Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dagen van honger en ellende (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dagen van honger en ellende
Afbeelding van Dagen van honger en ellendeToon afbeelding van titelpagina van Dagen van honger en ellende

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (5.04 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Vertaler

Anna van Gogh-Kaulbach



Genre

proza

Subgenre

roman
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dagen van honger en ellende

(1915)–Neel Doff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Op de katholieke school

Vaders twee handen waren niet toereikend om tien monden den kost te geven en moeder moest, nu zij acht kinderen had, haar bedrijf van kantwerkster opgeven; zoo was de armoede voor goed thuis bij ons.

Moeder schreef van tijd tot tijd aan enkele liefdadige dames om hulp; nu en dan kregen wij iets.

Er zijn maar weinig menschen, die goed weten te doen, zonder zich met iemands zaken te bemoeien. Eén van de dames was tot het besluit gekomen, dat ik niet langer de openbare school mocht bezoeken, maar naar een Katholieke school moest gaan. Door vijf gulden toegangsgeld te betalen, had zij het recht, een kind op die school te plaatsen.

De eerste keer, toen ik er heen ging, had ik een jurk aan van lila katoen, een schoon wit schort voor en een blauw lintje in mijn haar. Een novice bracht mij in de klasse, waar ik zou zitten en zeide tot de zuster, die daar les gaf: ‘Dat is het meisje van mevrouw..........’

Zij noemde de dame, die de vijf gulden gestort had.

Ik ontstelde en keek snel naar de meisjes, om te zien, of zij het gehoord hadden. Er was er één, die mij dadelijk uit de hoogte opnam. De anderen ontvingen mij heel vriendelijk.

Het meisje, dat achter mij zat, vroeg mijn naam.

Ik antwoordde:

‘Keetje Oldema’.

[pagina 26]
[p. 26]

Zij begon mij over mijn haar en in mijn hals te aaien; een heerlijk gevoel doorliep mij van 't hoofd tot de voeten en daarbij had ik schik in 't nieuwe van 't geval. Hier zou ik dus niet als een paria behandeld worden.

Ik werd heel gauw ontgoocheld. Het meisje, dat mij liefkoosde, had zeker de roofjes en de luizen onder mijn mooie, blonde krullen gezien. Ik hoorde haar fluisteren met haar buurvrouw en ‘Bah!’ zeggen. Het meisje, dat den naam van de dame had opgevangen, had die overgebracht aan de anderen en toen de school uitging, werd ik al met minachting behandeld. Na enkele dagen was ik, zooals overal, het zwarte schaap in de kudde. Als ik aankwam zwegen de anderen; als ik iets zei, werd ik uitgelachen of de anderen gingen weg.

Het dochtertje van een schoenpoetser, dat er - dank zij haar moeder - netjes uitzag, had uitgevonden, dat mijn vader de welbekende blindeman van het Begijnenhof was, die lucifers verkocht en ik werd niet anders genoemd dan: ‘Lichte-Rooie-Meneer!’, de woorden, die de bedelaar gebruikte, als hij zijn lucifers aan de voorbijgangers te koop bood. Alles in mij kwam in opstand en ik voelde mij vernederd als nooit te voren. Dàt mijn vader! En mijn vader was een prachtige Fries, zes voet lang, mooi als een standbeeld met klare blauwe oogen en krullende haren. Die vervallen, stumperige oude man mijn vader! En mijn vader was jong en lenig en kon over een paard heenspringen van de staart naar den kop. Ik huilde van woede; ik stampvoette, ik wou hun de waarheid zeggen, maar mijn razernij maakte hun pret nog grooter. Ten laatste trokken zij aan mijn haar;

[pagina 27]
[p. 27]

de roofjes op mijn hoofd gingen open en het bloed liep mij in den hals.

Maar wat werd er van mij in den winter? Daar de kinderen om de kou niet naar huis mochten, brachten zij hun twaalfuurtje mee. Wij waren juist in een tijdperk van allerzwartst gebrek: vader had geen werk.

Den eersten dag gaf ik voor, dat ik mijn twaalfuurtje had vergeten en de zuster liet mij weggaan.

Maar toen zij voor den tweeden keer zag, dat ik niets had meegebracht, liet zij mij bij zich komen en ik moest onze armoede bekennen. Het meisje, heel vroom, maar zonder eenige menschenkennis, wendde zich tot de kinderen en vertelde, dat één van hunne kameraadjes niets te eten had; wie te veel boterhammen bij zich had, moest haar iets meegeven.

Ik stond naast de zuster, bevend van schaamte en doodelijke vernedering. Liever leed ik honger. Den honger kende ik; de honger zwijgt en als je zelf ook weet te zwijgen, vernietigt hij met zachte hand. Maar voor die kleine engeltjes, op wie een beroep werd gedaan, was ik bang.

Ik verklaarde aan de zuster, dat ik niets noodig had, dat moeder uit was, toen ik naar school ging en dat ik 's avonds wel zou eten.

Ik had haar heel zacht toevertrouwd, in welken nood wij verkeerden, maar dit zeide ik hardop, om door de anderen verstaan te worden.

De zuster vatte het niet zoo op; zij beschuldigde mij van trots en leugenachtigheid en voegde er bij:

‘Er is volstrekt geen schande in, zijn armoede te bekennen en je kameraadjes zullen toonen, dat ze beter zijn dan jij.’

Er waren er, die mij een afgeknabbeld korstje

[pagina 28]
[p. 28]

brachten. Anderen gaven mij aangebeten stukken. Ik wou niets aannemen, vast besloten, liever niet meer op school te komen dan zulke vernederingen te ondergaan.

Toen de school uitging, wachtten allen mij op en begonnen mij te treiteren. Ik verdedigde mij met handen en voeten en beet een meisje, dat mij in mijn gezicht krabde, zoo hard ik kon in haar vinger. Maar ze drongen mij tegen een muur en met elkaar stompten ze mij, trokken aan mijn haar en spuwden mij in 't gezicht, tot een man mij bevrijdde door flinke schoppen uit te deelen.

Thuis smeekte ik moeder, mij niet meer naar school te zenden, ik werd immers overal mishandeld om mijn luizen en om onze armoede.

Zij antwoordde, dat ik wel thuis moest blijven om op de kinderen te passen; dat zij gedwongen was de Liefdadigheidsbureaux af te loopen om onderstand te krijgen, want vader, die werkloos was, was naar een andere stad gegaan om werk te zoeken.’

Al onze arme kleintjes werden zoo behandeld op school. Kees en Naatje kwamen dikwijls met gezwollen gezichten en in tranen thuis. Kees was zoo onnoozel, dat hij tegen de kinderen, die zijn zusje wilden mishandelen, riep:

‘Pas op! als je mijn broertje durft slaan!’

En terwijl hij vóór haar ging staan, schreide hij met groote tranen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken