Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wajono (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wajono
Afbeelding van WajonoToon afbeelding van titelpagina van Wajono

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.67 MB)

Scans (15.63 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wajono

(1969)–Thea Doelwijt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

[II]

De bus reed te hard. De weg had te veel diepe kuilen. Joyce glimlachte tegen de vrouw, die zich evenals zij vastklampte aan de bank. - Deze wegen zijn verschrikkelijk, zei de vrouw.

Joyce knikte. - Hopeloos, zei ze.

Ze keek weer naar buiten en voelde de bekende opwinding.

Ze had niet zeker geweten of ze zou gaan, ze was moe, maar nu was ze toch blij dat ze niet was gaan slapen. Waar begon het gevoel van verbondenheid met dit landschap. Met elke boom en elke struik, die de vrijheid hadden te groeien zoals zij dat wilden. Groen domineerde, blauw heerste. Slechts hier en daar een houten huis (neutraal bruin, al of niet op neuten) dat zich met zijn bewoners had aangesloten bij de vrijheid, de rust en de harmonie van de natuur.

De chauffeur was een verteller, die zijn motor moest overschreeuwen. Hij was zijn verhaal in het Hindoestaans begonnen, maar was opeens overgegaan op Surinaams, zodat nu de hele bus zat mee te leven.

Achterin lag een hoopje kippen, bij elkaar gebonden en neergesmeten.

De chauffeur remde plotseling. Bij een stille zijweg stond een man met een bos banane. In de bus werd een plaatsje voor hem vrijgemaakt.

Joyce gaapte, het was een boeiende maar eindeloze rit. Ze zag tegen de wandeling in de gloeiende zon op. Oom Anton woonde op een uithoek van de wereld. Hij zou toch niet vergeten zijn, dat ze dit weekend misschien zou komen blijven.

Hier moest ze eruit.

- Chauffeur, stoppen! Ai, bij die tweede steek.

Aan de kant van de weg speelden enkele kinderen.

Ze keken naar haar. Ze keek terug.

[pagina 13]
[p. 13]

- Daag, zei ze.

- Dag mevrouw, zeiden ze tegelijk.

- Wat doen jullie? Spelen jullie combat?

Ze lachten verlegen.

Joyce zwaaide naar ze, terwijl ze doorliep.

Ellendig, dat dit eerste gedeelte geen schaduw had.

Wel waren hier enkele huizen. De ene keer was dat een veilig gevoel (als er opeens een slang tevoorschijn zou schieten en haar zou bijten); de andere keer was het beangstigend (een dronken man zou haar zijn eenzaam huis binnensleuren).

Het laatste gedeelte was het puurst. De weg was smal, aan beide kanten het bos met zijn geheimen die niet te doordringen waren. Het onbekende dat fascineerde en toch ook beklemmend was.

De volmaakte stilte met de enkele lichtvoetige geluiden van een vogel, een insect.

Anton had hard gewerkt, sinds ze de laatste keer hier was. Hij had weer een stuk grond platgebrand. Hij had wel lef om hier helemaal alleen opnieuw te beginnen, hij die jarenlang getrouwd was geweest en op Curaçao had gewerkt, iets met instrumenten, bij de Shell.

Krankzinnig eigenlijk, dat ze hier een stenen huis hadden neergezet.

Nero kwam haar enthousiast tegemoet. Bruintje bleef liggen, zachtjes grommend. - Wat ben je toch een vervelend wantrouwige hond, en toen luider: Anton, Anton mi boi!

- Kom door, ik ben aan het koken.

Hè bah, bezoek, was haar eerste gedachte.

Wajono stond op.

Een Indiaan, een echte Indiaan. Joyce probeerde niet te verbaasd te kijken. - Dag, zei ze neutraal.

- Een Indiaan, wees Anton, vrij overbodig. Hij is hier

[pagina 14]
[p. 14]

al een uur. Ik kan hem niet verstaan en hij kan mij niet verstaan. Weet jij iets van hoe Indianen praten?

Joyce schudde haar hoofd. - Helemaal niets. Maar waar komt hij vandaan?

Anton haalde zijn schouders op: - Hoe kan ik dat weten, hij was er opeens. Zo te zien komt hij van diep uit het bos...

Dit gebeurt niet, dit is niet echt, dacht Joyce. - Wat ga je met hem doen?

- Niets, zei Anton lakoniek. Ik ben voor ons drieën aan het koken.

Wajono stond er rustig bij. Hij moest het aan hen overlaten.

Wat denkt hij, dacht Joyce.

Opeens stak ze hem spontaan haar hand toe. - Ik ben Joyce, Anton is mijn oom... (Zo, nu begrijpt hij alles). Wajono nam haar hand in zijn handen. - Ik ben gekomen om u allen te leren kennen, zei hij.

Joyce luisterde geboeid, nee, ze herkende geen enkel woord.

Hoe is het mogelijk, dacht ze. Voorzichtig maakte ze haar hand los. - Dus zo praten Indianen. Ik ga me eerst maar eens omkleden, hoor.

Ze glimlachte tegen Wajono, sloeg Anton op zijn schouder en ging het huis binnen.

Ze zette haar tas in de kamer naast de slaapkamer van haar oom. De Javaanse mat, waarop ze altijd sliep als ze hier was, stond tegen de muur. Ze maakte haar tas open en aarzelde. Short, ja of nee. Ze besloot een rok te dragen met daarop het overhemd, dat wijd en groot was.

Wie was die Indiaan? Hij maakte een prettige indruk, maar het was onwerkelijk, bijna angstaanjagend, dat ze elkaar helemaal niet konden verstaan.

Ze haalde de fles cognac uit haar tas, het pak zoutjes,

[pagina 15]
[p. 15]

de blaka-té, het brood en de toespijs: de gebruikelijke cadeautjes.

Ze liep de zitkamer door, er was niets veranderd. Een rieten tafel, vier bankjes, één gemakkelijke stoel, petroleumlampen, een lijstje van schelpen zonder foto.

Ze liep Antons slaapkamer binnen en ging op het bed liggen. Het was prettig om weer hier te zijn, waar de problemen niet zo vermoeiend waren als in de stad. Ze had gisteravond weer te veel gepraat, veel te veel gedronken ook. Hier moest je tenminste gewoon dòen, gewoon zijn. Hard werken met je handen, vroeg naar bed en weer vroeg opstaan.

Ze stond op en liep naar buiten.

- Kippen, zei Anton. - Kip.

Ze glimlachte en luisterde met een vreemde ontroering naar de stem van de Indiaan, die het woord probeerde na te zeggen.

Dit is te gek, dacht ze, dit kan niet. Er kan niet zomaar een Indiaan komen, die Nederlands wil leren.

Ze liep naar hen toe en zei tegen Anton: - Ik ga thee maken, ik heb dorst.

- Je weet waar alles staat, no.

- Ai. Hoe is het met je vriend, verstaan jullie elkaar al? Anton keek ernstig: - Het is eigenaardig. Ik geloof echt, dat hij niets weet, maar alles wil weten. Dit is meer iets voor jou. Neem hem mee en kijk of je contact met hem kunt maken. Als we thee hebben gedronken, zullen we eten.

Joyce wenkte de Indiaan, die haar rustig volgde.

- Water, zei ze bij de regenbak.

- Thee - vuur - pot - hand - arm.

God, wat onzinnig, wie heeft om een taalles gevraagd. Ik weet niet eens hoe hij heet, Indianen zullen toch ook wel een naam hebben. Nog eens proberen, dat voorstel-

[pagina 16]
[p. 16]

len sloeg nergens op.

- Joyce, zei ze een paar keer heel duidelijk, terwijl ze op zichzelf wees. - Anton, herhaalde ze daarna een paar maal, terwijl ze naar haar oom wees, die bezig was met het eten voor de honden.

Wajono keek naar haar. Opeens begreep hij het. Hij moest zich niet in de war laten brengen door al die vreemde klanken. - Wajono, zei hij heel langzaam en duidelijk, Wajono... en hij wees op zichzelf.

- Anton, schreeuwde Joyce enthousiast, ik weet hoe hij heet. Wajono! Wàjono!

Anton antwoordde iets, dat zij niet verstond. Zij richtte zich weer tot Wajono: - Indiaan? Ingi?

Wajono keek naar Joyce. Wat zei ze nu?

- Trio? (Hoe heetten die andere Indianenstammen ook weer?)

Ja, dat woord kende hij, dat hadden de andere mannen ook gebruikt. Hij sprak een snelle ontkenning.

Joyce keek naar Wajono. Wat zei hij allemaal?

- Laat maar, stopte ze hem met haar hand. Laten we maar thee gaan drinken.

Anton vond, dat zijn thee niet genoeg zoet had.

Joyce ging de suiker halen en kwam, half-lachend, half-verlegen, terug met een broek en een hemd van Anton.

- Als hij naar de stad wil, zal hij toch behoorlijke kleren moeten dragen, zei ze. Anton, wijs hem hoe hij ze moet aantrekken.

Hij was mooier zonder kleren, dacht Joyce, toen ze Wajono in Antons kleren zag.

Nu ben ik gekleed als de anderen, dacht Wajono. Het voelt niet prettig, maar het is goed. Als ik nu nog kan praten als de anderen...

- Misschien wil hij helemaal niet naar de stad, zei Joyce tegen Anton. Misschien gaat hij straks weer weg, het

[pagina 17]
[p. 17]

bos in, steeds dieper het bos in...

- We zullen wel zien, zei Anton.

 

Wajono ging niet weg.

Toen de schemering kwam, gingen zij het huis binnen. Anton stak de petroleumlampen aan, Joyce zette glazen op tafel.

- Ik zou hem maar niet te veel geven, zei Anton.

Hun eten en hun drank zijn niet slecht, dacht Wajono. Joyce probeerde hem een paar zinnetjes te leren. - Het is avond - wij zitten thuis - wij drinken sopi.

De vraag: - Moet je niet weg, kon Wajono niet beantwoorden. Hij begreep het niet.

- Hou maar op, zei Anton, we kunnen hem moeilijk de nacht insturen. Hij moet maar hier, in de kamer, blijven slapen. Ik heb in jouw kamer nog een mat...

- Slapen, was het laatste woord, dat Joyce hem die avond leerde.

Anton, die in zijn leven al te veel vreemde dingen had meegemaakt, viel vrijwel direct in slaap en droomde die nacht niet.

Joyce had de stenen vloer onder de mat nog nooit zo hard gevonden. Ze dacht aan Wajono, in de andere kamer. Zouden Indianen kunnen zoenen? Leer hem eerst maar praten, dacht ze schamper.

In haar droom had ze een lang gesprek met Wajono, waarvan ze zich de volgende ochtend niets kon herinneren.

Wajono voelde voor het eerst, sinds zijn lange eenzame tocht door het bos, een hevig verlangen naar de zijnen. Hij lag op zijn rug en probeerde in de duisternis namen te geven aan alle vreemde dingen om hem heen. Hij hoorde weer de stem van Joyce: - Tafel - raam - stoel. En dat andere ding? Hij wist het niet meer. Hoe lang

[pagina 18]
[p. 18]

zou het duren voordat hij met deze mensen kon praten. Hij kon er niet te lang over doen.

Tenslotte was ook voor hem de slaap gekomen.

Voor de deur lagen de honden.

Licht en onrustig is hun slaap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken