CGH: als een voer ja neen seyt ende neen voer ja ende niet en seyt: est est, non, non, maer hi doet een loghenaehtich ommecrommen. (hij maakt leugenachtige kronkelingen, of zooals wij zeggen: hij draait.)
voetnoot165
valt in: valt onder.
margenoot172-175
Comp. l.c.: proditio, quae est idem quod deceptio, quae fit in absentia decepti.
voetnoot172
ghehindert: benadeeld.
margenoot175-179
Vgl. C.B., blz. 175: Die sevende het Inquietacio, dat is moeytsel; als een den anderen moyet, of daecht, of beclaecht tonrecht tsyn af te breken. Die achde het Iniuria, dats onrecht; als een onrecht vonnenisse wiest wetende, of om vrintscap, of om baet, of om vreyse of om anders eynighe sake.
voetnoot176
moyen: kwellen.
[tekstkritische noot]181 CH als een sine ghenuechte set; GDA a. sine g. staet; B als een sijn ghenoechte sadet.
184 B onghevoeclicheit.
186 B beswaert.
188 B hoescheit.
189 CGHD goet laet; AB guet gelaet.
192 GH varre.
196 CGHD met alter g.g.; B mit alte g.g.
margenoot180-215
De overeenkomst tusschen C.B. en Tafel is bij de behandeling van de ‘gula’ minder groot. Van de tien dochters in het werk van D.v.D. vinden we er slechts vijf in het C.B. terug. ‘Multiloquium’, ‘inepta laetitia’, ‘immunditia’ (voor ‘incontinentia’) en ‘hebetudo sensus’ staan in Comp. III, c. 20 vermeld. De ‘leccacitas’ is alleen in de Tafel, ‘de immodestia’ (dats onghemanierlicheit in overtullighe cleideren, of in sierheit of in anderen stucken aen den lichame) alleen in het C.B. opgenomen.
margenoot180-182
Vgl. C.B., blz. 175: gula, dat is gulsicheit of overtullicheit in eten of drincken boven der naturen noetroft.
margenoot185-186
Vgl. Des Coninx Summe (ed. Dr. D.C. Tinbergen, blz. 288): Si ghieten den dranc door haar kele als doer een oude laerse.
voetnoot187
castrimergia, in plaats van gastrimergia. Zou D.v.D. in zijn uitleg misschien aan ‘castus’ hebben gedacht; ‘dat hiet verdroncken van alre suverheit’: dat alle begrip van ‘suverheit’ door den drank verdwenen is.
voetnoot189
ghelaet, CGHD: laet, dat veel zeldzamer is. Deze plaats is een nieuw bewijs, dat men aan het bestaan van laet niet behoeft te twijfelen. (Verdam, IV, 46). Het beteekent: houding.
margenoot190-193
Vgl. C.B. blz. 175: Immoderancia, dats onghematicheit; als een boven ghemeyne spyse enigherhande leckernie begheert mit alte groter ghenuechten. Deze begripsomschrijving past echter beter op de leccacitas.
voetnoot193
genoeghen: zich tevreden stellen.
[tekstkritische noot]200 CH veelsprakich; GDA veelsprake; B veel sprakes.
202 CH achterspraec ende hoenspraec; GDA after eynde h.; B achter rugge h.
205 B handelen.
209 CH sconen; GDA scuwen; B scuwet; - A ander.
margenoot197-200
Vgl. C.B. blz. 175: Prodigalitas, dats een onghemanierde mildicheit... of dat eyn onredelic syn guet verteert ende overbringhet.
voetnoot198
verspildinge (niet bij Verdam): verkwisting; - onghemanierde: buitensporige; - cost: uitgaven, verteringen.
margenoot200-203
Comp. III, c. 20: Multiloquium, scilicet detractio, vituperia et alia verba inania.
voetnoot199
warscappen: feestvieren, feestmalen.
voetnoot202
after eynde: na afloop; zie echter var.
margenoot203-206
Comp. l.c.: Inepta laetitia, id est lascivia carnis, sive gestus corporis inordinatus, lasciviam mentis demonstrans.
voetnoot203
voert te brenghen: te openbaren.
voetnoot204
onbehoorlike: ongepaste.
voetnoot205
ghevaerde: handelwijze; of lees: ghebaerde: gebaar.
margenoot209-213
Comp. l.c.: Immunditia. quae solet provenire ex gula, ut est vomitus et eructationes foetidae ac luxuria.
(kwalijk riekende oprispingen).
voetnoot209
ander, lees: ouder.
voetnoot211
anter... of: of... of.
margenoot213-215
Comp. l.c.: hebetudo sensus, id est, subversio rationis.
voetnoot213
den sack scudden: deze uitdrukking, die niet door Verdam werd genoteerd, is wellicht een omschrijving van den term luxuria in de latijnsche bron; sac is de buik in het dierlijk lichaam, hier wellicht: ‘die burse sonder naet, daermen den beyaert mede slaet,’ Zie Reinaert, vs 1255-56.
[tekstkritische noot]217 B onsuverheit.
219 CGHD s.l.g. in onteemliker I.; B s.l. ende gheest in ontameliker lust ghebruuct.
220 CGD VII; H neghen; AB veel.
223 CH so misschiet d.m. alte cleyn na horen aert; GDA na horen aert ontbr.; B s.m.d. menschen alte seer.
225 B als dat een sijn eynde. 228 C onstantachticheit; B onstachtacheit; - B lichaem.
voetnoot214
synre reden uutgaet: zijn verstand verliest.
margenoot217-254
Tafel, Comp. en C.B. stemmen vrijwel geheel overeen. D.v.D. geeft alleen onder den naam: illicita concupiscentia een korte samenvatting van de ‘gedaenten’ der luxuria, welke eveneens op een passage uit Comp. III, c. 21 teruggaat. De schrijver van het C.B. laat dit veel uitvoeriger aan de opsomming van de ‘dochters’ voorafgaan en geeft ook in de verdere behandeling een ongeveer woordelijke vertaling van het Comp.
margenoot220-224
De Tafel heeft subversio rationis, terwijl Comp. en C.B. spreken van cecitas mentis. De uitdrukking subversio rationis is in Comp. III, c. 20 een omschrijving van hebetudo sensus.
margenoot222
Ps. 31:9.
voetnoot222
so seer uutgaet: zijn verstand zoo zeer te buiten gaat.
voetnoot223
so misschiet d.m.a.c., zie var.: na horen aert: zoo wordt de menschelijke natuur zeer weinig recht gedaan.
voetnoot225
onachtsamicheit (niet bij Verdam) met 2en nv. zorgeloosheid ten opzichte van.
voetnoot229
bibliven: volharden.
[tekstkritische noot]236 B onsuverheit.
239 CGHDB noch en is hem niet b. (B beveldich).
242 B ende anders niet en denct dan daer hi.
245 B als dat hi ongemet alleen.
246 GH trouweden wive; - B overspul.
250 CGHB dat hi hier sine s.
252 GH dan den anderen.
253 GH daer ons God, d.i.k. moet af b.; GD voer b.; B voer moet b.
2 CGH der seven dootlike sonden; DA der seven hooftsonden; B der VII dootsonden.
margenoot234-236
Comp. l.c. Praecipitatio qua quis praecipitantes currit ad peccandum exponens se periculo mortis propter luxuriam faciendam.
voetnoot234
onverhoetheit (niet bij Verdam): onbedachtzaamheid, onberadenheid; - onversiens: onvoorzichtig... onderneemt.
voetnoot239
bevellich: welgevallig. Zie var.: niet b.
voetnoot243
lees: doer toe brenghen: waardoor hij zijn wellust mag voldoen.
voetnoot249
verslagen: terneergeslagen, neerslachtig.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken