Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
Afbeelding van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: WinterstucToon afbeelding van titelpagina van Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.69 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Editeur

L.M.Fr. Daniëls



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc

(1937)– Dirc van Delf–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Dat .XXIIII. capittel is van onser ouder val Adams ende Eva ende van hore becoringhe et cetera.

4Ga naar margenoot4-7Die mensche ontfinc van Gode drie merclike gaven. Die

[pagina 160]
[p. 160]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

5 eerste gave was van edelheden, want God sciepen na sinen 6 beelde in wijsheden, na sinen ghelijc in onnoselheden, naGa naar voetnoot6 7 Ga naar margenoot7-12sinen gheest alre creatueren heer. Voert van duechden ende 8 zeden, want [35a] God gaf hem mynsamicheit, doe hij woude 9 so heimelic mit hem spreken; ende gaf hem scamelheit, doe 10 hi hem scaemde ende woudeGa naar voetnoot10 hem beteren; ende gaf hem 11 guedertierenheit, want hi en woude ghiens diers bloet om 12 Ga naar margenoot12-18sijn notruft willen storten. Voort soe begaefde hi en groot van 13 tijtliker salicheit, als dat hi sonder pijn soude leven, ghien 14 hongher noch dorst, ghien hetten noch coude en soude hi 15 doghen, noch arbeit noch crancheit soude hem quetsen, huus 16 noch cleder en soude hi behoeven, den doot en soude hi niet 17 verbeiden, levende soude hi totter glorien des hemelrijcs co-18men. Doe ontfinc Adam inden paradijs mit sinen wive Eva 19 van Gode een ghebot, daer hise mede proeven woude, datsi 20 van alden vruchten aten, sonderGa naar voetnoot20 vanden boem des wetens guets 21 ende quaets. Dit verbot was cleyn ende was minre dan oft nu 22 een ghebot waer, ende daer om misdeden si meer int over-23treden.

24Ga naar margenoot24-29Nu vraecht die meester inder historien, waer om dat hem

[pagina 161]
[p. 161]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

25 God gaf duadanighen ghebot? Die sake was propter discipli-26nam, dat is ons tucht te leren, horen God te waerdighen, daer 27 si doer verdienen u ochten beteGa naar voetnoot27 guet, dat hem gheloeft was. 28 Ende om-dat dat ghebot niet meer profijts an hem en had,Ga naar voetnoot28-29 29 Ga naar margenoot29-31wast beter te laten ende verbant te meer. Mer die bose gheest, 30 die die salicheit des menschen benijde, so vermaecte hi hemGa naar voetnoot30 31 Ga naar margenoot31-33in gedaente van enen serpent die RegulusGa naar voetnoot31 hiete ende is ghe-32scapen als man, ende wijf van aensichte, ende dit is dat 33 scalcste dier dat leeft. Ende mit ioncfrouwen aensicht 34 sprac hi der vrouwenGa naar voetnoot34 <als toe den crancsten> aldus 35 Ga naar margenoot35-48toe ende seide: Waer om heeft iu God verboden dat ghi 36 niet [35b] en soudt eten van alle den hout des paradijs? Ende 37 si antwoorde: op aventuerGa naar voetnoot37 dat wi niet en sterven. Ende doe 38 hise hoorde twivelen hardelic, vervolchde hi ende seide:

[pagina 162]
[p. 162]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

39 Ymmer niet en sel ghi sterven. God weet wel op wat <tijt>, 40 dat ghi eten van die vrucht, so sellen iu oghen opghedaen wer-40den ende <sel ghi> wesen alse Gode, wetende guet ende 42 quaet. Dat wijf sach, dat die vrucht guet was te eten, suverlic 43 den oghen, lustelicGa naar voetnoot43 den ghesicht. Ende si nam van dier vruchte 44 ende at ende gaft voert haren man, die attet mede, ende beid 45 hoor oghen worden opghedaen; ende doe si hem bekenden 46 naect te wesen, bonden si te samen vighebladen ende maecten 47 hem selven questeGa naar voetnoot47. Wat hier of na ghesciede seit die bybel 48 uut.

49Ga naar margenoot49-59Drie questien of vraghen vallen opGa naar voetnoot49 dit capittel vanden leren 50 der heiligher scrift. Die eerste is, of die man meer sondichde 51 in desen overtreden dan dat wijf? Sulc dunct dat die man, 52 Ga naar margenoot52sulc dat dat wijf meer misdede, ende beide wort bewijst mit 53 veel scoenre reden. Mer ic seg int middel, dat in sulken 54 stucken meer sondichde dat wijf, ende <in> sulkenGa naar voetnoot54 meer 55 die man. Die man sondichde meer, want hi dat gebot had van 56 Gode alleen ontfaen ende dat wijf haddet van des mans mon-57de alleen verstaenGa naar voetnoot57. Item: die man was der groter guede Gods, 58 als scheen, meest ondancknaemGa naar voetnoot58; item: hi was des wijfs ver-

[pagina 163]
[p. 163]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

59 monderGa naar voetnoot59 ende hoor leider ende si was hem onderdaen. Dat wijf, 60 schijnt, heeft meer verhoort na opset hareGa naar voetnoot60 mening: si woude 61 wesen Gode ghelijc na kunsten der reden ende woude wesen 62 der vruchten ghebruuck- <ich> na hoirre sinnen lusten. Mer 63 die man en woude haer ghenuecht niet be-[35c]droevenGa naar voetnoot63 ende 64 sach wat haer soude ghescien na des appels eten. Item: dat 65 wijf sondichde zwaerliker in drien manieren: si sondichde 66 in haer selvenGa naar voetnoot66, <want si die ghebode overtrat; ende in 67 Gode>, want si ieghen <hem> hoor verhovaerdichde; 68 Ga naar margenoot68-80ende in horen even-mensche, wantsi en tot sonden tooch. Dit 69 sijn die pijnen, die si ontfinghen voor hare scout. Adam at 70 die verboden vrucht, ende daer-om seide hem God: In zweet 71 dijns aensichts selstu dijn broet eten, ende dat eertrijc sel ver-72maledijt wesen in dinen arbeide: dystel ende doorn sel het 73 voortbrengen. Eva verhoverdichde hoor ende trat over dat 74 gebot, ende daer om so seide haer God: Onder des mans 75 wout so selstu wesen, mit pinen ende iammer selstu dijn kin-76der baren. Die serpent benydede dese mensch, hi loech hem 77 voer, hi bedroech dat wijf. Om des eersteGa naar voetnoot77 wille seide God: 78 op dijn borst so seltu crupen; om dat ander seide hi: aerde

[pagina 164]
[p. 164]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

79 seltu eten. Om derden willenGa naar voetnoot79 seide hi: viantscap sel ic setten 80 Ga naar margenoot80-83tusschen di ende haer ende si sel dijn hooft betreden. Dese 81 serpent vlyet naecte lude, gheclede so aenvaert hi. Ende son-82derling veriaech men mit enen naecten wive, mer dat wijf en 83 mach den serpent niet aensien.

84Ga naar margenoot84-96Die ander questi is: wair om God maecte den mensch, die 85 aldus sonde doen mocht? Daer sijn drie reden toe. Die eerste 86 reden is, op-dat die Godheit ghetoent wert ende ghekent: sijn 87 maiesteyt, die alleen onwandelbaer is; sijn wijsheit, die uut 88 quaet guet nemen can, als gescenen heeft mit ons; sijn recht-89verdicheit, die niet alleen den gueden ghift loen, mer oec den 95 quaden pijn; sijn guedertierenheit, bi welc [35d] Cristus 96 Ga naar margenoot96-106doer sinen doot den mensche verlossede. Die ander sake is, 97 Ga naar margenoot97om-dat des menschen vryheit gheopenbaert werde. God 98 maecte den mensch recht ende lieten in die hant sijns eyghenGa naar voetnoot98 99 raets; God had allen creaturen gegheven haer eyghen natuer 100 te leven, daer-om liet hi oec den mensch in sijnre vryheit. 101 Oec mede so isset lof groot der menscheliker edelheit, dat hi 102 overtreden mach ende sondigen ende dat laet ende wel-doetGa naar voetnoot102. 103 Die derde reden is, op-dat die cierheitGa naar voetnoot103 der ghemeenre werelt 104 werde volmaect, want daer contrari staen bi malcander, wer-105den si beide schijnbaerliker. Also ist dat zwart bi wit meerGa naar voetnoot105

[pagina 165]
[p. 165]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

106 <wart> verlicht, ende guet biden quade meer geprijst. Ende 107 der duechden staet in meerre om die verworpenheit der sonden, 108 dat hemelrijc is beter <om>Ga naar voetnoot108 die verdomenis der hellen.

109Ga naar margenoot109-118Dit is die ordinancie ende wise der becoringe, die gescieden 110 onse eerste ouderen. Die becoringe gaet hem aen vraghende:Ga naar voetnoot110 111 waer-om heeft iu God verboden? Voort, als seker sprekende: 112 ymmer niet en sel ghi sterven. Derdewarf vaste lovende: ghi 113 selt wesen als Gode, wetende guet ende quaet. Dese laghe der 114 becoringhe was vol groter scalcheit, want hi vervolchde mit 115 versoeken, die hi dede inder vraghe, hi vervolchde mit op 116 sterkinge van saken, die hi dede mit dranghe, hi vervolchdeGa naar voetnoot116 117 mit reysenGa naar voetnoot117 der gheloften, die hi dede mit groter dinghe toe 118 Ga naar margenoot118-127segghen. Aldus so ghinc die becoring toe. Die serpent die 119 riet, dat wijf loefde, die man trat etende over dat gebot. Ende 120 noch gesciet ons deser becoring ghelijc. Die bose gheest voert 121 des [36a] serpents ambocht, onse sinlicheit is dat wijf, die 122 reden mit sinen consent ghelijct den man. Die gheest brengt 123 ons aen quade becoringe, die sinnen maken ons ghenuechtGa naar voetnoot123,

[pagina 166]
[p. 166]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

124 die reden aenvaet dat werc mit volbortGa naar voetnoot124, als die man den appel 125 at. Want suggestio, delectacio, consensus volmaken die sonde, 126 dat is: beweghincGa naar voetnoot126, ghenuecht ende volboirt brenghen ons in-127der sonden doot.

128Ga naar margenoot128-139Die derde questi is: waer om dat des duvels sonden niet 129 verghiflic en sijn als des menschen sonden? Die eerste reden 130 is: die bose gheest viel sonder yements toedoende raet, die 131 mensche viel mit des anders raets, ende daer-om soude hem 132 comen een anders raet mit rechte te baet. Ende dit is sinte 133 Augustijns reden. Die ander reden is, want hi can ghien lede 134 noch rouwe voir sijn misdaet crighen; om-dat hi een puyr 135 gheestelic creatuer is, so heeft hi hem gans ende heel ghe-136keert daer hi is, mer een mensch en mach dat niet doen over-137mits letten ende hinder sijns vleyschs ende dit is die meesters 138 reden ende seit, dat die enghelsche natuer heel viel ende niet 139 des menschen. Die derde reden is, want die gheest sondichde 140 van puyrre quaetheit inden heilighen Gheest ieghen des Va-141ders macht, daer niet boven en is. Die mensch sondichde van 142 crancheden tegen den Soon, die sijn raet afgrondich isGa naar voetnoot142. Ende 143 dit is Damascenus reden.

144Ga naar margenoot144-159Die lerars vraghen op deze twie capittelen dese questi: hoe

[pagina 167]
[p. 167]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

145 dat die val der enghelen vanden menschen sel weder gesterctGa naar voetnoot145 146 ende ghevolt werden? Daer antwoort [36b] sinte Gregorius 147 toe ende seide: dat, so <veel> menschenGa naar voetnoot147 sellen behouden 148 bliven ende werden, als der enghelen bleven staen. Sinte 149 Augustinus seit, dat so veel menschen sellen behouden wer-150den, als daer enghelen vielen. Sinte Ambrosius seit, dat so 151 <veel> menschenGa naar voetnoot151 sellen behouden werden, als der engelen 152 vielen ende der engelen bleven. Sinte Barnardus seit, dat in-153den ewighen leven sellen wesen twee ziden of wande; die een 154 van engelen, ende wat daer uut ghevallen sijn, sellen mit 155 ioncfrouwen weder ghevolt werden; die ander zijd sel wesen 156 mit menschen beset, daer also veel sel wesen als aan die an-157der zijd sijn van engelen ende ioncfrouwen. Mer sinte Ihero-158nimus seit, dat die tal Gode alleen is bekent, die in die 159 overste salicheit sel geset werden.

margenoot4-7
Comp. II, c. 62: Dignitas humana est in hoc quod Deus fecit hominem ratione sapientem, vita innocentem, dominio potentem. Primum notatur in hoc quod homo factus est ad imaginem Dei; secundum quod ad Dei similitudinem; tertium, quia homo praepositus est cunctis animantibus.
[tekstkritische noot]5 CGHB na sinen beelde; A van s.b.
7 H a. cr. heer; voort v.d.; A alre cr. heervaert v.d.
12 CGH nootorft willen; DA notruft; B noetdrufts wil; - B grotelic.
14 CGHDB hitte (H pine) noch vorst.
20 B anders dan van den boem.
21 GB cleynre (G correctie in hs. tot cleyn) ende minre; CH dan oft een ghebot waer.
voetnoot6
A: van, lees: na s.b.
margenoot7-12
Vgl. c. 61: Amicitiam habet... Verecundari in turpi penetrato... esse animal mansuetum natura.
voetnoot10
woude, lees: soude.
margenoot12-18
l.c., c. 62: Fuit quoque sine poenalitatibus, quia nec esurivit, nec sitivit. Item frigus vel aestus, labor aut infirmitas eum non laesit. Nec mortem exspectavit, quia vivus erat ad gloriam transferendus. Vestibus non eguisset et nudus verecundiam non sensisset.
voetnoot20
sonder: behalve.
margenoot24-29
Nu vraecht die meester inder historiën. We denken hier aan Petrus Comestor. Maar in zijn Historia scolastica wordt over het ‘praeceptum disciplinae’ niet gesproken; wel echter: Comp. II, c. 63: Duplex bonum illis Deus praeparavit, unum temporale, aliud aeternum. Primum dedit, secundum promisit. Ideo duplex praeceptum... unum naturae ad custodiendum bonum datum; aliud disciplinae ad promerendum bonum promissum; et hoc non poterat promereri melius quam per puram obedientiam, quae tunc mera est, quando praeceptum ex se solo obligat et non ex alia causa, et tale dicitur praeceptum disciplinae.
[tekstkritische noot]28 CHA ghebot; GDB bot.
29 B ende dat verbant was te meerre.
34 CGHDB vrouwen als toe den crancsten.
35 G iou God; H God u.
37 B storven.
voetnoot27
bete, lees: bet (poterat melius promereri bonum).
voetnoot28-29
en omdat aan dat gebod geen ander voordeel vastzat, was het des te gemakkelijker te onderhouden - het verbodene na te laten - en verplichtte des te sterker.
margenoot29-31
Comp. II. c. 65: Invidens ergo diabolus felicitati hominis in specie serpentis ipsam mulierem... aggreditur tentandam.
voetnoot30
hem vermaken: zich veranderen in de gedaante.
margenoot31-33
Hist. scol. (Migne, P.L.t. 198, col. 1072: Et hoe per serpentem, quia tunc serpens erectus est ut homo... Elegit etiam quoddam genus serpentis, ut ait Beda, virgineum vultum babens...
voetnoot31
Regulus is een naam, die in de H. Schrift meermalen aan de slang gegeven wordt.
voetnoot34
der vrouwen. - voeg in: als toe den crancsten - aldus toe (met CGHDB en Comp. II, c. 65: mulierem, tamquam fragiliorem).
margenoot35-48
Gen. 3: 1-7. Hist. scol. l.c.: Cum enim quasi dubitando dixit mulier: Ne forte moriamur, quia dubitans ad quamlibet partem de facili flectitur, unde securus de imperatione ait: Nequaquam moriemini: imo Deus nolens vos similari ei in scientia, et sciens quod, cum comederetis ex ligno hoc, eritis sicut dii, scientes bonum et malum, quasi invidus prohibuit... Vidit quoque mulier prius quod lignum esset pulchrum visu, id est mundum, et ex odore vel tactu notans quod ad vescendum suave, comedit deditque viro suo, et comedit et aperti sunt oculi eorum et cognoverunt se nudos... tunc fecerunt sibi perizomata.
voetnoot37
op aventuer: opdat wij misschien niet sterven.
[tekstkritische noot]39 CH op wat tijt dat ghi; A op dat dat ghi.
46 B te gader vighebladen; B quetste.
50 CGHDB waer die man.
51 CGHD sulken (GD zulken) dunket (H dinket).
58 B ondancbaer; - CH voermonder; G vormonder; DA vermonder; B vermomber.
voetnoot43
lustelijc: aangenaam.
voetnoot47
queste (niet bij Verdam); Lexer, Mittelhochdeutsches Taschenwörterbuch: queste: Büschel, Laubbüschel; questen, swv.: mit der questen bedecken.
margenoot49-59
Comp. V. c. 65: Quantum ad aliqua plus peccavit mulier et quantum ad aliqua plus vir. Nam mulier plus peccavit quoad pejoris finis intentionem: voluit enim fieri sicut Deus. Sed vir intendebat non contristare delicias suas. Item mulier peccavit in plures, quia in se, in Deum et in proximum. Vir autem peccavit plus quantum ad originem, quia ex certa scientia. Item vir peccavit majori ingratitudine.
voetnoot49
vallen op: hebben betrekking op, behooren bij d.c.
margenoot52
sulc (dunct) dat dat wijf meer misdede. Dit is de meening van Thomas Aq. II, IIae, qu. 163, a. 4 (c): Et sic patet quod peccatum mulieris fuit gravius quam peccatum viri.
voetnoot54
ende in sulken.
voetnoot57
verstaen: vernomen.
voetnoot58
ondancknaem; vgl. hd. undankbar met het ndd. undankname, -neme en mhd. undancnaeme. De oorspronkelijke opvatting van dit met een afleiding van nemen (mnl. = krijgen) samengestelde adj. (vgl. aangenaam) schijnt geweest te moeten zijn: geen dank voor iets inoogstende, of met een zaak als ondw.: niet in dank aangenomen, doch van deze bet. blijkt nergens iets (Verdam, V, 303). Hier beteekent het: ondankbaar.
[tekstkritische noot]62 B ghebruuckic.
66 A selven, want si die ghebode overtrat; ende in Gode, want si ieghen hem ontbr.
72 CGHD doornen so sellet di groeyen; B doorn selt d. gr.
75 CGHD walt; D gewout; - C in parse; GHDB in perse.
voetnoot59
vermonder, vermomber; mhd. vormunder = voogd. Als znw. niet bij Verdam, wel: voremonder, een oostmnl. woord, waarvoor in het westmnl. momboor wordt gebruikt (Verdam IX, 1024).
voetnoot60
hare, gen.: haerre; verboren (intr.): zondigen; heeft meer gezondigd volgens de bedoeling van haar streven. Het latijn heeft juister: voorzoover zij een slechter doel nastreefde.
voetnoot63
Mer die man... bedroeven is foutieve vertaling van: vir intendebat non contristare delicias suas = zijn lieveling.
voetnoot66
in haer selven, want si die ghebode overtrat; ende in Gode, want si ieghen hem hoor verhovaerdichde.
margenoot68-80
Comp. II, c. 65: Igitur vir in uno peccavit, quia lignum vetitum gustavit; unde et poenam accepit: ut in sudore... Mulier autem in duobus peccavit, nam superbivit et vetitum comedit; unde et duplicem maledictionem habuit, scilicet: sub viri potestate eris, item: in dolore paries. Diabolus vero in serpente tria fecit: invidit, mentitus est, decepit: unde: super pectus tuum gradieris... terram comedes... ipsa conteret caput tuum.
voetnoot77
eerste, lees: eersten.
[tekstkritische noot]80 B vertreden.
82 B maer dat serpent en mach den wijf niet aensien.
93 B maken can.
voetnoot79
om des derden willen.
margenoot80-83
Hist. scol. l.c. col. 1074: Et quia adhuc nudi erant, serpens modo hominem timet nudum, et fugit, et in vestitum insilit.
margenoot84-96
Comp. II. c. 65: Cur Deus hominem fecerit qui peccare posset? Ut ostendatur divina potentia, qui solus invertibilis est; ut declaretur Dei sapientia, quae de malo scit elicere bonum; ut ostendatur Dei justitia, qua non solum reddit bonis praemia, sed etiam malis supplicia; ut manifestetur Dei clementia, qua Christus per mortem suam hominem perditum liberavit.
margenoot96-106
l.c.: Ut homo non sit pejoris conditionis quam aliae creaturae, quas omnes Deus sic administrat, ut eas propriis motibus agere sinat; unde et hominem in proprio arbitrio relinquere debuit... Laus enim est viri justi, qui potuit transgredi et non est transgressus... Decor universi, quia opposita juxta se posita magis elucescunt, ita mali bonos commendant ad invicem comparati.
margenoot97
Eccli, 15:14. Deus reliquit hominem in manu consilii sui.
voetnoot98
en liet hem over aan de leiding van zijn eigen inzicht.
voetnoot102
wel doet: goed handelt.
voetnoot103
cierheit: heerlijkheid, schoonheid.
voetnoot105
meer wart verlicht.
[tekstkritische noot]106 CGHDB meer prijst.
110 CGHDB onsen ouderen; Die becorer (D becoer; B becoerre).
113 C proces; G proce; H processi; D prote; B poert.
115 CH opsekeringhe.
118 B becoerre.
voetnoot108
dan, lees: om.
margenoot109-118
Comp. II, c. 65: Ordo tentationis qui fuit in primis parentibus. Processit ergo sic: primo scilicet quaerendo: Cur praecepit... secundo asserendo falsum: Nequaquam moriemini... tertio promittendo: Eritis sicut dii... Processus iste fuit maximae versutiae, quia processit experiendo, impellendo et alliciendo... (c. 66): serpens suggessit, mulier delectata est, vir comedit.
voetnoot110
lees: onsen eersten o.
voetnoot116
opsterkinge, niet in de juridische bet., door Verdam opgegeven. CH geven opsekeringhe, dat niet in het Mnl. Wdb. voorkomt. Volgens den kontekst en het latijn, zou men hier wellicht beter lezen: hi vervolchde mit dranghe, (impellendo) die hi dede mit opsterkinge (var. opsekeringhe) van saken; hij vervolgde met aandringen door de zaak sterker (of zekerder) voor te stellen.
voetnoot117
reysen (alliciendo): opwekken, aansporen. Vgl. mnd., mhd. reisen (Verdam, VI, 1238).
margenoot118-127
Comp. II c. 66: Diabolus gerit serpentis officium, sensualitas vero... officium mulieris, et ratio tenet locum viri per consensum... Per haec enim tria, scilicet suggestionem, delectationem et consensum homo in tentationem ducitur, quia tentatio per suggestionem inchoatur, sed per delectationem progreditur, per consensum autem consummatur.
voetnoot123
maken ons ghenuecht: geven ons een aangenaam gevoel.
[tekstkritische noot]132 C met rechte baet; B m.r. te hulpe.
133 B leetwezen.
voetnoot124
volbort (consensus) toestemming.
voetnoot126
beweghinc (suggestio) (niet bij Verdam). Vgl. mhd. bewegunge: aandoening, opwekking; ook wel: overleg, besluit. Hier: beroering, aandoening.
Suggereeren is door geestelijke beïnvloeding een bepaalde gedachte of voorstelling opdringen.
margenoot128-139
Comp. II. c. 25: Quare peccatum diaboli sit irremissibile, assignantur plurimae rationes: prima quia secundum Augustinum nullo suggerente peccavit... quinta est, quia natura spiritualis semel tantum vertibilis est, eo quod tota se convertat, quod non facit homo, quia caro semper regnat spiritu.
voetnoot142
die sijn raet afgrondich is: wiens raadsbesluit ondoorgrondelijk is.
margenoot144-159
Comp. II. c. 24: Gregorius dicit quod tot homines salvabuntur, quot angeli perstiterunt. Augustinus dicit quod tot salvabuntur homines, quot angeli ceciderunt (S. Ambrosius ontbreekt in Comp. en S. Bernardus wordt niet met name vermeld). Dixerunt etiam quidam quod duo parietes erunt in coelo, scilicet unus hominum et unus Angelorum et quod ruina angelica restaurabitur per virgines et de alio pariete tot erunt salvandi quot in alio pariete sunt virgines et angeli. (Het ware woord van S. Hieronymus wordt in Comp. niet aangehaald).
[tekstkritische noot]147 CGHDB dat so veel m.
148 DB als daer e.b. staen.
150 HD als der e. vielen.
152 CH bleven staen; - CGH s. Bernaert; D s. Barnaert; B s. Baernaert.
153 CH wander; B wanden.
155 CGHD ghevollet; B vervolt.
158 B dat ghetal.
159 CGH sal (G zel) ghesat warden (G werden) DB zel (B sellen) gheset werden (B worden).
1 CGH van den seven hooftsonden ende van horen gheslachte, lidmate, rancken of dochteren die si voort winnen; DB v.d.s.h. ende hore telleghen.
voetnoot145
ghesterct: hersteld en aangevuld.
voetnoot147
lees: so (veel) menschen.
voetnoot151
lees: so (veel) menschen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken