Refreinenbundel

[CXL]

Boter en kase stoffiert die cueckene wel

⁺ Refreyn

DIe wel en wijslic huys wil houwen,
Arm oft rijck, mans oft vrouwen,
Stofferen haer cuekene tsi cleyn oft groot.
Broot moeter eerst zijn salmen eten of knouwen
En voorts wilmen die cueken aenschouwen

+ [f. 195 v°]

[p. 250]

 

Gestoffeert, boter en case, ic segt v bloot.

 

Boter en kase is in die cueken dat hoot

 

Want die dat heeft en derf niet clagen. ^{vs. 8}

 

Des smorgens een boterken, na noen caes en broot,

10

Die dit vinden ghereet telcken dagen

 

Al en gaen dese vliegen, visschen, noch iagen ^{vs. 11}

 

Si comender mede wt des honghers noot.

 

Experiencie leeret, men derfs niet vragen

 

Dattet dus is, somen vermaent in dit spel: ^{vs. 14}

15

Boter en kase stoffiert die cuekene wel.

 

 

 

Die boter en case binnen den huyse heeft

 

Men siet dat dese in minder sorgen leeft

 

Buten hem diet al metter onsen moet copen;

 

Wt vaten, wt tonnen men goey stucken gheeft,

20

Daer ander snijende die hant seer beeft

 

Wantse daer is met cleynen hopen.

 

⁺ Daer de cueken ghestoffeert is machmen lopen

 

Om heet broot oft boecweyte coken mede,

 

Men boterter daermen siet den duim in dopen.

25

Daers coeuer is geeftmens coeuer telker stede, ^{vs. 25}

 

Al rijster wat daer en comt geen onlede; ^{vs. 26}

 

Al doetmense int bier, tsi cannen oft stopen,

 

Inder vrouwen herte en snijtmen geen snede,

 

Stellende noch sonder eenich ghequel:

30

Boter en case stoffiert die cuekene wel.

 

 

 

Salmen coken of brayen vleesch oft visch,

 

Boter bouen al maect een spise frisch

 

Want daer sonder achtmen veel spijsen niet.

 

Cabbeliau, stocvisch, ongebotert opten disch

35

Is een sober spijse, dies men eeuen gerisch ^{vs. 35}

 

Ouer cabarets boter clagen siet; ^{vs. 36}

 

Mer daer hi swemt in die boter als inde vliet

 

Ist wel gestoffiert want tesser vetman vet.

vs. 8 dat hoot: het voornaamste.

vs. 11 vliegen: met jachtvogels jagen; vgl. XX, 21; XLI, 6.

vs. 14 in dit spel: men behoeft hier niet aan een tooneelspel te denken; spel komt vaak in zeer vervaagde beteekenis (geval, zaak, omstandigheden) voor: zie Mnl. Wdb. VII, 1684; misschien is hier eenvoudig ‘gedicht’ bedoeld.

+ [f. 196 r°]

vs. 25 coeuer: overvloed.

vs. 26 rijster: valt er. - onlede: opschudding, oneenigheid.

vs. 35 gerisch: vlug.

vs. 36 cabarets boter: de boter die men in de taveernen geeft.

[p. 251]

 

Waer vindi dat yewaerts maeltijt geschiet

40

Daer en wort boter en case ooc bi gheset;

 

Flouwelen bootere chierdet bancket

 

En case ooc me voor alle verdriet.

 

Die boter is gesont en niemant en let

 

⁺ En case ooc mede, seggen met sinnen snel: ^{vs. 44}

45

Boter en case stoffiert de cuekene wel.

 

 

 

Prince

 

Menigerley case en boter men vint:

 

Hollantsce, vlaemsce, en diemen wt vrieslant sint

 

Met manden, met vaten, veel en genoech,

 

Hierlantsche, kempense copkens, elcken bekint.

50

Alderley case, som siende som blint, ^{vs. 50}

 

Parmesaen, cruiskese, tiensche na elcx geuoech, ^{vs. 51}

 

Wie coopt betaelt hem na dat hi woech.

 

Daer die is, tsi herberge oft taueerne,

 

En derfmen niet clagen tsi laet oft vroech;

55

Ismen moede, oft ontbeetmen geerne,

 

Boter en caes om den honger te weerne

 

Wter cuekene men ter tafelen droech,

 

Dies mi dunct want ons meest staet tontbeerne

 

Datmen scriue so die prince gheeft beuel:

60

Boter en case stoffiert die cuekene wel.

[sluitstuk]

⁺ [twee houtsneden naast elkaar]

+ [f. 196 v°]

vs. 44 seggen: lees wsch.: dus seggic.

vs. 50 som siende, som blint: met of zonder gaten (‘oogen’).

vs. 51 cruiskese: vgl. nog Veelderh. Gen. D. 145.

+ [f. 197 r°]

11. noch, HA.: oft.
26. onlede, HA.: onze[de].

44. seggen, HA.: seggende.