Refreinenbundel

[CXXXIX]

Nv segt wie heeft den prijs gewonnen

[p. 248]

Refreyn

EEn vrolic bagijnken fray in palisten ^{vs. 1
+} Hinc eens drie pepercoecken op wt minnen,
So wie den stercsten veest conde vijsten
Die souwer den hoochsten prijs mede winnen;
Dair wasser een groot deel verstaet om spinnen.
Doen sprac daer een baghine: ic sal gaen hucken, ^{vs. 6}
Elck sie wel toe, ick gae beghinnen,
En si veest den glasen venstren in stucken.
Doe ghincker een ander haer slippen op rucken
En blies tegen stroom tot balen een schuyte. ^{vs. 10}
Tis haest ghecomen alst wil ghelucken,
Sprack doe die derde ende heet luyte,
En veest al die spinrocken ten roockgat wte
So dat si vander nacht niet meer en sponnen.
Nv segt mi wie heeft den prijs ghewonnen.

Hen hen, sprack doen ioncfrou calle,

Ic sal ooc na den prijs gaen sloeyen een reste, ^{vs. 17}
En veest met dien een koe wten stalle
Tot ouer cakenburch in die veste. ^{vs. 19}
Tis tijt dat ick doe mijn beste
Sprac suster Losschaerts ende was wt suyen, ^{vs. 21}
En hief haer been op ende veest in t weste
Eenen walvisch van Antwerpen tot Armuyen.
⁺ Beyt wat sal werden sprac ionffrou truyen,
En liet een veestken gaen door een herre
Dat alle die clocken storm ghingen luyen
Die op seuen milen hingen bi en verre
So dat in die dorpen liepen elck coster erre
Niet wetende wat daer was begonnen.
Nv segt wie heeft den prijs gewonnen.

Hoirs del voye, hoirs dela voye varlet et paige, ^{vs. 31}

Sprac dair een walinne en liet gaen strijcken;
Die maecte int vijsten die meeste raige

vs. 1 in palisten: misschien met metathesis voor palitse paalwerk, staketsel en dan bij het volgende vers? Eer corrupt.

+ [f. 194 r°]

vs. 6 hucken: bukken.

vs. 10 balen: een dorpje in de prov. Antwerpen, dicht bij Moll.

vs. 17 sloeyen: eig slepen, slieren. - een reste: een poosje; vgl. CXXVI, 11.

vs. 19 cakenburch: voor Kalenberg?

vs. 21 Losschaerts: vgl. CXXXVIII, 8.

+ [f. 194 v°]

vs. 31 Hoirs del voye: uit den weg! (Waalsch)

[p. 249]

 

Want si veest ontstucken wel tseuentich dijcken.

35

Dies moeti ramp hebben sprac suster ijken

 

En veest die walinne recht door een ploye

 

Van daer tot sint Iacobs toe sonder prijke ^{vs. 37}

 

Om dat si tlant bracht in sulcken noye.

 

Doe ginc suster alijt ooc ontdecken haer koye

40

Ende woude ooc mede int hoopken huylen

 

En veest wel stijf met een sloye ^{vs. 41}

 

Dat daer af een muelener met sijnder muelen

 

Seuen hondert mijlen vlooch bouen tuylen

 

Tot inden opganc toe vander sonnen. ^{vs. 44}

45

Nv segt mi wie heeft den prijs gewonnen.

 

 

 

Prince

 

⁺ Ionffrou Neese ghinc doen al vercuysschen; ^{vs. 46}

 

Ic spele hier ooc, sprac si, wiet vraechde,

 

En liet sulcken wint van achter wt ruysschen

 

Die daertrijc van hier tot Ierusalem vaechde.

50

Ic sal pepercoeck eeten wient oyt mishaechde,

 

Sprac douste bimoeder en ginc haer rasschen, ^{vs. 51}

 

Want si sulcken veest ter poorten wt iaechde

 

Dat heel Egipten most vallen in dasschen

 

So dat si hem alle weder mosten wasschen

55

Die daer ontrent hair quamen geronnen.

 

Nv segt mi wie heeft den prijs gewonnen.

[houtsnede]

vs. 37 sonder prijke: zonder overdrijving.

vs. 41 sloye: sleep, sliert: vgl. vs. 17.

vs. 44 tuylen: lees wellicht: kuelen.

+ [f. 195 r°]

vs. 46 vercuysschen: hoonen.

vs. 51 bimoeder: blijkbaar een der bestuursters v. h. begijnhof; het woord heb ik verder nergens aangetroffen. - rasschen: reppen; vgl. V.D. Laan, Pellic., Pr. 337, T. 54; 264.