Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wajono (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wajono
Afbeelding van WajonoToon afbeelding van titelpagina van Wajono

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

Scans (15.63 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wajono

(1969)–Thea Doelwijt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

[III]

- Wij zijn gaan jagen. Anton. -

Joyce stond met het briefje in haar hand voor zich uit te staren. Wat een geweldig idee van Anton.

Gisteravond hadden Anton en zij het tenslotte maar opgegeven. Er waren zoveel mogelijkheden, dat je bij de ergste dingen kwam.

Wajono kon verdwaald zijn. Waar was dan zijn thuis? Hij kon ergens in de buurt werken, bij de Amerikanen, bij de zendelingen. Maar wat kwam hij dan hier zoeken? En dan zou hij toch wel wat Engelse woorden kennen, of Surinaamse, of Hollandse.

Anton had aan de verhalen in de kranten gedacht. Joyce ook. Maar dat was al te gek. Die wilde Indianen waren zo schuw als de pest. Bovendien zwierven ze ergens in de buurt van de Braziliaanse grens rond.

Wajono kon ook een misdadiger zijn. Hij had iemand vermoord en was gevlucht.

Ze had trek in koffie. Gelukkig, Anton had nog wat esesi. Ze kon zich eigenlijk beter eerst gaan wassen. Nu er niemand was, hoefde ze niet met teilen te gaan sjouwen.

Joyce waste zich bij de regenbak, terwijl ze de morgenlucht inademde, de eerste zonnestrelingen over haar lichaam liet glijden.

Toen ze met een kom koffie voor de deur zat, zag ze hen aankomen. Anton liep als een echte woudloper, hij had zich geweldig aangepast. Wajono had zijn kleren (Antons kleren) thuis gelaten, zag ze.

Ze liep hen tegemoet.

Wat waren Indianen toch mooi. Was dat het juiste woord om hun uiterlijk en houding te beschrijven? De rust, die van hen uitging, het stevige, rechte lichaam, het gezicht dat nooit onzekerheid verraadde, geen emotie. Hoe lieten zij blijken, dat zij gelukkig waren, ten einde raad.

- Goedemorgen, heren, zei ze opgewekt.

[pagina 20]
[p. 20]

- Kijk wat we geschoten hebben, wees Anton. Wajono heeft me een lesje gegeven.

- San! Ze glimlachte tegen Wajono. A boen! Met hoofden handgebaren probeerde ze haar bewondering duidelijk te maken.

- A boen, herhaalde Wajono met een lichte glimlach. De honden volgden hen op de voet. Anton had ze met strenge hand getraind.

- Heb je nog iets over hem ontdekt, vroeg Joyce aan Anton, toen ze het erf opliepen.

- Nee, we hebben in het bos niet gesproken.

Joyce maakte het ontbijt klaar: sardines met peper en ui, stukjes puntbrood (twee cent boter!), zwarte koffie.

- Moet je vandaag veel doen, kan ik helpen, vroeg ze na het eten aan Anton.

- No, ik ga een beetje achterop werken. Ga maar luieren of praat met Wajono.

Joyce trok een gezicht. - Ai, praten...

 

Joyce bekeek de bijl van Wajono. - Steen, zei ze.

Wajono stond bij de radio.

- Radio, zei Joyce. (En leg hem nu maar eens uit wat een radio is).

- Radio, herhaalde Wajono. Hij keek naar buiten. Al die vreemde dingen trokken hem aan, maar het was alsof zij de afstand tussen hem en zijn mensen groter maakten.

- Muziek. Joyce zong even mee.

- Dansen. Ze maakte enkele bewegingen en vond zichzelf opeens uitermate belachelijk.

Ik moet met de gemakkelijkste dingen beginnen, dacht ze. Er moet een lijn in zitten, al die dingen opsommen, heeft geen zin.

Een uur lang deden Joyce en Wajono een poging om elkaar via woorden te bereiken. Tenslotte leverde Joyce

[pagina 21]
[p. 21]

hem aan Anton over. - Ik ben doodmoe, ik hou helemaal niet van onderwijzeres spelen. Ik heb wèl een paar Indiaanse woorden geleerd, maar nu is het jouw beurt. Anton gaf Wajono enkele aanwijzingen. Wajono onderwierp de houwer even aan een onderzoek en ging aan het werk. Joyce voelde zich vreselijk overbodig. Langzaam liep ze terug naar het huis.

Dit is goed, dacht Wajono, maar hiervoor ben ik niet gekomen. Als ik eerst hun taal maar kan spreken.

 

De zondagmiddag verliep rustig.

Ze aten en Joyce en Anton speelden een spelletje dam. Wajono bekeek de plaatjes van een oud tijdschrift. Hij vroeg zich meer dan eens af wat al die mensen toch aan het doen waren.

- Wat ben je nu verder met hem van plan, vroeg Joyce. Anton verschoof zijn dam. - Ik weet niet. Als hij blijft, blijft hij. Ik kan wat hulp best gebruiken. Als hij niet blijft, dan gaat hij weg.

- Ben je niet bang?

Anton haalde zijn schouders op. - Voor wie moet je bang zijn en voor wie niet?

- Moeten we niet iemand waarschuwen, aarzelde Joyce.

- Wie?

- Ik weet niet. De projectleider, de districtscommissaris, de politie...

Wajono stond op en liep naar buiten. Hij wenkte, dat hij terug zou komen.

- Ach wat, zei Anton. De politie? Ze weten alleen maar te verhoren. De districtscommissaris? Die zet hem in een kamp met bosnegers. En wat dan? De projektleider heeft er niets mee te maken wie hier woont. Laat hij eerst maar een beetje wennen hier, daarna kunnen we hem naar de stad brengen als hij wil.

[pagina 22]
[p. 22]

Joyce knikte. - Oké, ik zal kijken of ik iemand kan vinden, die iets van Indianen afweet, hun taal spreekt... Maar ik wil niet zomaar iemand brengen.

- In godsnaam geen sensatie.

- Natuurlijk niet. Ik zal zaterdag terugkomen, is dat goed?

- Je weet, dat je welkom bent. Ik kom pas over een week of twee naar de stad.

Om vier uur pakte Joyce haar spullen in. Anton en Wajono brachten haar naar de bus.

Wajono voelde zijn huid prikkelen. Huizen. Kinderen. Hier leefden dus echt die andere mensen.

De bus was een raadsel voor hem. Hij zag hoe Joyce instapte en werd meegenomen.

Hij wist niet of hij haar terug zou zien.

Joyce had het hem onmogelijk allemaal kunnen uitleggen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken