Refreinenbundel

[CL] ^[CL]

Tis al mal een mal andere

[CL] Verg. hiermee S. IX, op den stok ‘My dunckt tis al mal een mal andere’, met een anderen tekst.

[p. 265]

Refreyn

LVttel te winnen, veel wonders beginnen,
Lopen en rinnen, dat soude wel tieren.
Volc licht van sinnen die de taueerne minnen,
Dobbel van binnen, vol vreemder manieren,
Dees cranck bestieren, dees packe bieren, ^{vs. 5}
Wisten si versieren eenigen losen vont ^{vs. 6}
Om den rijcke rentieren, dees vrecke ghieren,
⁺ Bi drien bi vieren tontellen een pont, ^{vs. 8}
Al warense gewont si worden gesont
In corter stont, ick segge v dat siet.
Veel nats voorden mont, tlijf al euen ront
Te slapen metten hont, dat waer de cat siet. ^{vs. 12}
Warense dan voor tvat siet bi theilige nat siet,
Si droncken vol en sat siet achter den brandre; ^{vs. 14}
Tis al mal een mal andere.

Clopsusters, baghijnen, oude concubijnen

Die geestelic schinen dragende tschouwer op thoot, ^{vs. 17}
Dees lopen carinen sauons bi terminen, ^{vs. 18}
Si doen veel pijnen beyde cleyn en groot,
Si ghelaten hem deuoot, mer quaemt ter noot
Si leden wel een stoot, mer tmoste secreet zijn.
Si sijn scamel en bloot, mer om te lenen een broot
Ophouwende den scoot ten sou hem niet leet zijn,
Haest souwense bereet zijn, tmost becleet zijn,
Bedectelic besteet zijn als dat behoort siet,
Si souden wel gevreet zijn, ter materien heet zijn, ^{vs. 26}
Tsoude al goe meet zijn, si hildens accoort siet; ^{vs. 27}
Wat worter al gesmoort siet omtrent de vuyl poort siet. ^{vs. 28
+} Oost, west, zuydt, noort siet, deen draeft na dandere
Tis al mal een mal andere.

Mal luyde, mal leuen, diet mal wel aencleuen

Veel nichten en neuen tot magen tellen.
Gerne sijnse verheuen, tgaet bouen screuen,

vs. 5 cranck bestieren: lichthoofden; vgl. CXIV, 24.

vs. 6 versieren: verzinnen.

+ [f. 208 r°]

vs. 8 tontellen: af te zetten.

vs. 12 dat waer de cat:?

vs. 14 achter den brandre: bij den haard; brandere = haardijzer.

vs. 17 dragende tschouwer op thoot: nl. door zoo zedig met neergebogen hoofd te loopen, dat het schijnt alsof de schouder hooger dan het hoofd is. Vgl. Gem. Duytsche Spreckw. (Kampen 1550) C iv v°: ‘Het is een oetmoedich schalck, Hy can thoeft ... op die scholderen legghen’.

vs. 18 carinen: vasten.

vs. 26 gevreet: tevreden, ingenomen met -.

vs. 27 meet: maat; de bedoeling is: alles zou welkom zijn.

vs. 28 vuylpoort: vgl. nog Vanden x. Esels, blz. 56 (ed. 1580), waar een lichte vrouw als ‘Jofvrouwe vuylpoorte’ wordt aangeduid.

+ [f. 208 v°]

[p. 266]

 

Lieuer hebbense dan geuen; wonder gaense rellen,

35

Een gecxkouel mit bellen moetmen hem stellen

 

Mit ooren van ellen, dats der dwaser aert.

 

So mogense dan stellen als goe gesellen,

 

Malcander quellen en maken vermaert. ^{vs. 38}

 

Veel dwasen gepaert en bi een vergaert,

 

Wert dick verclaert, menich ongheual.

 

Deen roept, dander baert, sonder hooft of staert, ^{vs. 41}

 

Menich wert beswairt door tgroot gescal.

 

Dwasen sonder getal, half vroet half mal,

 

Vindick ouer al waer dat ick wandere,

45

Tis al mal een mal andere

 

 

 

Prince

 

Dus om wel te vertrecken, tot allen plecken ^{vs. 46}

 

Vintmen dwasen en ghecken al en willen sijs niet lijen.

 

⁺ Sulck connen hem decken, sulck laten wt recken,

 

Ter aerden toe strecken ende heel wtglijen,

50

Sulck connen hem vermijen, houwende besijen; ^{vs. 48-50}

 

Soument hem betijen, si souwens hem storen, ^{vs. 51}

 

Soudijt hem aen strijen, si souwen v benijen, ^{vs. 52}

 

Hem willende vrijen, niet geerne dat horen;

 

Soudijt hem leggen voren en houwen voor doren,

55

. . . . . . . . . . . . . . .

 

Al warense sot geboren si namens in toren

 

Om also te becoren, twaer niet te vergeten. ^{vs. 57}

 

Si willen wijs heten al sijnse mal gesmeten,

 

So vroet vermeten als de wijse Alexandere,

60

Tis al mal een mal andere.

vs. 38 vermaert: ongunstig bekend; misschien echter moet men veruaert lezen.

vs. 41 baert: gaat te keer.

vs. 46 vertrecken: verklaren, uiteenzetten.

+ [f. 209 r°]

vs. 48-50 De bedoeling is wsch.: zij wringen zich in alle mogelijke bochten om hun dwaasheid bedekt te houden.

vs. 51 betijen: voorhouden.

vs. 52 aen strijen: betwisten, trachten te overtuigen.

vs. 57 becoren: op de proef stellen; vgl. Vad. Mus. II, 188: ‘Dat men enen sot becorde om wijsheit en waer gheen profijt’.