Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hannes Brinker of de zilveren schaatsen (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hannes Brinker of de zilveren schaatsen
Afbeelding van Hannes Brinker of de zilveren schaatsenToon afbeelding van titelpagina van Hannes Brinker of de zilveren schaatsen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.55 MB)

Scans (29.38 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Illustrators

Maarten Oortwijn

Bert Bouman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hannes Brinker of de zilveren schaatsen

(1970)–Margreet Bruijn, Mary Mapes Dodge–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De wonderverhalen van Bet

En terwijl veel ouderen in Broek uitkijken naar de dag waarop dokter Boekman weer bij Brinker zal komen, en de jonge Broeker meisjes en jongens steeds maar zwieren over het ijs, dag-in, daguit, ligt John, de jongen uit Engeland, in de bedstee in de donkere kamer achter het winkeltje van Neel.

Hij voelt zich helemaal niet ziek meer, en zou maar wat graag ook een paar schaatsen onderbinden om mee te oefenen voor de wedstrijd.

‘Dat zal niet gaan, m'n jongen!’ zegt Neel vriendelijk, wanneer ze zo af en toe eens om het hoekje kijkt. ‘Straks komt Hannes wel weer eens even, of Kees misschien.’ Dan is ze al weer weg, want ze heeft het druk in haar winkeltje en ook dikwijls in het tentje op het ijs.

[pagina 55]
[p. 55]

En dan op een avond moet ze plotseling naar een zieke, helemaal in Monnikendam. Ze wordt gehaald met een ar. Bet is juist toevallig bij haar in de winkel.

‘Ik zal wel een poosje blijven,’ zegt deze goedig. ‘Anders ligt die arme jongen zo alleen!’

‘Dat is goed,’ knikt Neel tevreden. ‘Jullie neemt maar een bakje koffie. En taai is er ook nog.’

Neel trekt de warme omslagdoek dicht om zich heen en verdwijnt dan in de donkere avond. De kaarsvlam flakkert, als de deur achter haar dichtklapt.

‘Ziezo jongen,’ zegt Bet terwijl ze op een stoel voor de bedstee gaat zitten. ‘Met z'n tweeën is altijd beter dan alleen, wat jou?’

Tevreden wrijft ze zich even in de handen en kruist daarna de armen over elkaar.

‘Ja ja, daar lig je nu maar. Dat is wel wat anders dan in Engeland?’ begint ze. ‘Je moeder zal ook raar opkijken, als ze ervan hoort!’

John lacht maar wat verlegen. Hij weet niet zo goed wat hij hier op zeggen moet. Het is allemaal zo vreemd. Z'n moeder zal nog niet eens van het ongeluk weten. Wat zal ze schrikken en wat zal ze naar hem verlangen!

Hij zal anders ook blij zijn, als hij weer op mag staan. Ze zijn allemaal aardig voor hem, vooral Neel, maar vervelen doet het toch, zo de hele dag in die donkere bedstee. Als hij nu eens mee kon doen met de jongens van het dorp. Hannes... Zei Bet daar wat? Heeft ze hem wat gevraagd? Of hij Neel aardig vindt? Ja, o ja, hij heeft het heel goed hier!

‘Neel is een beste,’ zegt Bet dan, terwijl ze een paar maal hevig knikt. ‘Een hele beste! Daar gaat ze nu weer door de donkere avond, helemaal naar Monnikendam! En wat die al niet een mensen van kwalen afgeholpen heeft! Van reumatiek, van koorts, van zweren, o van alles. Overal heeft ze wel een middeltje voor en anders beleest ze de mensen wel! Ja ja, die Neel is me er een!’ Bet buigt zich nu wat naar John over en als ze merkt dat hij luistert, gaat ze verder, want praten doet ze graag en bovendien, bo-

[pagina 56]
[p. 56]

vendien, die jongen is de hele dag en de hele nacht in het huis van Neel. Wie weet wat hij nog hoort en ziet, waar Bet en de anderen op het dorp zo geen weet van hebben. Want er gaan verhalen over Neel, verhalen ... vooral Ouwe Krelis weet er veel. En Bet zou er zo graag wat meer van weten! Ze moet toch zien, dat John haar straks wat vertelt...

‘Die kleine meid van Koker, tegenover ons,’ begint Bet dan weer, ‘die had de koorts. Niet zo'n beetje, maar heel zwaar. Ze lag te gillen en te schreeuwen in de nacht, dat het niet mooi meer was. Neel kwam erbij en keek haar eens even aan. “Ik zal de koorts wel van haar afnemen,” zei ze. “En dan geef ik ze aan de derde boom, links van de weg. Morgen is ze beter!” En de volgende dag was de kleine meid beter en ze heeft het nooit weer gehad. Maar die boom ging dood! Ja, ja. Ik kan je nog veel meer vertellen!’

Bet trekt haar stoel wat dichter bij de bedstee. Ze legt nu een hand op het dek en kijkt John met haar glimmende oogjes geheimzinnig aan.

‘Eens liep ik met haar op de weg en daar kwam een man aan, van de kant van Monnikendam. Hij liep zo voorover, dat het aldoor leek of hij op z'n gezicht zou vallen. Voetje voor voetje kwam hij vooruit. “Wat zou hem schelen?” vroeg Neel. “Zeker reumatiek,” zei ik. “Dat moet niet,” zei Neel toen. “Ik zal het van hem afnemen!” Ze deed verder niets en liep gewoon naast mij voort. Maar die man liep plotseling rechtop en met flinke stappen. Net als jij en ik!’

Bet lacht tevreden, wanneer ze Johns verbaasde gezicht ziet.

‘Je kunt het geloven of niet,’ zegt ze. ‘Maar ze zeggen nog veel meer van Neel! Ouwe Krelis, van hiernaast, kwam eens op een avond aan haar deur. Die was dicht. Toen gluurde hij door het raam. De maan scheen juist naar binnen en daar zag hij Neel, maar niet op haar stoel. Nee, ze had zich zo klein gemaakt dat ze in een stoof kon en daar stond ze rechtop in, met haar boerenhoedje op. Ja, het is waar! Krelis heeft het zelf gezien! Begin nu niet te lachen! Jongen, pas toch op! Je kunt het geloven! En er is nog meer! Ze zeggen, dat ze 's nachts als een kat over de brug loopt. Niemand durft daar in de nacht meer over. Eens waren er

[pagina 57]
[p. 57]

drie mannen en die stonden op die brug. De hele nacht! Ze konden niet voor- of achteruit! Ja, en ze zeggen, ze zeggen...’

Bet is nu heel opgewonden. Haar stem is helemaal schor. Ze gaat even verzitten en buigt zich opnieuw naar John.

‘Weet jij,’ vraagt ze dan langzaam. ‘Weet jij, waardoor de paarden van jullie ar stil zijn blijven staan? Weet jij dat?’

Een beetje verward kijkt John haar aan. Hij heeft een kleur op beide wangen en dat komt niet alleen van inspanning om het vlugge gebabbel van Bet te verstaan.

‘De paarden?’ vraagt hij dan, langzaam en verwonderd. ‘Dat deed Hannes toch! En de ar sloeg immers om. Toen konden ze niet verder. En de mensen kwamen...’

‘Ja ja, dat dacht jij en dat denken er meer! Maar wie dat denkt, die heeft het helemaal mis! Luister eens jongetje, dan zal Bet je dat wel even vertellen. De paarden bleven staan omdat Neel op de kant stond. Ze móésten wel blijven staan, want Neel wou het en dan gebeurt het. Jij weet niet, wat ik weet en wat Krelis allemaal heeft gezien! Maar geloof het maar gerust. Neel is niet gewoon, zoals jij en ik en allemaal hier in Broek. Zal ik je eens wat zeggen, vriend?’

Bet is nu van haar stoel opgestaan en brengt haar mond aan Johns oor.

‘Ze zeggen, ze zeggen dat Neel een kol is, een echte toverkol!’ John vliegt overeind. Hij stoot hard met zijn hoofd tegen Bets gezicht.

‘Een toverkol?’ roept hij dan luid. ‘Een heks? Maar die bestaan toch immers niet! Nee Bet, nee, kollen en heksen bestaan toch niet!’ Half lachend, half verschrikt ziet hij Bet aan, die met een rood gezicht voor hem staat. Ze weet zo gauw niet, wat ze zeggen moet. Ze kijkt een beetje verwezen voor zich uit.

‘Ouwe Krelis heeft het gezegd: “Neel is een toverkol.” En waarom zou het dan niet zo wezen? Ze...’

Maar plotseling blijft ze in haar woorden steken, want een hand wordt zwaar op haar schouder gelegd en schudt haar zachtjes heen en weer. En een zware stem klinkt door het kleine, duistere kamertje:

[pagina 58]
[p. 58]

‘Waarom zou het niet zo wezen? Omdat kollen en heksen niet bestaan! Foei, Bet, foei! Om zo over die goeie Neel te praten en nog een zieke jongen bang te maken bovendien! Foei, foei, foei en nog eens foei!’

Het is de dominee van Broek, die ongemerkt binnen is gekomen en juist de laatste woorden van Bet heeft gehoord. Van schrik laat Bet zich op haar stoel zakken.

‘Ouwe Krelis heeft het gezegd en ze zeggen het allemaal...’ sputtert ze zacht tegen.

Dominee gaat nu vlak voor haar staan. Half afkeurend, half lachend, schudt hij het hoofd.

‘En omdat “ze” het zeggen en Krelis het zegt, daarom is het zeker waar?’ zegt hij. ‘Bet, o Bet, ik dacht dat jij wel wijzer zou zijn!’ Dan keert hij zich naar John.

‘En jij,’ vraagt hij. ‘Jij gelooft al die verhalen toch zeker niet? Foei, die Bet zou je maar een angstige nacht bezorgen!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken